In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 1 augustus 2012, waarin de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat 1] te [Z] was vastgesteld op € 1.136.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Berkelland had deze waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2010. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en aanslag, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 30 oktober 2013 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht en een pleitnota overgelegd. Het Hof heeft vastgesteld dat er overeenstemming is over de waarde van de pluimveestal uit 2006, die op € 303.789 wordt gesteld. Dit leidt tot een vermindering van de totale waarde van de onroerende zaak tot € 1.061.000. Het geschil betreft echter de vraag of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar stelt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, terwijl belanghebbende een integrale proceskostenvergoeding eist.
Het Hof oordeelt dat het hoger beroep gegrond is en dat de heffingsambtenaar in de proceskosten moet worden veroordeeld. De totale proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op € 1.081,50, inclusief een forfaitaire vergoeding voor het hoger beroep. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken op bezwaar, vermindert de vastgestelde waarde en de aanslag OZB dienovereenkomstig. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 december 2013.