In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die hen niet-ontvankelijk verklaarde in hun beroep tegen de proceskostenvergoeding die was toegekend door de heffingsambtenaar van de gemeente Lochem. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 375.000, maar na bezwaar verlaagd naar € 357.000, met een proceskostenvergoeding van € 691,90. Belanghebbenden waren het niet eens met de hoogte van deze vergoeding en stelden hoger beroep in. De rechtbank oordeelde dat belanghebbenden geen procesbelang hadden, omdat zij rechtsbijstand op basis van 'no cure no pay' hadden ontvangen. Het Hof oordeelt echter dat dit oordeel onjuist is, aangezien aan toekenning van een proceskostenvergoeding niet in de weg staat dat rechtsbijstand is verleend op basis van 'no cure no pay'. Het Hof concludeert dat belanghebbenden wel degelijk belang hebben bij de beoordeling van de proceskostenvergoeding. Het Hof heeft de zaak inhoudelijk beoordeeld en de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 743,65, en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbenden tot een bedrag van € 708. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van belanghebbenden is gegrond verklaard.