In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Utrecht had op 19 januari 2012 de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, maar op 13 januari 2014 werd deze tussentijds beëindigd op verzoek van de bewindvoerder. De appellant, die in hoger beroep ging, verzocht het hof om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de schuldsaneringsregeling voort te zetten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 maart 2014 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij niet in staat was om ter zitting te verschijnen door een afgewezen aanhoudingverzoek. Hij betwistte de beëindiging van de schuldsaneringsregeling en voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de informatieverplichtingen door een gebrek aan communicatie van de bewindvoerder. De bewindvoerder stelde echter dat de appellant sinds mei 2013 niet had voldaan aan zijn informatieplicht en sollicitatieplicht, wat leidde tot de beëindiging van de regeling.
Het hof overwoog dat de appellant stelselmatig niet had voldaan aan zijn verplichtingen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de voortzetting van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigden. Het hof wees het verzoek tot terugwijzing naar de rechtbank af en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De beslissing van het hof is genomen in het kader van de geldende jurisprudentie, waarbij de hogere rechter zich niet mag onttrekken aan zijn taak door delen van de zaak terug te verwijzen naar de eerste rechter.
De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van verplichtingen binnen de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen voor de betrokkenen.