ECLI:NL:GHAMS:2025:830

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
23-000910-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling na verkeersruzie met vernietiging van het vonnis en oplegging van schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van mishandeling na een verkeersruzie, waarbij hij het slachtoffer, [benadeelde], heeft geslagen met een lifehammer en in een sloot heeft geduwd, wat resulteerde in een botbreuk in de bovenarm van het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot andere beslissingen kwam met betrekking tot de bewezenverklaring en de strafoplegging. De verdachte is vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het subsidiair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van vijftig uren. Daarnaast is er een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 650,00 ten behoeve van het slachtoffer, omdat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die het slachtoffer heeft geleden. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de taakstraf met tien uren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000910-21
datum uitspraak: 18 maart 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-325573-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 maart 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 17 mei 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, op de provinciale weg N236, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde] door die [benadeelde]
- meermaals, in elk geval eenmaal in/op het gezicht en/of op/tegen de kaak, in elk geval op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- met een lifehammer, in elk geval met een voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan en/of
- in de sloot te duwen (waardoor die [benadeelde] is gevallen en een botbreuk in de bovenarm heeft opgelopen);
subsidiair
hij, op of omstreeks 17 mei 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde]
- meermaals, in elk geval eenmaal in/op het gezicht en/of op/tegen de kaak, in elk geval op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- met een lifehammer, in elk geval met een voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan en/of
- in de sloot te duwen, waardoor die [benadeelde] is gevallen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een botbreuk in de bovenarm ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt ten aanzien van de bewezenverklaring en de strafoplegging.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Naar het oordeel van het hof, en met de advocaat-generaal, is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het verweer van de raadsman van de medeverdachte, ertoe strekkende dat de verdachte moet worden vrijgesproken vanwege de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van de aangever en getuige [getuige] . Hiertoe heeft de raadsman van de medeverdachte op diverse inconsistenties in het dossier gewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 17 mei 2019 een geweldsincident heeft plaatsgevonden. Het incident is ondervonden en waargenomen door de aangever en zijn vriendin, getuige [getuige] . Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de waarnemingen van de aangever en deze getuige. Niet alleen ondersteunt de getuige [getuige] de verklaring van de aangever, maar ook de zichtbare verwonding op het voorhoofd van de aangever ondersteunt zijn verklaring dat hij op zijn voorhoofd is geslagen met een lifehammer. Daarnaast is getuige [getuige] gehoord bij de raadsheer-commissaris in het bijzijn van een Italiaanse tolk, en aldus in haar moedertaal, en zijn de verklaringen ook bezien in tijdsverloop en dat ieder vanuit eigen perspectief verklaart in overtuigende mate consistent op de van belang zijnde punten.
Anders dan de raadsman is het hof dus van oordeel dat de verklaringen van de aangever en getuige [getuige] voldoende betrouwbaar zijn en derhalve bruikbaar voor het bewijs. De enkele omstandigheid dat de getuigenverklaringen op – naar het oordeel van het hof ondergeschikte – onderdelen niet met elkaar of met de bevindingen van politie overeenstemmen doet hier niet af aan de betrouwbaarheid van die verklaringen nu beiden op essentiële onderdelen vanuit de eigen beleving voldoende specifiek en eenduidig hebben verklaard.
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 17 mei 2019 in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde]
- tegen het hoofd te slaan.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één dag en een taakstraf van 60 uren, bij niet verrichten te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn en gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één dag en een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. Daarnaast heeft zij gevorderd om aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, als navermeld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Na een verkeersruzie tussen het slachtoffer en twee broers van de verdachte is de verdachte ter plaatse gekomen en heeft hij het slachtoffer – die zichtbaar gewond was na het eerdere geweld dat hij had ondervonden – tegen het hoofd geslagen. De verdachte heeft hiermee actief de confrontatie opgezocht. Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bij hem pijn veroorzaakt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 februari 2025. Hieruit blijkt dat hij nog geen vijf jaar voor de pleegdatum van het onderhavige feit onherroepelijk tot een taakstraf is veroordeeld voor mishandeling. Desondanks is de verdachte toch weer de fout in gegaan.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De verdachte heeft een eenmanszaak. Hij kan hiervan rondkomen en is met deze inkomsten zijn schulden aan het afbetalen die hij heeft opgelopen tijdens de coronacrisis.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van één dag en een taakstraf van 60 uren passend en geboden, in combinatie met de hierna te noemen maatregel tot betaling van schadevergoeding. Het hof stelt echter vast dat het in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden opgenomen recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht is geschonden, en dat er een groot tijdsverloop is geweest sinds het bewezenverklaarde feit. De verdachte heeft op 30 maart 2021 hoger beroep ingesteld en op 18 maart 2025 wordt eindarrest gewezen. Dit betekent dat de redelijke termijn is overschreden met twee jaar. Het hof is van oordeel dat dit matiging van de straf tot gevolg moet hebben, in die zin dat het hof de taakstraf met tien uur zal verminderen.

Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde]

Het hof stelt vast dat het slachtoffer zich niet als benadeelde partij in deze strafzaak heeft gevoegd en ook niet in de strafzaak jegens verdachtes broer [medeverdachte] . Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de reden daarvan is geweest dat de advocaat van het slachtoffer per abuis door het openbaar ministerie niet in kennis was gesteld van de zittingen bij de politierechter. Daarom was een tijdige voeging als benadeelde partij niet mogelijk. De benadeelde partij heeft nadat het vonnis was gewezen alsnog een ingevuld voegingsformulier toegestuurd, maar heeft het hof uitsluitend verzocht om de schadevergoedingsmaatregel toe te passen in verband met het (hierna besproken) arrest dat in een civiele procedure inmiddels ten laste van de verdachte onherroepelijk is gewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof ten behoeve van het slachtoffer een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen, hoofdelijk met zijn broer [medeverdachte] , tot een bedrag van € 650,00 op te leggen, met bij die verplichting ten hoogste dertien dagen gijzeling. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat het slachtoffer, als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, deze schade heeft geleden.
De raadsman heeft het verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen vanwege de bepleite vrijspraak van de verdachte en heeft bepleit dat het gegeven dat het openbaar ministerie is vergeten een brief te sturen geen reden is voor oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof overweegt het volgende.
Het hof heeft kennisgenomen van het zich in het dossier bevindende onherroepelijke arrest van de civiele kamer van het gerechtshof Amsterdam van 13 augustus 2024, waarin de civiele aansprakelijkheid van de verdachte jegens het slachtoffer op basis van het onderhavige feitencomplex is vastgesteld. Bij dit arrest is bepaald dat de verdachte samen met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk is jegens het slachtoffer tot een bedrag van € 650,00 aan immateriële schade.
Het hof stelt voorop dat de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr een strafrechtelijke sanctie is die los van de beslissing in de voegingsprocedure kan worden opgelegd. De schadevergoedingsmaatregel kan door de rechter ook worden opgelegd indien het slachtoffer geen schadevergoeding heeft gevorderd of niet in zijn vordering kan worden ontvangen (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Anders dan door de raadsman bepleit, verzet naar het oordeel van het hof het feit dat het slachtoffer niet tevens, naast de civielrechtelijke procedure, een vordering tot schadevergoeding in de strafzaak heeft ingediend zich in dit geval niet tegen de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Het hof neemt bij de oplegging van deze maatregel voorts het volgende in aanmerking.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het daarbij besproken onherroepelijke oordeel van het hof in de civielrechtelijke procedure is voldoende gebleken dat de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die hem ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is toegebracht. Deze rechtstreekse schade bedraagt € 650,00.
Hoewel het onherroepelijke arrest uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is het hof uit onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de verdachte nog niets van de schade heeft vergoed, en dat hij dit ook, bezien vanuit zijn eigen principes, niet van plan is. Onder deze omstandigheden zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze, om te bevorderen dat de door de benadeelde partij geleden schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Schadevergoedingsmaatregel [benadeelde]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan de betalingsverplichting hebben voldaan, deze in zoverre vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 augustus 2024.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.A.A. Postma, mr. A.M. Kengen en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van
mr. R. Bleumers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 maart 2025.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.