ECLI:NL:GHAMS:2025:898

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
23-003136-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van niet voldoen aan verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het niet voldoen aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, zoals opgelegd door de Wet op de identificatieplicht. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 11 november 2021. Tijdens de zitting op 20 maart 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman gehoord. De advocaat-generaal vorderde een veroordeling, terwijl de raadsman pleitte voor vrijspraak, stellende dat de noodzaak van de vordering tot inzage niet kon worden vastgesteld.

Het hof overweegt dat op grond van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden alleen kan worden opgelegd als dit noodzakelijk is voor de redelijke taakuitoefening van de vorderende ambtenaar. Het hof concludeert dat de noodzaak van de vordering in deze zaak onvoldoende concreet is vastgesteld. De relevante proces-verbaal vermeldt enkel dat de politieambtenaar de vordering deed, zonder nadere feiten of omstandigheden die de noodzaak onderbouwen. Hierdoor kan niet worden bewezen dat de verdachte verplicht was zijn identiteitsdocument ter inzage aan te bieden.

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit. De eerder uitgevaardigde strafbeschikking wordt eveneens vernietigd. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 april 2025.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003136-21
datum uitspraak: 3 april 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 11 november 2021 in de strafzaak onder parketnummer 96-206338-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 maart 2025.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 21 maart 2021 te Amsterdam, niet (op eerste vordering) heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd krachtens de Wet op de identificatieplicht / het Wetboek van Strafvordering / het Wetboek van Strafrecht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de kantonrechter.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat niet kan worden vastgesteld dat de vordering tot het ter inzage aanbieden van zijn identiteitsbewijs noodzakelijk was voor de uitvoering van de politietaak.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht wordt degene die niet voldoet aan de verplichting, opgelegd krachtens in dit artikel genoemde wetten, om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, gestraft met een geldboete van de tweede categorie. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de vordering tot het ter inzage aanbieden van het identiteitsbewijs rechtens slechts gegeven kan worden voor zover dat noodzakelijk is voor de redelijke taakuitoefening van de vorderende ambtenaar.
Daaruit volgt naar het oordeel van het hof dat duidelijk en controleerbaar moet zijn in welk kader de vordering tot inzage van een identiteitsbewijs wordt gedaan en op grond van welke feiten en omstandigheden de vordering noodzakelijk is voor een redelijke taakuitoefening.
In onderhavige zaak vermeldt het relevante proces-verbaal slechts dat de betreffende politieambtenaar de vordering tot overhandiging van een geldig identiteitsbewijs deed op de Weteringschans
‘na aanleiding van de verboden demonstratie op het Museumplein. VD hoorde bij de demonstranten en liep ook diverse leuzen te roepen’.
Nadere feiten en omstandigheden waaruit de noodzaak van de vordering voor de redelijke taakuitoefening zou kunnen blijken, ontbreken. Hierdoor kan die noodzaak, mede gelet op de locatie waar de overtreding zou zijn begaan en de onduidelijkheid over het verboden karakter van het voorafgaande handelen van de verdachte, onvoldoende concreet worden vastgesteld en kan - in het verlengde daarvan - evenmin worden bewezen dat voor de verdachte de verplichting bestond om zijn identiteitsdocument ter inzage aan te bieden. Naar het oordeel van het hof is daardoor niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 6 april 2021 onder CJIB nummer [nummer] .
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. A.M. Kengen en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 april 2025.
mr. N. van der Wijngaart en mr. S. Bonset zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]