Uitspraak
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
21 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw over de ontruiming van hun gemeenschappelijke woning. De vrouw had de voorzieningenrechter verzocht om de man te bevelen de woning te ontruimen en medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen toegewezen, waarna de man in hoger beroep is gegaan. Het gerechtshof Den Haag heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, maar de man heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het hof in strijd heeft gehandeld met het beginsel van hoor en wederhoor. De man had recht op een uitlating over de vraag of hij een pleidooi of akte wilde indienen, maar deze gelegenheid is hem niet geboden. Dit is in strijd met artikel 2.24 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPH). De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte een eindarrest in de hoofdzaak heeft gewezen, terwijl de zaak enkel voor arrest in het incident stond.
De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing. Tevens is bepaald dat de kosten van het geding in cassatie worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van het beginsel van hoor en wederhoor in civiele procedures en de noodzaak voor rechters om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over relevante kwesties.