ECLI:NL:GHARL:2013:7932

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
13/00060
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaarschrift vennootschapsbelasting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 november 2012, waarin het bezwaar van belanghebbende tegen een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2009 niet-ontvankelijk werd verklaard. De belanghebbende, een besloten vennootschap, had een aanslag vennootschapsbelasting ontvangen, maar stelde dat deze naar een onjuist adres was verzonden, waardoor zij niet tijdig bezwaar kon maken. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag naar het bij hem bekende adres verzonden, en de rechtbank oordeelde dat het bezwaar niet-ontvankelijk was omdat het niet tijdig was ingediend.

Tijdens de zitting bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 september 2013 werd het standpunt van de belanghebbende herhaald dat de aanslag niet was ontvangen. De inspecteur betwistte dit en stelde dat het aanslagbiljet naar het juiste adres was verzonden. Het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat het aanslagbiljet niet was ontvangen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de termijn voor het indienen van bezwaar was overschreden.

De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van de juiste adressering van belastingaanslagen en de verantwoordelijkheden van belastingplichtigen om ervoor te zorgen dat hun contactgegevens up-to-date zijn. Het Hof concludeerde dat de inspecteur op correcte wijze had gehandeld en dat de belanghebbende niet in verzuim was geweest, maar dat de termijn voor het indienen van bezwaar was overschreden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 oktober 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00060
uitspraakdatum:
15 oktober 2013
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X].te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 november 2012, nummer AWB 12/159, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst[te P](hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 49.425.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 29 november 2012 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [...], als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [...] namens de Inspecteur.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is een op 29 december 1997 opgerichte besloten vennootschap. Volgens een tot de stukken van het geding behorend uittreksel van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel luidt het bezoekadres van belanghebbende: ‘[a-straat 1], [te Q]’.
2.2
Het bij de Inspecteur bekende adres van belanghebbende luidt sedert 17 oktober 2010: ‘[b-straat 1], [te R]’.
2.3
Op 27 september 2010 is namens belanghebbende voor het jaar 2009 elektronisch aangifte vennootschapsbelasting gedaan, van een belastbaar bedrag van € 49.425.
2.4
Met dagtekening 23 oktober 2010 is aan belanghebbende, overeenkomstig de vorenbedoelde aangifte, een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting opgelegd. Het aanslagbiljet is door de ontvanger verzonden naar het adres: [b-straat 1], [te R]’.
2.5
Aan belanghebbende is met dagtekening 11 december 2010, overeenkomstig de ingediende aangifte, een definitieve aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2009 opgelegd. Het aanslagbiljet is door de ontvanger verzonden naar het adres: ‘[b-straat 1], [te R]’.
2.6
Met dagtekening 28 februari 2011, door de Inspecteur ontvangen op 3 maart 2011, heeft [A], werkzaam voor ‘[A] belastingadviseurs’ (hierna: de toenmalige gemachtigde), namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de onder 2.4 genoemde voorlopige aanslag. In dat kader heeft de toenmalige gemachtigde aan de Inspecteur meegedeeld dat hij een aanvullende aangifte vennootschapsbelasting zal doen toekomen. In het bezwaarschrift wordt door de toenmalige gemachtigde melding gemaakt van het adres van belanghebbende, namelijk: [b-straat 1] [te R]’
2.7
Op 3 maart 2011 is door de Inspecteur een aanvullende aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2009 van belanghebbendes toenmalige gemachtigde ontvangen. Op het biljet van de aanvullende aangifte staat als adres van belanghebbende vermeldt: ‘[b-straat 1],[te R]’.
2.8
Met dagtekening 18 maart 2011 heeft de Inspecteur de toenmalige gemachtigde meegedeeld dat hij de onder 2.7 bedoelde aangifte als een namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de in geschil zijnde (definitieve) aanslag aanmerkt.
2.9
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 november 2011 het bezwaar tegen de (definitieve) aanslag niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift naar zijn oordeel niet tijdig is ingediend. Hiertegen heeft belanghebbende tevergeefs bij de Rechtbank beroep ingesteld.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Inspecteur terecht het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij de aanslag nimmer heeft ontvangen omdat het aanslagbiljet naar een onjuist adres is verzonden en dat zij, eerst nadat zij bekend was geworden met het aanslagbiljet, hiertegen bezwaar heeft kunnen aantekenen. Voorts stelt belanghebbende dat de Inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld nu hij heeft nagelaten om de toenmalige gemachtigde in kennis te stellen van de aan belanghebbende opgelegde aanslag waardoor belanghebbende niet tijdig bezwaar heeft kunnen aantekenen tegen de aan haar opgelegde aanslag.
3.3
De Inspecteur stelt daartegenover dat de ontvanger het door de Inspecteur opgemaakte aanslagbiljet aan het juiste adres heeft verzonden. Voorts stelt de Inspecteur dat door of namens belanghebbende geen verzoek is gedaan om de aanslag dan wel een kopie daarvan rechtstreeks aan de toenmalige gemachtigde te doen toekomen.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het bekend is gemaakt. De bekendmaking van een aanslag geschiedt ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 door de ontvanger door toezending of uitreiking van het door de inspecteur voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet. In overeenstemming met het bepaalde in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt dit doorgaans door toezending aan de belanghebbende. Indien door of namens de belanghebbende evenwel is verzocht om het aanslagbiljet zelf (of een kopie daarvan) aan een gemachtigde uit te reiken dan wel toe te zenden, is de Inspecteur gehouden hier aan gevolg te geven (vergelijk Hoge Raad 24 juli 2001, nr. 35.984, ECLI:NL:HR:2001:AB2769, BNB 2001/336 en Hoge Raad 11 april 2003, nr. 37.605, ECLI:NL:HR:2003:AF7094, BNB 2003/204).
4.2
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbendes gemachtigde verklaard dat van de zijde van belanghebbende geen uitdrukkelijk verzoek jegens de Inspecteur is gedaan om het voor haar bestemde aanslagbiljet aan de toenmalige gemachtigde te doen toekomen. Evenmin is het Hof gebleken van feiten of omstandigheden die zich tijdens de aanslagregeling hebben voorgedaan op grond waarvan het de Inspecteur voldoende duidelijk had moeten zijn dat hij het aanslagbiljet c.q. een afschrift daarvan aan de toenmalige gemachtigde had moeten doen toekomen. Belanghebbendes grief faalt dan ook.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat het aanslagbiljet is verzonden aan het adres [b-straat 1] [te R] en uiterlijk op de dag van de dagtekening van de aanslag ter post is bezorgd. Belanghebbende stelt echter dat het aanslagbiljet naar een onjuist adres is verzonden.
4.4
Ter zake van de bekendmaking van een aanslagbiljet geldt het volgende (Hoge Raad van 5 maart 2004, nr. 39.245, ECLI:HR:2004:AO5063, BNB 2004/200):
“(…) Indien de bekendmaking van het aanslagbiljet geschiedt door toezending, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. In een zodanig geval vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van teerpostbezorging. De evenvermelde regel lijdt echter uitzondering indien de zending de belastingschuldige niet heeft bereikt en zulks het gevolg is van een fout van de belastingdienst (bijvoorbeeld een verkeerde adressering die aan de belastingdienst is te verwijten). In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. (…)”
4.5
Zoals door de Inspecteur is gesteld en door belanghebbende niet is weersproken, zal een aanslagbiljet worden gezonden naar het vestigingsadres van de belastingplichtige en dat dit slechts anders is voor zover er door of namens de belastingplichtige een ander adres wordt opgegeven. Vast staat dat de Inspecteur het aanslagbiljet naar het adres ‘[b-straat 1] [te R]’ heeft verzonden. Door belanghebbende is niet betwist dat dit het vestigingsadres van belanghebbende betreft dat ten tijde van de terpostbezorging van het aanslagbiljet bij de Inspecteur bekend was. De enkele omstandigheid dat in het uittreksel van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel melding wordt gemaakt van een bezoekadres gelegen aan [a-straat 1][te Q], kan naar het oordeel van het Hof niet als een uitdrukkelijk verzoek om toezending van het aanslagbiljet naar dat adres worden aangemerkt. Dat de Inspecteur met juistheid mocht uitgaan van het adres ‘[b-straat 1] [te R]’ blijkt ook uit de door belanghebbende c.q. diens toenmalige gemachtigde gevoerde correspondentie met de Inspecteur als ook met derden, welke stukken tot de stukken van het geding behoren, en waarin door belanghebbende c.q. diens toenmalige gemachtigde steeds het adres aan [b-straat 1] als correspondentieadres is gebezigd.
4.6
Dat het aanslagbiljet belanghebbende niet zou hebben bereikt, is dan ook niet het gevolg van een fout van de Inspecteur zoals bedoeld in het onder 4.4 genoemde arrest. Het voorgaande betekent dat het aanslagbiljet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt door toezending daarvan aan belanghebbende.
4.7
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt overeenkomstig het bepaalde van artikel 6:7 van de Awb zes weken. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift heeft in het onderhavige geval aanvang genomen op (zondag) 12 december 2010. De bezwaartermijn eindigde dan met toepassing van artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet op maandag 24 januari 2011. Aangezien het bezwaarschrift op 3 maart 2011 door de Inspecteur is ontvangen, is deze ruim vijf weken buiten de bezwaartermijn ingediend.
4.8
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien niet redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende stelt dat zij het aanslagbiljet pas na afloop van de bezwaartermijn heeft ontvangen en dat op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij bij de overschrijding van de bezwaartermijn in verzuim is geweest. Het Hof acht aannemelijk dat het aanslagbiljet uiterlijk op de dag van de dagtekening ervan is verzonden naar het juiste adres. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding van het aanslagbiljet op dat adres kort na de verzending. Het ligt op de weg van belanghebbende voormeld vermoeden te ontzenuwen (vgl. Hoge Raad 15 december 2006, nr. 41.882, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416). Belanghebbende is daarin niet geslaagd, nu zij niet meer heeft aangevoerd dan de enkele ontkenning dat zij het aanslagbiljet kort na de verzending heeft ontvangen.
4.9
De Inspecteur heeft derhalve het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. J. Lamens, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op
15 oktober 2013in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 oktober 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.