ECLI:NL:GHARL:2013:6934

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2013
Publicatiedatum
20 september 2013
Zaaknummer
13/00161
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding bij WOZ-beschikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die hen niet-ontvankelijk verklaarde in hun beroep tegen de proceskostenvergoeding die was toegekend door de heffingsambtenaar van de gemeente Lochem. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 375.000, maar na bezwaar verlaagd naar € 357.000, met een proceskostenvergoeding van € 691,90. Belanghebbenden waren het niet eens met de hoogte van deze vergoeding en stelden hoger beroep in. De rechtbank oordeelde dat belanghebbenden geen procesbelang hadden, omdat zij rechtsbijstand op basis van 'no cure no pay' hadden ontvangen. Het Hof oordeelt echter dat dit oordeel onjuist is, aangezien aan toekenning van een proceskostenvergoeding niet in de weg staat dat rechtsbijstand is verleend op basis van 'no cure no pay'. Het Hof concludeert dat belanghebbenden wel degelijk belang hebben bij de beoordeling van de proceskostenvergoeding. Het Hof heeft de zaak inhoudelijk beoordeeld en de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 743,65, en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbenden tot een bedrag van € 708. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van belanghebbenden is gegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00161
uitspraakdatum: 17 september 2013
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de erven van [X]te
[Z](hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 19 december 2012, nummer 12/1017 WOZ, in het geding tussen belanghebbenden en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Lochem(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te[Z], per waardepeildatum 1 januari 2011, voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 375.000.
1.2
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde verminderd tot € 357.000. Daarbij heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbenden een proceskostenvergoeding toegekend van € 691,90.
1.3
Belanghebbenden zijn uitsluitend tegen de toegekende proceskostenvergoeding in beroep gekomen. De rechtbank Zutphen (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 19 december 2012 niet-ontvankelijk verklaard.
1.4
Belanghebbenden hebben bij brief van 30 januari 2013, ingekomen bij het Hof op die datum, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2013 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord [.], als de gemachtigde van belanghebbenden. Namens de heffingsambtenaar is verschenen en gehoord [.].
1.7
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Tegen de onder 1.1 genoemde beschikking heeft [A] van het kantoor [B] (hierna: de gemachtigde) namens belanghebbenden een bezwaarschrift ingediend. Bij de aanvulling op het bezwaarschrift is een taxatierapport gevoegd, opgemaakt door [C] makelaars te[P] (hierna: de taxateur). De taxateur heeft in het taxatierapport de waarde van de onroerende zaak getaxeerd op € 357.000. Bij het rapport zijn foto’s gevoegd van het interieur en exterieur van de onroerende zaak. In het rapport heeft de taxateur opgemerkt dat het binnenonderhoud goed is, dat de woning normaal wordt gebruikt en dat hij geen ernstige gebruiksschade heeft geconstateerd. De taxateur heeft voor het opmaken van het taxatierapport een factuur naar belanghebbenden verzonden, waarin onder andere een bedrag is gedeclareerd voor “Opname en foto’s woning”.
2.2
Bij de aanvulling op het bezwaarschrift is tevens een machtiging gevoegd. Deze machtiging is namens belanghebbenden door [X-Y], de echtgenote van wijlen
[X], ondertekend. In de machtiging is onder andere volmacht verleend om belanghebbenden:
“(…) zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen in alle aangelegenheden aangaande de aanslag lokale belastingen alsmede de daarop vermelde WOZ-beschikking. Deze volmacht houdt onder andere in het in ontvangst nemen van besluiten, al dan niet op grond van een bezwaarschrift genomen, daartegen bezwaar, (hoger) beroep of cassatie in te dienen, al dan niet bijwege van voorlopige voorziening. Tevens kan op basis van deze volmacht; bestuursorganen verzocht worden om een besluit te nemen tot het vergoeden van door volmachtgever geleden schade, hoorzittingen worden bijgewoond en daarin namens volmachtgever het woord te voeren, een aanhangig bezwaar, (hoger)beroep of cassatie ingetrokken worden, het bestuursorgaan worden aangemaand middels een dwangsomverzoek, een “Wet Openbaarheid van Bestuur” verzoek worden ingediend, al datgene worden gedaan of gelaten wat de gevolmachtigde in het belang van volmachtgever gewenst, nuttig of noodzakelijk acht en de volmachtgever zelf tegenwoordig zijnde, zou kunnen, mogen of moeten doen. Daarnaast machtigt volmachtgever gevolmachtigde om de vergoeding voor de geleden processchade, de proceskostenvergoeding, het griffierecht voor hem/haar op rekening van gevolmachtigde te ontvangen. (…)”
2.3
Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Bij het hoorgesprek zijn namens belanghebbenden de gemachtigde en de taxateur verschenen.
2.4
De gemachtigde heeft met dagtekening 26 april 2012 een factuur aan belanghebbenden verzonden, waarbij voor de bezwaarfase een bedrag van € 218 inclusief omzetbelasting aan belanghebbenden in rekening is gebracht. Met betrekking tot de betaling van deze factuur is tussen de gemachtigde en belanghebbenden overeengekomen dat belanghebbenden de factuur pas hoeven te voldoen als een toewijzende uitspraak op bezwaar van de gemeente Lochem is ontvangen. Belanghebbenden zijn voorts een bedrag van 25% van het gerealiseerde voordeel (exclusief omzetbelasting) verschuldigd.
2.5
Met dagtekening 21 juni 2012 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaak zoals bij beschikking vastgesteld verminderd tot € 357.000. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding van € 691,90 toegekend. Deze vergoeding is als volgt opgebouwd:
Indienen bezwaarschrift 1 punt € 218,00
Hoorzitting 1 punt - 218,00
Taxatierapport 5 uur à € 50 inclusief OB - 250,00
Kadastrale marktinformatie
- 5,90
Totaal € 691,90
2.6
Tegen deze uitspraak hebben belanghebbenden beroep bij de Rechtbank ingesteld. Het beroep heeft uitsluitend betrekking op de voor de bezwaarfase toegekende proceskostenvergoeding.
2.7
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbenden vanwege de rechtsbijstand op basis van “no cure no pay” geen procesbelang hebben.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep is in geschil of het beroep van belanghebbenden terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbenden beantwoorden die vraag ontkennend en de heffingsambtenaar beantwoordt die vraag bevestigend.
3.2
Indien het beroep bij de Rechtbank ontvankelijk is, dringen partijen aan op een inhoudelijke behandeling van het geschil door het Hof omtrent de toe te kennen proceskostenvergoeding. In dat verband betogen belanghebbenden dat de kosten van de taxateur voor het bijwonen van de hoorzitting in de bezwaarfase vergoed moeten worden tegen een uurtarief van € 50 verhoogd met omzetbelasting.
3.3
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding, en tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase.
3.4
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Wanneer het beroep bij de Rechtbank ontvankelijk is, concludeert hij tot een ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
In eerste aanleg is de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase in geschil. Belanghebbenden hebben in dat verband aangevoerd dat de heffingsambtenaar ten onrechte de kosten voor het door de taxateur bijwonen van de hoorzitting in de bezwaarfase niet heeft vergoed en dat de door de heffingsambtenaar verstrekte vergoeding van € 50 per uur inclusief omzetbelasting voor de taxatiewerkzaamheden te laag is.
4.2
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbenden geen belang hebben bij een beoordeling van deze grieven nu de gemachtigde bijstand heeft verleend op basis van “no cure no pay”, belanghebbenden al een klein bedrag aan gemachtigde verschuldigd zijn geworden en de heffingsambtenaar al een proceskostenvergoeding heeft toegekend.
4.3
Dit oordeel van de Rechtbank is onjuist. Aan toekenning van een proceskostenvergoeding staat niet in de weg dat rechtsbijstand is verleend op basis van “no cure no pay” (vgl. HR 7 oktober 2011, nr. 10/05199, ECLI:NL:HR:2011:BT6841, BNB 2011/281; HR 16 november 2012, nr. 11/02517, ECLI:NL:HR:2012:BY2770, BNB 2013/41; HR 12 april 2013, nr. 12/02674, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822, BNB 2013/122). Evenmin staat daaraan in de weg dat de belanghebbenden ermee hebben ingestemd dat een eventuele proceskostenvergoeding aan de rechtsbijstandverlener wordt uitbetaald en dat de heffingsambtenaar al een proceskostenvergoeding bij de uitspraak op bezwaar heeft toegekend.
4.4
De heffingsambtenaar stelt dat het beroep van belanghebbenden terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de volmacht slechts geldt indien “in het belang van de volmachtgever (wordt) gehandeld”. Nu de heffingsambtenaar aan belanghebbenden in de bezwaarfase al een proceskostenvergoeding heeft toegekend, ontbreekt een belang bij de belanghebbenden. Het beroep is enkel ingesteld in het belang van de gemachtigde.
4.5
Belanghebbenden betwisten dat de gemachtigde niet gemachtigd was beroep in te stellen.
4.6
Naar het oordeel van het Hof volgt uit de aanhef van de volmacht, dat de gemachtigde bevoegd is tegen een uitspraak op een bezwaar inzake een WOZ-beschikking beroep in te stellen. De daaropvolgende volzinnen geven een toelichting op deze volmacht, maar vormen, anders dan de heffingsambtenaar meent, geen beperking daarvan. De gemachtigde was dan ook bevoegd namens de belanghebbenden beroep in te stellen.
4.7
De heffingsambtenaar stelt voorts onder verwijzing naar het arrest HR 23 maart 2012, nr. 11/01321, ECLI:NL:HR:2012:BV0655, BNB 2012/157 dat een beroep dat enkel ziet op de proceskostenvergoeding niet ontvankelijk is, omdat er geen geschil meer is over een besluit van een bestuursorgaan. Deze stelling berust op een verkeerde lezing van het arrest, omdat in die procedure de inspecteur hangende het beroep de navorderingsaanslag had vernietigd, zodat het beroep niet meer tot een voor deze belanghebbende gunstiger resultaat kon leiden. In het onderhavige geval ziet het geschil op de door de heffingsambtenaar in zijn uitspraak op bezwaar vastgestelde proceskostenvergoeding. Tegen een dergelijke (neven)beslissing staat beroep open, ook als het geschil over de WOZ-beschikking al is beslecht (vgl. HR 27 november 2009, nr. 08/00316, ECLI:NL:HR:2009:BJ7919 , BNB 2010/60).
4.8
De Rechtbank heeft derhalve belanghebbenden ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep.
4.9
Nu partijen hebben aangedrongen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door het Hof, zal het Hof de zaak niet terugwijzen naar de Rechtbank maar daarin zelf voorzien.
Hoogte proceskostenvergoeding voor kosten van een deskundige
4.1
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 1, aanhef en letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) komen de kosten van een deskundige die door een partij is meegebracht, voor vergoeding in aanmerking, mits deze kosten redelijkerwijs zijn gemaakt.
4.11
Naar het oordeel van het Hof heeft als uitgangspunt te gelden dat als op verzoek van een belanghebbende in verband met een bezwaarprocedure over de waardering van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ een taxateur de hoorzitting bijwoont, de belanghebbende de kosten daarvoor redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.12
Gelet op voornoemd uitgangspunt komen de door belanghebbenden gemaakte kosten ter zake van de taxateur die door hen is meegebracht naar de hoorzitting in de bezwaarfase, voor vergoeding in aanmerking. Het Hof ziet in het onderhavige geval geen reden van dit uitgangspunt af te wijken.
4.13
In artikel 1, aanhef en letter b, van het Besluit is bepaald dat een veroordeling in de kosten betrekking kan hebben op de kosten van een deskundige die door een partij is meegebracht, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Anders dan de heffingsambtenaar betoogt, staat deze tekst, en in het bijzonder de woorden “dan wel”, niet eraan in de weg dat naast een vergoeding voor een taxatierapport, ook de kosten van de taxateur voor het bijwonen van de hoorzitting in de bezwaarfase voor vergoeding in aanmerking komen.
4.14
Ter zitting van het Hof hebben belanghebbenden ermee ingestemd dat het Hof bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding uitgaat van de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Stcrt. 2012, 26039.
4.15
Voor het vaststellen van de proceskostenvergoeding voor de deskundige is dan van belang of de onroerende zaak inpandig is opgenomen. De heffingsambtenaar betwist dat een inpandige opname heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van het Hof hebben belanghebbenden met de verwijzing naar de foto’s bij het taxatierapport, de vermelding op de factuur dat een opname heeft plaatsgevonden en foto’s van de woning zijn genomen en de onder 2.1 genoemde constateringen in het rapport aannemelijk gemaakt, dat de taxateur de onroerende zaak inpandig heeft opgenomen.
4.16
Gelet op het vorenstaande dient de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase als volgt te worden berekend:
Indienen bezwaarschrift 1 punt € 235,00
Hoorzitting gemachtigde 1 punt - 235,00
Hoorzitting taxateur 0,5 uur à € 59,50 - 29,75
Taxatierapport 4 uren à € 59,50 - 238,00
Kadastrale marktinformatie
- 5,90
Totaal € 743,65
4.17
Hierbij merkt het Hof op dat de hoogte van de proceskostenvergoeding voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep moet worden berekend aan de hand van het per 1 januari 2013 verhoogde tarief (vgl. HR 19 april 2013, nr. 11/03600, ECLI:NL:HR:2013:BX4034).
4.18
De Rechtbank had het beroep van belanghebbenden derhalve gegrond moeten verklaren. Het Hof zal dit alsnog doen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbenden in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep hebben moeten maken overeenkomstig het Besluit vast op € 236 voor de kosten in eerste aanleg (1 punt voor het beroepschrift, gewicht 0,5) en € 472 voor de kosten in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor de zitting, gewicht 0,5), ofwel in totaal op € 708.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar doch uitsluitend voor zover deze de proceskostenvergoeding betreft,
– stelt de vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten vast op een bedrag van € 743,65,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbenden tot een bedrag van € 708,
– gelast dat de gemeente Lochem belanghebbenden het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 42 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 115 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 17 september 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst)
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.