ECLI:NL:GHARL:2014:10207

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 december 2014
Publicatiedatum
30 december 2014
Zaaknummer
200.154.059-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot niet-ontvankelijkheid in hoger beroep over toepassing van Brussel-I

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een incident tot niet-ontvankelijkheid in hoger beroep. De hoofdzaak betrof een geschil over de toepassing van de Brussel-I verordening. Het hof moest zich buigen over de vraag of er appel mogelijk was tegen een tussenvonnis, waarbij het wettelijk appelverbod van artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering doorbroken kon worden. Het hof concludeerde, onder verwijzing naar eerdere rechtspraak van de Hoge Raad, dat het appel niet-ontvankelijk was. De zaak was aangespannen door Wärtsilä Netherlands B.V., die in eerste aanleg had geprocedeerd tegen Société Energie Meaux. In eerste aanleg had de rechtbank Overijssel op 4 juni 2014 een tussenvonnis gewezen, waartegen Wärtsilä hoger beroep had ingesteld. Energie Meaux voerde aan dat het hoger beroep niet ontvankelijk was, omdat het tussenvonnis geen mogelijkheid tot hoger beroep bood. Het hof bevestigde deze stelling en verklaarde het incident tot niet-ontvankelijkheid terecht opgeworpen. De kosten van het incident zouden worden gereserveerd voor de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak werd vervolgens naar de rol verwezen voor verdere uitlating van partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.154.059/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/136734 / HA ZA 13-105)
arrest van de eerste kamer van 30 december 2014 in de zaak van:
Wärtsilä Netherlands B.V.,
gevestigd te Zwolle,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident tot onbevoegdverklaring ex artikel 27 EEX-verordening en verweerster in het incident tot tussenkomst,
hierna:
Wärtsilä,
advocaat: mr. M. Russchen, kantoorhoudend te Amersfoort,
tegen
de rechtspersoon naar Frans recht
Société Energie Meaux,
gevestigd te Meaux (Frankrijk),
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident tot onbevoegdverklaring ex artikel 27 EEX-verordening en verweerster in het incident tot tussenkomst,
hierna:
Energie Meaux,
advocaat: mr. A.L. van Beugen, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de incidentele vonnissen van 6 november 2013 en 4 juni 2014 van de rechtbank Overijssel, team kanton en handelszaken, locatie Zwolle (hierna: de rechtbank). De vonnissen zijn gewezen in een geding tussen Wärtsilä en Energie Meaux, waarin ten tijde van het vonnis van 4 juni 2014 de vennootschappen naar Frans recht Wärtsilä France S.A.S. en Wärtsilä NSD France S.A.S., beide gevestigd te Mulhouse (Frankrijk), een incident tot tussenkomst hebben opgeworpen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 24 juli 2014, hersteld bij exploot van 11 augustus 2014, is door Wärtsilä hoger beroep ingesteld van voormeld vonnis van 4 juni 2014, met dagvaarding van Energie Meaux tegen de zitting van 26 augustus 2014. De conclusie van de appeldagvaarding (met producties), waarin de grieven zijn opgenomen, luidt:
"(...) om het vonnis gewezen door de Rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 5 juni 2014 [
het hof begrijpt: 4 juni 2014] (...) te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bevoegdheidsincident af te wijzen en te bepalen dat de rechtbank Overijssel bevoegd is in de hoofdzaak, onder terug verwijzing van de zaak naar de Rechtbank Overijssel om te beslissen in het incident van tussenkomst en in de hoofdzaak. Kosten rechtens."
2.2
Wärtsilä heeft van eis geconcludeerd conform de appeldagvaarding.
2.3
Bij memorie van antwoord, houdende exceptie van niet-ontvankelijkheid, heeft Energie Meaux verweer gevoerd met als conclusie:
"(...) Om Wärtsilä Netherlands BV niet ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, althans om de door Wärtsilä Netherlands BV ingestelde vordering af te wijzen met veroordeling van Wärtsilä Netherlands BV in de kosten van deze procedure."
2.4
Wärtsilä heeft een antwoordmemorie in het bevoegdheidsincident genomen, met conclusie tot afwijzing van de door Energie Meaux opgeworpen exceptie van onbevoegdheid (het hof begrijpt: niet-ontvankelijkheid), onder verwijzing van de zaak naar de rol voor memorie van antwoord door Energie Meaux.
2.5
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd in het incident. Door Wärtsilä zijn enkel de stukken van de eerste aanleg gefourneerd, terwijl Energie Meaux enkel de gedingstukken van het hoger beroep heeft overgelegd. Voor de ontbrekende stukken zal het hof zich over en weer op de overgelegde procesdossiers verlaten.

3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Het gaat in deze zaak (samengevat) om het volgende.
3.2
Wärtsilä maakt deel uit van een wereldwijd concern dat onder meer motoren produceert. Wärtsilä NSD France heeft een overeenkomst gesloten met Energie Meaux voor de
turn keylevering van een electriciteitscentrale. In deze centrale zijn door Wärtsilä NSD France in 1999 een aantal motoren (type W28SG) geplaatst die zijn geproduceerd door Wärtsilä in Zwolle.
3.3
Op 25 december 2005 is een brand ontstaan in de electriciteitscentrale van Energie Meaux. Hierdoor is aanmerkelijke schade ontstaan. Op verzoek van Energie Meaux heeft het
Tribunal de Commerce de Meauxop 2 januari 2006 een voorlopig deskundigenonderzoek gelast. Naast Wärtsilä France en Wärtsilä NSD France neemt ook Wärtsilä deel in de procedure rond dit voorlopig deskundigenonderzoek.
3.4
In het rapport van de deskundige [deskundige] van 19 december 2011 wordt (onder meer) geconcludeerd dat de brand zou zijn ontstaan doordat uit één van de motoren olie is gelekt op een warm oppervlak, waarna de olie vlam heeft gevat. Aan de lekkage zou een fabricagefout ten grondslag hebben gelegen.
3.5
Wärtsilä wordt door Energie Meaux op de grondslag van onrechtmatige daad aansprakelijk gehouden voor de schade, welke door de deskundige is begroot op totaal circa 7,5 miljoen Euro.
3.6
In eerste aanleg heeft Wärtsilä gevorderd (samengevat) voor recht te verklaren dat de vordering van Energie Meaux op Wärtsilä is verjaard, dan wel dat Wärtsilä niet aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de brand op 25 december 2005, dan wel dat die schade niet, althans niet geheel aan Wärtsilä kan worden toegerekend vanwege het aandeel eigen schuld van Energie Meaux.
3.7
Energie Meaux heeft in eerste aanleg een incidentele conclusie genomen tot onbevoegdverklaring ex art. 27 van de EEX-Verordening (hierna te noemen: Brussel-I). Energie Meaux heeft in dit verband aangevoerd dat zij bij het
Tribunal de Grande Instancete Parijs een procedure aanhangig heeft gemaakt tegen (onder meer) Wärtsilä France, Wärtsilä NSD France en Wärtsilä waarbij zij een hoofdelijke veroordeling tot vergoeding van de schade heeft gevorderd. Volgens Energie Meaux is de procedure bij het
Tribunal de Grande Instancete Parijs ingeleid bij exploot van 21 januari 2013, derhalve eerder dan de inleidende dagvaarding in eerste aanleg van 5 februari 2013 in de onderhavige zaak.
3.8
Bij conclusie van antwoord in het incident tot onbevoegdheid heeft Wärtsilä gesteld dat de onderhavige zaak in eerste aanleg voor de Nederlandse rechter eerder aanhangig is gemaakt zoals bedoeld in art. 27 Brussel-I dan de procedure bij het
Tribunal de Grande Instancete Parijs. De exploten zijn in beide procedures door de verantwoordelijke deurwaarders ontvangen op 11 februari 2013, maar het exploot waarmee Wärtsilä in eerste aanleg Energie Meaux in rechte heeft betrokken is op laatstgenoemde datum eerder ontvangen door de Franse deurwaarder dan het exploot dat door Energie Meaux is uitgebracht aan Wärtsilä is ontvangen door de deurwaarder in Nederland, aldus Wärtsilä.
3.9
Wärtsilä heeft het
Tribunal de Grande Instancete Parijs verzocht zijn uitspraak aan te houden totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan over haar bevoegdheid.
3.1
Bij tussenvonnis van 6 november 2013 heeft de rechtbank de beslissing in het incident aangehouden voor het in het geding brengen van de uitspraak van het
Tribunal de Grande Instancete Parijs op voormeld aanhoudingsverzoek.
3.11
Bij uitspraak van 27 maart 2014 heeft het
Tribunal de Grande Instancete Parijs het aanhoudingsverzoek van Wärtsilä verworpen alsook de door Wärtsilä aldaar opgeworpen exceptie van onbevoegdheid. Wärtsilä heeft tegen deze uitspraak hoger beroep aangetekend.
3.12
Bij het bestreden vonnis van 4 juni 2014 heeft de rechtbank de beslissing in het incident tot tussenkomst en in het incident tot onbevoegdverklaring ex art. 27 Brussel-I aangehouden voor het in het geding brengen van de uitspraak op het hoger beroep van Wärtsilä tegen de uitspraak van 27 maart 2014 van het
Tribunal de Grande Instancete Parijs.

4.De beoordeling in het incident houdende exceptie van niet-ontvankelijkheid

4.1
Energie Meaux stelt (samengevat) dat de onderhavige procedure betreft hoger beroep tegen een tussenvonnis, waarvan niet is bepaald dat tussentijds hoger beroep is toegestaan. Het appel dient daarom op de voet van art. 337 lid 2 Rv niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus Energie Meaux.
4.2
Wärtsilä heeft ten verwere (samengevat) gesteld dat zij een beroep doet op de jurisprudentie waarin het appelverbod wordt doorbroken. Art. 337 lid 2 Rv ontneemt haar de mogelijkheid om effectief op te komen tegen de onjuiste toepassing van art. 27 Brussel-I, aldus Wärtsilä. Omdat de rechtbank zich in haar overwegingen in beginsel bevoegd heeft verklaard, maar niet in het dictum, heeft het
Tribunal de Grande Instancete Parijs zich bevoegd verklaard, aldus Wärtsilä. Wärtsilä heeft er - zo stelt zij - belang bij dat wordt vastgesteld dat de rechtbank bevoegd is als eerst aangezochte rechter, zonder het eindvonnis van de rechtbank te hoeven afwachten, zodat vastgesteld kan worden dat het
Tribunal de Grande Instancete Parijs zich onbevoegd dient te verklaren om kennis te nemen van de zaak.
4.3
Het hof stelt voorop dat op grond van art. 337 lid 2 Rv hoger beroep van een tussenvonnis is uitgesloten, tenzij de rechter anders heeft bepaald. In het dictum van het bestreden vonnis is niet met betrekking tot enig deel van het gevorderde in de hoofdzaak een einde gemaakt aan het geding, noch is het geding zelf beëindigd met een vonnis strekkende tot onbevoegdverklaring van de rechtbank. Het vonnis van de rechtbank van 4 juni 2014 is derhalve een tussenvonnis waarop art. 337 lid 2 Rv van toepassing is. Niet in geschil is dat de rechtbank geen hoger beroep heeft opengesteld van het vonnis van 4 juni 2014.
4.4
Anders dan Wärtsilä ingang wil doen vinden, is de jurisprudentie met betrekking tot de doorbreking van het appelverbod hier niet van toepassing. De door Wärtsilä bedoelde rechtspraak - waarmee wordt bedoeld dat de eiser ondanks een wettelijk appelverbod toch in zijn vordering kan worden ontvangen indien hij stelt dat de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken - is niet van toepassing in het geval van art. 337 lid 2 Rv dat de bevoegdheid tot appel niet uitsluit, maar slechts het moment regelt waarop deze bevoegdheid kan worden uitgeoefend (HR 28 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0598).
4.5
De slotsom luidt dat het incident houdende exceptie van niet-ontvankelijkheid door Energie Meaux terecht is opgeworpen. De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot het eindarrest, waarvan de uitspraak, gelet op dit arrest, geen andere zal kunnen zijn dan die van niet-ontvankelijkheid in het appel.
4.6
Aangezien partijen enkel arrest hebben gevraagd in het incident, is het thans geven van een beslissing in de hoofdzaak niet mogelijk (vgl. HR 21 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3352). Het hof zal de hoofdzaak daarom naar de rol verwijzen voor uitlating partijen dan wel vragen van arrest in de hoofdzaak door de meest gerede partij.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
In het incident
bepaalt dat de exceptie van niet-ontvankelijkheid terecht is opgeworpen;
bepaalt dat over de kosten van het incident zal worden beslist bij einduitspraak in de (hoofd)zaak;
In de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van
27 januari 2015voor uitlating partijen (akte/pleidooi/arrest).
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.E.L. Fikkers en mr. R.E. Weening, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 30 december 2014.