ECLI:NL:HR:2014:3352

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
14/00268
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het arrest van het gerechtshof Den Haag wegens schending van het beginsel van hoor en wederhoor

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw over de ontruiming van hun gemeenschappelijke woning. De vrouw had de voorzieningenrechter verzocht om de man te bevelen de woning te ontruimen en medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen toegewezen, waarna de man in hoger beroep is gegaan. Het gerechtshof Den Haag heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, maar de man heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het hof in strijd heeft gehandeld met het beginsel van hoor en wederhoor. De man had recht op een uitlating over de vraag of hij een pleidooi of akte wilde indienen, maar deze gelegenheid is hem niet geboden. Dit is in strijd met artikel 2.24 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPH). De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte een eindarrest in de hoofdzaak heeft gewezen, terwijl de zaak enkel voor arrest in het incident stond.

De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing. Tevens is bepaald dat de kosten van het geding in cassatie worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van het beginsel van hoor en wederhoor in civiele procedures en de noodzaak voor rechters om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over relevante kwesties.

Uitspraak

21 november 2014
Eerste Kamer
14/00268
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[de man], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[de vrouw], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 420357/KG ZA 13-226 van de voorzieningenrechter te Rotterdam van 21 juni 2013;
b. het arrest in de zaak 200.130.650/01 van het gerechtshof Den Haag van 15 oktober 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de vrouw is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 oktober 2013 en tot verwijzing.

3.Beoordeling van het middel

3.1.1 De vrouw vordert in dit geding onder meer dat de man zal worden bevolen de gemeenschappelijke woning van partijen te ontruimen en medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen toegewezen.
3.1.2 De man is van dit vonnis in hoger beroep gegaan. Hij heeft van grieven gediend en bij incidentele vordering tevens schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis van de voorzieningenrechter gevorderd.
3.1.3 Nadat de vrouw voor antwoord had geconcludeerd, heeft het hof bij het bestreden arrest het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.2.1 Onderdeel 2 klaagt dat het hof in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak. Blijkens het roljournaal is uitsluitend gefourneerd voor arrest in het incident en stond de zaak uitsluitend voor arrest in het incident. Volgens art. 2.24 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPH) bestond bovendien in de hoofdzaak na een memorie van antwoord het recht op uitlating over de vraag of een akte of pleidooi werd gewenst, welke gelegenheid de man niet is gegeven.
3.2.2 De klacht is gegrond. Blijkens het roljournaal, weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.4, stond de zaak, nadat de vrouw ter rolle van 20 augustus 2013 een antwoordconclusie in het incident had genomen, op 3 september 2013 voor fourneren in het incident en vervolgens, nadat de vrouw op die datum daarvoor had gefourneerd, op 15 oktober 2013 voor arrest in het incident. Het hof heeft op die laatste datum geen arrest gewezen in het incident, maar eindarrest in de hoofdzaak. Aldus heeft het hof in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor beslist, nu de man erop mocht rekenen dat hij zich in de hoofdzaak nog kon uitlaten. Indien het hof de antwoordconclusie van de vrouw heeft aangemerkt als memorie van antwoord in de hoofdzaak, heeft het bovendien, zoals het onderdeel terecht klaagt, in strijd met art. 2.24 LPH gehandeld door de man niet overeenkomstig dat artikel de gelegenheid te geven zich uit te laten over de vraag of hij pleidooi wenste dan wel nog een akte wilde nemen.
3.2.3 Het arrest van het hof kan niet in stand kan blijven. De overige klachten behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 oktober 2013;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
21 november 2014.