ECLI:NL:GHARL:2013:9404

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
200.100.528
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvordering van brandverzekeraar tegen veroorzaker van brand door onrechtmatig handelen

In deze zaak gaat het om een regresvordering van de coöperatie Univé Oost U.A. tegen [Eiseres], die wordt beschuldigd van onrechtmatig handelen door een brand te veroorzaken. De brand ontstond op 3 april 2004, nadat [Eiseres] had geprobeerd nestelende vogels te verdrijven met een brandende prop krantenpapier in het ventilatiekanaal van haar toilet. De brand heeft schade veroorzaakt aan de woning en inboedel van de buren, de familie [A], waarvoor Univé als brandverzekeraar de schade heeft vergoed. Univé heeft zich gesubrogeerd in de rechten van [A] en vordert nu regres van [Eiseres].

De rechtbank heeft de vordering van Univé toegewezen, maar [Eiseres] heeft in hoger beroep zeven grieven ingediend. De eerste grief betreft de verjaring van de vordering, waarbij [Eiseres] stelt dat de vordering is verjaard en dat een brief van Univé niet kan worden aangemerkt als een stuitingshandeling. Het hof oordeelt dat de brief voldoende duidelijk was om de verjaring te stuiten.

De overige grieven van [Eiseres] zijn gericht tegen de vaststelling van de feiten, de onrechtmatigheid van haar handelen en de toewijzing van de expertisekosten. Het hof oordeelt dat [Eiseres] door haar handelen een aanzienlijk risico heeft genomen dat brand zou ontstaan, en dat haar handelen onrechtmatig was jegens de buren. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de wettelijke rente, maar bevestigt de overige beslissingen. [Eiseres] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.100.528
(zaaknummer rechtbank Almelo 107885)
arrest van de eerste kamer van 10 december 2013
in de zaak van
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: [Eiseres],
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe,
tegen:
de coöperatie
Coöperatie Univé Oost U.A., als rechtsopvolgster van Onderlinge Verzekeringsmaatschappij Univé Oost U.A.,
gevestigd te Oost Gelre,
geïntimeerde,
hierna: Univé,
advocaat: mr. J.M.W. Werker.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 13 oktober 2010, 15 juni 2011 en 14 september 2011 die de rechtbank Almelo tussen Univé als eiseres en [Eiseres] als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 8 december 2011,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.4 van het vonnis van 13 oktober 2010.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in dit geding kort gezegd om het volgende. Op 3 april 2004 heeft [Eiseres] getracht nestelende vogels te verdrijven door middel van een brandende of rokende prop krantenpapier in of onder het ventilatiekanaal in haar toilet. Het ventilatiekanaal kwam uit onder het dak van de buren, dat bestond uit dakpannen met daaronder een isolatielaag van riet. Vervolgens is op dezelfde dag brand ontstaan aan de woning en inboedel van deze buren, de familie [A], hierna: [A]. Univé heeft als brandverzekeraar van [A] de schade vergoed. Door deze betaling is zij gesubrogeerd in de rechten van [A]. Univé neemt in de onderhavige procedure regres op [Eiseres] op grond van haar stelling dat [Eiseres] ten opzichte van [A] onrechtmatig heeft gehandeld door de brand te veroorzaken. De rechtbank heeft de vordering met rente en kosten toegewezen. [Eiseres] bestrijdt die beslissing met zeven grieven.
4.2
De eerste grief betreft de verjaring van de vordering van Univé. [Eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering is verjaard, en dat de brief die Univé haar op 20 december 2004 toezond, niet kan worden aangemerkt als een stuitingshandeling. Met die brief heeft Univé volgens [Eiseres] zich niet ondubbelzinnig haar recht op nakoming voorbehouden, nu daaruit niet blijkt van het voornemen om [Eiseres] in rechte te betrekken. Evenmin is volgens [Eiseres] sprake van een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar dat hij ook na het verstrijken van de verjaringstermijn er rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal om zich tegen een rechtsvordering behoorlijk te kunnen verweren. Het slot van de brief suggereert juist dat de zaak tussen verzekeraars zal worden opgelost. Univé heeft voorts nadien langdurig stilgezeten, aldus [Eiseres].
4.3
Het hof stelt vast dat in de brief van 20 december 2004 onder meerEThET GA
het volgende staat vermeld:
“Univé Oost is van oordeel dat u onzorgvuldig heeft gehandeld door middels het in brand steken van een krant in het ventilatiekanaal een vogelnestje uit te roken. Univé Oost houdt u dan ook aansprakelijk voor de ontstane schade ad € 77.509,90.
Naar ik aanneem heeft u een verzekering afgesloten tegen wettelijke aansprakelijkheid. Ik adviseer u deze brief door te sturen naar de verzekeringsmaatschappij waar u deze verzekering heeft afgesloten. Deze maatschappij zal dan contact opnemen met Univé om de kwestie verder te regelen.”
4.4
De vermelding dat Univé [Eiseres] aansprakelijk houdt voor de schade, is een voldoende ondubbelzinnige mededeling dat Univé zich haar recht op nakoming voorbehoudt. De brief voldoet daarmee aan de vereisten die in art. 3:317 BW worden gesteld aan de stuiting van de verjaring. Daarvoor is niet vereist dat melding wordt gemaakt van een mogelijke gerechtelijke procedure. Evenmin is vereist dat de schuldenaar met zoveel woorden wordt gewaarschuwd om de beschikking te houden over bewijsmateriaal. De mededeling dat er contact zal zijn met de aansprakelijkheidsverzekeraar om de kwestie verder te regelen, doet er niet aan af dat [Eiseres] uit de brief heeft kunnen begrijpen dat zij, als het tot een dergelijke regeling niet zou komen, zelf nog door Univé zou kunnen worden aangesproken. Dat [Eiseres] vervolgens langdurig niets van Univé heeft vernomen, doet ten slotte niet ter zake, nu Univé [Eiseres] voor het verstrijken van de verjaringstermijn (20 december 2009) op 9 december 2009 heeft gedagvaard, en stilzitten alleen onvoldoende is om tot rechtsverwerking te kunnen leiden. Grief I faalt daarom.
4.5
Met grief II bestrijdt [Eiseres] de door de rechtbank aangenomen toedracht van het incident met het krantenpapier. Univé heeft gesteld dat [Eiseres] een papierprop in het ventilatiekanaal heeft gestopt en die vervolgens in brand heeft gestoken. [Eiseres] bestrijdt dat; zij betoogt dat zij een rokende – niet brandende – papierprop op een stok onder – niet in - het ventilatiekanaal heeft gehouden opdat het ventilatiekanaal zou gaan stinken naar rook. Aan haar handelen is geen vuur te pas gekomen, aldus [Eiseres]. Redelijkerwijs kan daarom niet worden aangenomen dat er brandende papierresten in het ventilatiekanaal zijn terecht gekomen. [Eiseres] bestrijdt de overweging van de rechtbank dat, doordat warme lucht opstijgt en mede door de trek van het ventilatiekanaal, het voor de hand ligt dat met de rook ook (brandende) papierresten in het ventilatiekanaal terecht zijn gekomen.
4.6
Het hof volgt dit betoog van [Eiseres] niet. Ook als wordt uitgegaan van haar lezing van de gebeurtenissen, valt geenszins uit te sluiten dat er met de warme lucht brandende papierresten door het ventilatiekanaal naar boven zijn verplaatst. Het is een feit van algemene bekendheid niet alleen dat warme lucht opstijgt, maar ook dat bij het verbranden van papier stukjes smeulend of brandend papier omhoog dwarrelen. Dit kan ook gebeuren met rokend, smeulend papier, ook als er geen vlammen te zien zijn. Dit betekent dat, ook als de lezing van [Eiseres] juist is, dat niet meebrengt dat de brand niet door haar handelen veroorzaakt kan zijn.
4.7
[Eiseres] voert in het kader van grief II voorts aan dat, ook al zou de brand zijn veroorzaakt door haar handelen, dat handelen niet onrechtmatig is geweest, want niet dermate onvoorzichtig en onzorgvuldig dat zij aansprakelijk moet worden gehouden voor de schade. [Eiseres] stelt onder verwijzing naar de zogenaamde kelderluikcriteria dat de kans dat er door haar handelen brand zou ontstaan zo gering was, dat [Eiseres] daar geen rekening mee behoefde te houden. Zij wist niet dat het ventilatiekanaal eindigde onder de rieten isolatielaag van het dak, en niet naar buiten doorliep, en daarop behoefde zij ook niet bedacht te zijn. Voorts hoefde [Eiseres] geen rekening te houden met ernstige gevolgen van haar handelen, aangezien brandschade geen specifiek gevolg is van het verspreiden van rook. De kans op brand was zo gering dat [Eiseres] ook geen voorzorgsmaatregelen behoefde te treffen.
4.8
Het hof is het ook op deze punten niet met [Eiseres] eens. Immers heeft [Eiseres] volgens haar stellingen rook in het ventilatiekanaal gebracht door daaronder een rokende prop papier te houden. Zoals hierboven reeds is overwogen, is daarbij een aanzienlijke kans aanwezig dat er smeulende papierdeeltjes door de warme lucht naar boven worden vervoerd. [Eiseres] wist dat zij te maken had met een ventilatiekanaal, dat anders dan een rookgasafvoer geen beveiliging biedt tegen brandgevaar. Zij wist voorts naar eigen zeggen niet waar dat kanaal uitkwam. Om rook te maken, moet vuur zijn gebruikt, en waar vuur wordt gebruikt, moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid van brand. Rokend papier kan immers gemakkelijk vlam vatten. Daarom kan niet worden gezegd dat brandschade geen specifiek gevolg is van het verspreiden van rook. [Eiseres] heeft dan ook door aldus te handelen het aanzienlijke risico genomen dat door haar handelen brand zou kunnen ontstaan. Dat is onrechtmatig te achten jegens de buren die van de brand schade hebben ondervonden.
4.9
Hetgeen [Eiseres] opmerkt over de zogenaamde kelderluikcriteria, komt er op neer dat de kans op brand zo gering was dat [Eiseres] daar geen rekening mee hoefde te houden en ook geen voorzorgsmaatregelen hoefde te treffen. Uit het voorgaande blijkt dat dat standpunt niet juist is, en dat de kans op brand zo groot moet worden geacht dat [Eiseres] zich van dat handelen had moeten onthouden. Het treffen van voorzorgsmaatregelen is niet aan de orde, waar [Eiseres] had moeten kiezen voor een andere wijze om het probleem van nestelende vogels in het ventilatiekanaal aan te pakken.
4.1
Met grief III voert [Eiseres] aan dat het feit dat de gedraging van [Eiseres] en de brand zich op dezelfde dag hebben voorgedaan, nog niet meebrengt dat de brand een gevolg is van de gedraging van [Eiseres]. Univé heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand. De veronderstelling in het expertiserapport dat de schade is ontstaan door gedragingen van [Eiseres], is niet onderbouwd. Er is geen technisch onderzoek geweest. Andere mogelijke oorzaken van de brand (kortsluiting, vuurwerk, vandalisme of roken) zijn niet onderzocht. Het causaal verband staat niet vast, aldus [Eiseres].
4.11
Partijen zijn het erover eens dat de brand op dezelfde dag is gevolgd na de gedraging van [Eiseres]. [Eiseres] stelt in de memorie van grieven dat dat op 5 april 2004 is geweest, maar dat moet een vergissing zijn, nu in eerste aanleg is komen vast te staan dat zowel de gedraging van [Eiseres] als de brand op 3 april 2004 hebben plaatsgevonden. Op welke dag een en ander zich heeft voorgedaan, doet overigens niet ter zake; van belang is slechts dat beide gebeurtenissen zich op dezelfde dag na elkaar hebben voorgedaan.
4.12
Aan [Eiseres] kan worden toegegeven dat Univé geen technisch onderzoek heeft laten uitvoeren naar de oorzaak van de brand. De omstandigheden dat [Eiseres] heeft gehandeld als hierboven omschreven, welk handelen het aanzienlijke risico inhield dat brand zou ontstaan, en dat de brand op dezelfde dag is gevolgd, brengen evenwel mee dat de kans dat de brand een gevolg is geweest van die handeling van [Eiseres], zo groot moet worden geacht dat Univé, bij gebreke van enige indicatie voor een andere oorzaak, nader onderzoek naar dergelijke andere oorzaken redelijkerwijs achterwege heeft kunnen laten. De kans dat zich tegelijkertijd nog een andere mogelijke oorzaak van de brand heeft voorgedaan, mag verwaarloosbaar klein worden geacht. Derhalve moet worden aangenomen dat de brand een gevolg is geweest van het handelen van [Eiseres]. Daarom faalt grief III.
4.13
Grief IV is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat het Bindend Besluit Regres (bedoeld zal zijn: de Bedrijfsregeling Brandregres 2000) niet geldt voor Univé, zodat moet worden uitgegaan van het wettelijk systeem, dat voorziet in een regresmogelijkheid. Het nemen van regres door Univé is dan ook niet in strijd met redelijkheid en billijkheid, noch levert het willekeur op. [Eiseres] betoogt dat Univé zich inmiddels wel heeft aangesloten bij het Verbond van Verzekeraars en aldus is gebonden aan de Bedrijfsregeling Brandregres, en het nemen van regres in strijd komt met de breed gedragen gedachte dat in geval van brand regres op particulieren slechts in geval van opzet aan de orde mag zijn, en aldus tevens in strijd met redelijkheid en billijkheid, terwijl sprake is van willekeur.
4.14
Univé betwist dat zij inmiddels is aangesloten bij het Verbond van Verzekeraars. Dat blijkt ook niet uit de door [Eiseres] overgelegde productie, nu het daarbij gaat om andere rechtspersonen dan Univé. Wat daarvan zij, tussen partijen staat vast dat Univé ten tijde van de brand niet was gebonden aan de Bedrijfsregeling Brandregres. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat bij gebreke van die binding moet worden teruggevallen op de wettelijke regeling. Niet kan worden gezegd dat het nemen van regres, zoals uit de wettelijke regeling voortvloeit, in strijd komt met redelijkheid en billijkheid, ook niet in het licht van de omstandigheid dat een aantal verzekeraars daarover andere afspraken heeft gemaakt. Ten overvloede merkt het hof nog op dat vaststaat dat [Eiseres] verzekerd was tegen wettelijke aansprakelijkheid.
4.15
Met grief V maakt [Eiseres] bezwaar tegen de toewijzing van de expertisekosten. [Eiseres] voert aan dat deze expertisekosten niet door [A] zijn betaald en niet door Univé aan [A] zijn vergoed, zodat Univé terzake van die schadepost niet is gesubrogeerd.
4.16
De grief faalt. De strekking van het regresrecht brengt mee dat de bepaling van art. 6:96 lid 2 BW van overeenkomstige toepassing moet worden geacht in een geval van regres. De in deze bepaling vermelde redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid komen voor vergoeding in aanmerking, indien en voor zover zij onder deze bepaling zouden vallen, indien zij door de benadeelde zouden zijn gemaakt (HR 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0894). [Eiseres] voert aan dat dat arrest slechts betrekking zou hebben op interne administratiekosten, maar die opvatting is niet juist; het arrest heeft evenzeer betrekking op door de verzekeraar gemaakte expertisekosten.
4.17
Met grief VI betoogt [Eiseres] dat de rechtbank meer wettelijke rente heeft toegewezen dan Univé heeft gevorderd, en ook meer dan waarop zij recht heeft. Univé kan slechts aanspraak maken op de wettelijke rente vanaf de datum dat zij zelf aan [A] heeft betaald, aldus [Eiseres].
4.18
Het hof constateert dat Univé stelt dat zij de wettelijke rente vordert vanaf de datum van de diverse betalingen door Univé (conclusie van repliek sub 24). Dit brengt mee dat de rechtbank, die de wettelijke rente over het geheel heeft toegewezen vanaf 6 mei 2004, aldus meer heeft toegewezen dan Univé heeft gevorderd. De grief slaagt dan ook. Het hof zal het eindvonnis van de rechtbank in zoverre vernietigen en de wettelijke rente toewijzen vanaf de data waarop Univé zelf betalingen heeft verricht.
4.19
Grief VII bevat geen andere klachten dan de voorafgaande grieven en heeft aldus geen zelfstandige betekenis.
4.2
[Eiseres] heeft bewijs aangeboden van haar stellingen. Uit het voorgaande is evenwel gebleken dat zij haar stellingen, mede in het licht van het weerwoord van Univé, onvoldoende concreet heeft onderbouwd om tot bewijslevering te worden toegelaten. Het hof passeert haar bewijsaanbod daarom.

5.Slotsom

5.1
Grief VI slaagt, zodat het bestreden eindvonnis gedeeltelijk moet worden vernietigd. De overige grieven falen. De restitutievordering zal slechts worden toegewezen voor zover [Eiseres] teveel rente aan Univé heeft betaald.
5.2
Ondanks het slagen van grief VI moet [Eiseres] worden aangemerkt als de overwegend in het ongelijk te stellen partij. Het hof zal [Eiseres] daarom veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Die kosten worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.769,-
- salaris advocaat € 1.631,- (1 punt x tarief IV).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Almelo van 14 september 2011 voor wat betreft het daarin onder 3.1 besliste, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt [Eiseres] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Univé te voldoen een bedrag van € 77.982,30, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschillende deelbedragen vanaf de data waarop Univé zelf de betalingen heeft verricht;
bekrachtigt de bestreden vonnissen voor het overige;
veroordeelt Univé tot terugbetaling aan [Eiseres] van hetgeen [Eiseres] op grond van het vonnis in eerste aanleg te veel aan Univé heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de betaling tot de terugbetaling;
veroordeelt [Eiseres] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Univé vastgesteld op € 1.769,- voor verschotten en op € 1.631,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, H. Wammes en L.M. Croes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 december 2013.