ECLI:NL:GHARL:2014:1392

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
200.129.717-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verzet tegen eiswijziging in hoger beroep van Hekwerk Fryslân B.V. tegen [geïntimeerde]

In deze zaak gaat het om een incident tot verzet tegen een eiswijziging in hoger beroep. Hekwerk Fryslân B.V. had in eerste aanleg een contractuele boete van €50.000 gevorderd, maar in hoger beroep werd deze vordering verhoogd naar €100.000 en werd de grondslag uitgebreid. Het hof heeft het verzet van de geïntimeerde tegen deze eiswijziging ongegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de wijziging van de grondslag en de verhoging van de vordering niet in strijd zijn met de goede procesorde. De geïntimeerde had aangevoerd dat de eiswijziging in strijd was met de goede procesorde en dat hij hierdoor in zijn verdediging werd bemoeilijkt. Het hof oordeelde echter dat de eiswijziging niet leidt tot onredelijke vertraging van het geding en dat de geïntimeerde voldoende gelegenheid heeft om op de gewijzigde eis te reageren. De zaak betreft een geschil tussen Hekwerk Fryslân B.V., die zich bezighoudt met hekwerken, en [geïntimeerde], die als onderaannemer voor Hekwerk heeft gewerkt. De vorderingen van Hekwerk in reconventie waren eerder afgewezen door de rechtbank. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.129.717/01
(zaaknr. rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden C/17/113566 HA ZA 11-521)
arrest van de eerste kamer van 25 februari 2014 in het incident tot verzet tegen de eiswijziging in de zaak van:
Hekwerk Fryslân B.V., mede h.o.d.n.
ABC Hekwerk Fryslân,
gevestigd te Heerenveen,
appellante,
tevens verweerster in het incident tot verzet tegen de eiswijziging,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna te noemen:
Hekwerk,
advocaat: mr. G. de Gelder, kantoorhoudende te Woudenberg,
tegen
[geïntimeerde],h.o.d.n.
[X],
wonende en zaakdoende te [woonplaats] (gemeente [A]),
geïntimeerde,
tevens eiseres in het incident tot verzet tegen de eiswijziging,
in eerste aanleg eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. H.J. Tulp, kantoorhoudende te Drachten.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het tussenvonnis van 11 april 2012 van de (toenmalige) rechtbank Leeuwarden, sector civiel recht, en in het eindvonnis van 27 maart 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden (hierna: de rechtbank).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 19 juni 2013 (hersteld bij exploot van 27 juni 2013) is door Hekwerk hoger beroep ingesteld van voormelde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 9 juli 2013. De conclusie van de appeldagvaarding luidt:
"(...) bij arrest, voor zover wettelijk toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad:
A) te vernietigen de vonnissen van de Rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Privaatrecht, Locatie Leeuwarden, op 11 april 2012 en 27 maart 2013 (...) tussen partijen gewezen;
B) geïntimeerde te veroordelen, zo nodig onder verbetering van gronden, tot betaling aan appellante van een bedrag ad € 103.332,86 (...), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 oktober 2011, althans vanaf een datum als uw Gerechtshof in goede justitie vermeent te behoren, tot aan de dag der algehele voldoening;
C) geïntimeerde te veroordelen, indien ook in hoger beroep het beroep op verrekening wordt afgewezen, tot betaling aan appellante van een bedrag van € 3.438,30 (...);
D) geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan appellante van een bedrag ad € 25.954,21 (...), zijnde het bedrag dat appellante uit hoofde van het vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 27 maart 2013 aan geïntimeerde heeft voldaan en wel op 8 april 2013, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
E) geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,-- (zonder betekening), respectievelijk € 199,-- (met betekening) en voorts in de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten als geïntimeerde deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen arrest heeft betaald."
2.2
Hekwerk heeft een memorie van grieven (met producties) tevens akte vermeerdering van eis genomen, met conclusie - zo begrijpt het hof - conform de appeldagvaarding.
2.3
[geïntimeerde] heeft een akte houdende bezwaar tegen vermeerdering van eis bij memorie van grieven genomen, met als conclusie:
"(...) de door Hekwerk Fryslân ingestelde vermeerdering van eis wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. Dat geldt niet alleen voor het aldus aangeduide deel van de eisvermeerdering, maar ook voor de verderop in de tekst van de memorie van grieven verstopte delen daarvan."
2.4
De advocaat van [geïntimeerde] heeft zich bij faxbericht van 2 januari 2014 tot het hof gewend met een verzoek. Aangezien dit verzoek buiten de rol om is gedaan en in strijd met art. 1.8 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven niet door middel van een H-formulier is ingediend, zal het hof op de inhoud van dit faxbericht geen acht slaan.
2.5
Hekwerk heeft op de rol van 14 januari 2014 een antwoordakte in het incident genomen.
2.6
Partijen hebben de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident.

3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Het gaat in de onderhavige zaak in het kort om het volgende.
3.2
Hekwerk exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met hekwerken in de ruimste zin des woords. [geïntimeerde] drijft een eenmanszaak in (onder meer) het plaatsen en repareren van hekwerken.
3.3
In 2010 en 2011 heeft Hekwerk [geïntimeerde] ingeschakeld om als onderaannemer voor haar werkzaamheden te verrichten bij klanten van Hekwerk. [geïntimeerde] heeft daarvoor een bedrag van (totaal) € 16.920,50 bij Hekwerk in rekening gebracht. Hekwerk heeft de facturen van [geïntimeerde] niet voldaan.
3.4
Begin 2011 zijn partijen in gesprek geraakt over een overname van Hekwerk door [geïntimeerde] en zijn broer [de broer]. Op 26 januari 2011 heeft [geïntimeerde] een verklaring getekend, inhoudende (zakelijk samengevat) dat hij de verkregen informatie over het bedrijf van Hekwerk vertrouwelijk zal behandelen en de inhoud ervan tegenover derden geheim zal houden. Ter verzekering van het verhaal van zijn vordering op Hekwerk, heeft [geïntimeerde] 21 conservatoire derdenbeslagen gelegd.
3.5
De overname van het bedrijf van Hekwerk door [geïntimeerde] en zijn broer is niet doorgegaan.
3.6
Bij brief van 19 mei 2011 heeft Hekwerk jegens [geïntimeerde] aanspraak gemaakt op de overeengekomen boete van € 50.000,- wegens schending van de geheimhoudingsverklaring, omdat [geïntimeerde] vertrouwelijke informatie zou hebben gedeeld met derden. Hekwerk heeft voorts aan [geïntimeerde] zaken geleverd en kosten in rekening gebracht voor herstel van schade, in totaal voor een bedrag van € 3.438,30.
3.7
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] in conventie gevorderd (samengevat) veroordeling van Hekwerk tot betaling van € 16.912,50, vermeerderd met rente en kosten (waaronder € 2.750,- aan buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van de conservatoire derdenbeslagen).
3.8
In reconventie heeft Hekwerk gevorderd (samengevat) dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 50.000,- in hoofdsom en (voorwaardelijk) tot betaling van € 3.438,30, een en ander vermeerderd met rente en kosten (waaronder € 1.788,- aan buitengerechtelijke incassokosten).
3.9
In het eindvonnis van 27 maart 2013 heeft de rechtbank in conventie Hekwerk veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 16.188,98, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 23 mei 2011 tot de dag der algehele voldoening, en tot betaling van de kosten van de conservatoire beslagen ten bedrage van € 4.133,35. De vorderingen van Hekwerk in reconventie zijn afgewezen. Hekwerk is zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten van [geïntimeerde] verwezen.

4.De beoordeling in het incident tot verzet tegen de eiswijziging

4.1
Op grond van art. 130 lid 1 Rv juncto art. 353 lid 1 Rv komt aan Hekwerk de bevoegdheid toe haar eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De grenzen van het toelaatbare worden echter overschreden, indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
4.2
De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen, is in hoger beroep in die zin beperkt dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord dient plaats te vinden. Dit geldt ook als de vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijk eiser is gesteld. Op deze "in beginsel strakke regel" kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de verandering of vermeerdering van eis plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. Voorts kan in het algemeen een verandering of vermeerdering van eis na het tijdstip van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde (zie o.a. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771 en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064).
4.3
Ter toelichting van de eiswijziging in hoger beroep heeft Hekwerk (samengevat) gesteld dat [geïntimeerde] de geheimhoudingsverklaring ook heeft geschonden door in de 21 conservatoire derdenbeslagen, die aan vrijwel alle relaties van Hekwerk zijn betekend, melding te maken van de voorgenomen bedrijfsovername. Hekwerk wenst deze overtredingen thans ook aan haar vorderingen ten grondslag te leggen. Hoewel [geïntimeerde] op grond hiervan volgens Hekwerk ten minste 21 maal de contractuele boete verschuldigd is, beperkt zij haar vordering tot tweemaal de contractuele boete van € 50.000,-, te vermeerderen met rente en kosten.
4.4
[geïntimeerde] heeft (onder meer) gesteld dat Hekwerk in eerste aanleg ter comparitie van 25 november 2011 heeft aangegeven er bewust voor te hebben gekozen de derdenbeslagen niet aan haar vorderingen ten grondslag te leggen. Door dit in appel alsnog te doen, ontneemt zij [geïntimeerde] hierdoor een feitelijke instantie. [geïntimeerde] wordt hierdoor in zijn verdediging bemoeilijkt en Hekwerk handelt dan ook in strijd met de eisen van een goede procesorde, aldus [geïntimeerde]. [geïntimeerde] leest in de memorie van grieven ook verholen eisvermeerderingen, eruit bestaande:
(1) dat Hekwerk appellant (het hof begrijpt: [geïntimeerde]) alsnog als getuige wil doen horen, en
(2) dat de beweerdelijke schending van de geheimhoudingsverklaring door de broer van [geïntimeerde] aan [geïntimeerde] moet worden toegerekend. Het gaat hier om nieuwe vorderingen op een nieuwe grondslag, hetgeen ontoelaatbaar is en in strijd met de goede procesorde, aldus [geïntimeerde].
4.5
Anders dan [geïntimeerde] ziet het hof geen verholen eiswijzigingen. Het petitum van de appeldagvaarding is volstrekt helder, evenals de toelichting op de eisvermeerdering en de grondslagwijziging in de memorie van grieven. Wat [geïntimeerde] als verholen eiswijzingen ziet, zijn slechts stellingen van Hekwerk ter onderbouwing van het door Hekwerk gewenste dictum van het hof. De inhoudelijke beoordeling van die stellingen gaat het bestek van dit incident te buiten.
4.6
Het hof stelt vast dat de eis- en grondslagwijziging van Hekwerk voldoet aan de in 4.2 vermelde "in beginsel strakke regel", nu Hekwerk haar eiswijziging in de appeldagvaarding heeft opgenomen en in de memorie van grieven heeft toegelicht dat de verhoogde vordering mede gebaseerd is op een gewijzigde grondslag. Het geding in hoger beroep wordt in zoverre dan ook niet vertraagd door de eis- en grondslagwijziging.
4.7
Anders dan [geïntimeerde] ingang wil doen vinden, is het niet in strijd met de goede procesorde dat Hekwerk in hoger beroep komt met een gewijzigde vordering op een (deels) gewijzigde grondslag. Het hoger beroep biedt de appellerende partij immers mede de gelegenheid voor het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij zelf bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Voor zover in de argumenten van [geïntimeerde] besloten ligt dat Hekwerk ten onrechte geen goede verklaring heeft gegeven voor de uitbreiding van (de grondslag van) haar vordering en/of waarom zij die vordering niet reeds in eerste aanleg op deze wijze heeft ingesteld, geldt dat Hekwerk daartoe niet gehouden is. Zelfs indien de eiswijziging zou betekenen dat Hekwerk in hoger beroep een standpunt inneemt dat haaks staat op hetgeen zij in eerste aanleg heeft bepleit, is dit toegestaan (HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010: BM3912).
4.8
Voor zover door [geïntimeerde] is gesteld dat hem door de eiswijziging dan wel grondslagwijziging een feitelijke instantie wordt onthouden, oordeelt het hof dat aan het wettelijk stelsel inherent is dat op de gewijzigde eis c.q. grondslag slechts door het hof als feitelijke instantie recht wordt gedaan. Het gemis van een feitelijke instantie is op zichzelf dan ook niet doorslaggevend. In dit geval geldt verder dat de uitbreiding van de vordering in het verlengde ligt van het partijdebat zoals zich dat in eerste aanleg heeft ontwikkeld en nauw verband houdt met de reeds bekende feiten en omstandigheden. De eiswijziging strekt er naar het oordeel van het hof dan ook veeleer toe te voorkomen dat over het geschil tussen partijen een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen, terwijl het geding in hoger beroep er niet nodeloos gecompliceerd van wordt. In de argumenten van [geïntimeerde] ziet het hof dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat hij zich tegen de gewijzigde vordering dan wel grondslag niet adequaat zou kunnen verweren, reeds omdat hij daartoe voldoende gelegenheid krijgt. In zijn memorie van antwoord kan [geïntimeerde] immers op alle stellingen van Hekwerk reageren.
4.9
Ook ambtshalve ziet het hof geen grond voor het oordeel dat [geïntimeerde] door de eis- en grondslagwijziging onredelijk in zijn verdediging wordt bemoeilijkt en/of dat het geding er onredelijk door zal worden vertraagd. Het hof zal in hoger beroep derhalve recht doen op de gewijzigde eis van Hekwerk zoals weergegeven in 2.1 en op de grondslag zoals toegelicht in de memorie van grieven.
4.1
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
Het gerechtshof:
in het incident tot verzet tegen de eiswijziging
verklaart het verzet van [geïntimeerde] tegen de eiswijziging van Hekwerk ongegrond;
bepaalt dat over de kosten van het incident zal worden beslist bij einduitspraak in de (hoofd)zaak.
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 8 april 2014voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde].
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. L. Groefsema en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 25 februari 2014.