ECLI:NL:GHAMS:2025:826

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
24/280
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde woning en verzoek om verstrekking van gegevens

Op 25 februari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in [Z]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], die de waarde van de woning op € 211.000 had vastgesteld voor het jaar 2022. Na een ongegrond verklaard beroep bij de rechtbank, heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld, waarbij de vraag centraal stond of hij recht had op een proceskostenvergoeding. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende gegevens had verstrekt in het kader van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, maar de belanghebbende betwistte dit en stelde dat de uitspraak onvoldoende gemotiveerd was. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan door de relevante gegevens te verstrekken en dat de belanghebbende geen recht had op een proceskostenvergoeding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, waarbij het Hof oordeelde dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de motivering van de heffingsambtenaar voldoende was.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/280
25 februari 2025
uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: G. Gieben)
tegen de uitspraak van 15 januari 2024 in de zaak met kenmerk HAA 22/5728 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de woning [Straat 1] 60 te [Z] (hierna: de woning) op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) voor het jaar 2022 vastgesteld op € 211.000. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar ook de aanslagen onroerendezaakbelastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing voor het jaar 2022 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Partijen hebben onderling en met de rechtbank procesafspraken gemaakt om te komen tot een efficiëntere afdoening van WOZ-zaken. Op grond van deze procesafspraken is uitsluitend schriftelijk geprocedeerd. Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend, de heffingsambtenaar een conclusie van repliek.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
In het bezwaarschrift van 3 maart 2022 heeft belanghebbende het volgende verzoek gedaan. Dit verzoek is gelijkluidend herhaald in de nadere aanvulling van het bewaarschrift van 5 juli 2022.
“Tevens verzoek ik u conform artikel 40 WOZ om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan mij te verstrekken zodat ik de door u gemaakte keuzes te allen tijde kan controleren. Ik doel hierbij op alle stukken/gegevens die u bij de initiële waardebepaling en bij de behandeling van dit bezwaar heeft betrokken. Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de referentiepanden, huurcijfers voor de gehanteerde huurwaarde, onderbouwing van de kapitalisatiefactor, de correctie in verband met COVID-19 etc.”
2.2.
Het aan belanghebbende toegezonden taxatieverslag bevat drie referentieverkopen van woningen in [Z] : [Straat 2] 35, [Straat 3] 26, en [Straat 5] 140.
2.3.
Verder heeft de heffingsambtenaar in de bezwaarfase via e-mail een groot pdf-bestand van 1733 pagina’s aan belanghebbende verstrekt met daarin voor deze zaak een grondstaffelgrafiek en ‘kulomatrix’. De kulomatrix is een tabel met daarin onder meer de objectgegevens (adres, woningsoort, bouwjaar, koopsom, verkoopdatum, WOZ-waarde, kavelwaarde, m2 kavel, €/m2 kavel, hoofdgebouwwaarde, m2 woning, €/m2 woning, waarde bijgebouwen, en KOUDL-factoren (aanduiding van Kwaliteit, Onderhoud, Uitstraling, Doelmatigheid en Ligging) van de woning en drie referentiewoningen op de peildatum. De adressen van de referentieverkopen zijn [Straat 2] 35, [Straat 2] 77 en [Straat 1] 32 te [Z] .
2.4.
Belanghebbendes gemachtigde reageert op 12 juli 2022 via e-mail als volgt op de toezending van de onder 2.3 beschreven stukken:
“Hartelijk dank voor het toesturen van de bestanden met kavelmodellen en matrices, wij hebben deze in goede orde ontvangen.
Met betrekking tot de KOUDV-factoren heb ik uw vraag bij een collega neergelegd. Ik zal u zo spoedig mogelijk van antwoord voorzien”
2.5.
In het hoorgesprek van 11 augustus 2022 is door belanghebbende niet om stukken of gegevens verzocht.
2.6.
De onder 2.4 genoemde e-mail behoorde in eerste aanleg al tot de gedingstukken. De onder 2.3 beschreven stukken zijn door de heffingsambtenaar pas in hoger beroep als dossierstuk overgelegd. Het is niet in geschil dat belanghebbende al deze stukken in de bezwaarfase reeds heeft ontvangen.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of aan belanghebbende een (proces)kostenvergoeding toekomt.
3.2.
Belanghebbende stelt dat hem een (proces)kostenvergoeding toekomt omdat artikel 40, lid 2, Wet WOZ is geschonden. Ook zijn volgens belanghebbende bij gebrek aan gegevens de uitspraak op bezwaar en de uitspraak van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd, hetgeen volgens belanghebbende eveneens leidt tot het vergoeden van proceskosten. De overige klachten zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud ingetrokken.
3.3.
De heffingsambtenaar concludeert dat belanghebbende geen (proces)kostenvergoeding toekomt. Alle gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de beschikte waarde en waarom door belanghebbende is verzocht, zijn verstrekt. In de beroepsfase is nog eens gekeken naar de motivering, maar dat maakt de eerdere motivering niet onvoldoende.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het resterende geschil het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“5. Eiser stelt dat verweerder niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ en het daarop gebaseerde verzoek van eiser in de bezwaarfase. Verweerder heeft dat gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt als volgt en heeft daarbij het navolgende als uitgangspunt genomen.
6. De Hoge Raad (Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052) heeft geoordeeld dat de uitleg die aan artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet worden gegeven ertoe strekt dat indien eiser aan verweerder een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan tot het verstrekken van bepaalde gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de vastgestelde waarde (zoals taxatieverslag en de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en van de gebruikte vergelijkingsobjecten), verweerder op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ gehouden is te voldoen aan het verzoek van eiser om hem een afschrift van die gegevens te verstrekken. Daarbij merkt de rechtbank op dat onder verstrekken dient te worden verstaan het op papier toezenden van die gegevens, maar verstrekking kan tevens plaatsvinden langs digitale weg door het toezenden via e-mail of een andere wijze van digitale communicatie, daaronder begrepen het toegang verlenen tot een digitale omgeving.
7. Uit de stukken van het geding leidt de rechtbank af dat de grondstaffel en een matrix met KOUDV-factoren op 27 april 2022 zijn verzonden aan eiser. Eiser heeft op
12 juli 2022 bevestigd dat deze gegevens zijn ontvangen. Uit de overgelegde grondstaffel valt weliswaar niet exact af te leiden welke grondprijs bij welke gegeven kaveloppervlakte wordt gehanteerd, maar deze biedt naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende inzicht om de onderbouwing van de waarde op dit onderdeel te kunnen controleren. De verdergaande eisen van eiser dat ook de onderbouwing van de KOUDV-factoren en een afzonderlijke indexatie dient te worden verstrekt, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het voormelde arrest. Anders dan eiser betoogt heeft verweerder niet in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel.
8. De waardering van een woning met behulp van de voormelde KOUDV-factoren is immers ook verweven met de kennis en kunde van de taxateur en gebaseerd op zijn kennis van de marktsituatie ter plaatse. De waardering van de woning is als uitgangspunt geen exacte wetenschap, maar een schatting waaraan enige mate van onzekerheid inherent is. De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat verweerder aan het verzoek om overlegging van de stukken heeft voldaan.
(…)
14. Dat verweerder in zijn matrix slechts één object uit de bezwaarfase als vergelijkingsobject heeft gehanteerd en daarbij drie nieuwe objecten gebruikt, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het staat verweerder vrij om in beroep voor de rechtbank de WOZ-waarde anders te onderbouwen dan hij in een eerdere fase heeft gedaan. Derhalve staat het verweerder ook vrij om in de beroepsfase andere vergelijkingsobjecten in de vergelijking te betrekken dan in een eerdere fase van de besluitvorming is gedaan. Twee van de eerst in beroep gehanteerde vergelijkingsobjecten zijn bovendien door eiser zelf aangedragen. Deze grief kan derhalve niet slagen.
Correcties KOUDV-factoren
15. Eiser stelt dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de onderlinge verschillen in de KOUDV-factoren gecorrigeerd zijn. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de door hem overgelegde stukken, zowel in de bezwaar- als de beroepsfase, voldoende inzicht geboden in de wijze waarop de waarde van de woning bepaald is en met welke factoren rekening gehouden is. Indien eiser desondanks meent dat hij in de bezwaarfase – na ontvangst van de op zijn verzoek door verweerder toegezonden stukken – nog noodzakelijke informatie miste, dan had het op zijn weg gelegen verweerder daar in de bezwaarfase (bijvoorbeeld tijdens de hoorzitting) actief op te wijzen en om nadere informatie te verzoeken. Eiser werd reeds in de bezwaarfase bijgestaan door zijn gemachtigde en het voorgaande mag van een professionele gemachtigde verlangd worden.
Indexeringspercentages
16. De stelling van eiser dat verweerder de indexering van de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten naar de waardepeildatum niet inzichtelijk heeft gemaakt, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in de bezwaarfase aan de gemachtigde een taxatieverslag verstrekt waarin voor de vergelijkingsobjecten zowel het verkoopcijfer als de WOZ-waarde is vermeld. In dit verslag zijn de verkoopcijfers en WOZ-waarden niet gelijk aan elkaar. Uit dit verslag blijkt dat indexering heeft plaatsgevonden en uit dit verslag valt tevens te herleiden met welk percentage de WOZ-waarde verschilt van het verkoopcijfer. Hiermee zijn de indexeringspercentages inzichtelijk. Eiser heeft tegenover de wijze van indexeren door verweerder geen andere gegevens of indexeringscijfers gesteld waaruit zou kunnen volgen dat verweerder van een onjuiste indexering van de verkoopprijzen is uitgegaan. De rechtbank ziet geen bijzonderheden in de door verweerder gehanteerde indexeringspercentages die nopen tot een andere waardering. Voorts berusten deze percentages – en mogen deze ook berusten – op een inschatting die de taxateur maakt op grond van zijn ervaring en kennis.
Slotsom
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat hij de waarde niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
18. De rechtbank ziet geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten omdat verweerder in strijd met artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ zou hebben gehandeld. Ook is de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd zodat eiser niet gedwongen is deswege beroep in te stellen.
Proceskosten
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Artikel 40, lid 2, Wet WOZ
5.1.
Artikel 40, lid 2, Wet WOZ bepaalt dat op verzoek van de belanghebbende een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde dient te worden verstrekt. Deze verplichting betreft in ieder geval het door de heffingsambtenaar opgestelde taxatieverslag. Indien belanghebbende daarnaast een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de woning, dient eveneens een afschrift van die gegevens te worden verstrekt (HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052). Een eenmaal gedaan verzoek hoeft niet te worden herhaald (HR 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:106).
5.2.
In de bezwaarfase heeft de heffingsambtenaar op het verzoek van belanghebbende het taxatieverslag, de kulomatrix en de grondstaffelgrafiek verstrekt. Volgens de heffingsambtenaar zijn dat de aan de vastgestelde WOZ-waarde ten grondslag liggende stukken waarom door belanghebbende is verzocht. Niet in geschil is dat het verzoek van belanghebbende om de ‘huurcijfers voor de gehanteerde huurwaarde, onderbouwing van de kapitalisatiefactor, de correctie in verband met COVID-19’ helemaal niet van toepassing is op de onderhavige zaak. Belanghebbende stelt niettemin dat de heffingsambtenaar niet volledig aan het door hem gedane verzoek (zie 2.1) heeft voldaan.
5.3.
Belanghebbende wijst er in dit verband op dat de gegevens die vermeld zijn in de verstrekte stukken de nodige vragen oproepen. In het taxatieverslag staan andere referenties dan in de kulomatrix, zodat van deze referenties geen KOUDV-factoren bekend zijn. Het is niet duidelijk hoe een verschil in KOUDV-factoren is verrekend en de toegepaste indexering van verkoopprijzen is op zijn zachtst gezegd wispelturig te noemen. De grondstaffelgrafiek is niet specifiek genoeg en niet te rijmen met de overige informatie, aldus nog steeds belanghebbende. Daarom heeft belanghebbende het idee dat niet alle voor het vaststellen van de WOZ-waarde gebruikte informatie in de bezwaarfase verstrekt is.
5.4.1.
Het Hof stelt voorop dat het doel van het bepaalde in artikel 40, lid 2, Wet WOZ, is dat een belastingplichtige de gegevens kan verkrijgen die ten grondslag liggen aan de voor zijn woning vastgestelde waarde zodat hij de juistheid van de waardebeschikking kan controleren en de bezwaarfase op zinvolle wijze kan benutten. Zodra de belastingplichtige deze gegevens heeft, kan hij immers aan de hand daarvan beoordelen of die gegevens in zijn opinie tot de beschikte WOZ-waarde kunnen leiden. Zo niet, dan kan de bezwaarfase zinvol benut worden door de aan de hand van die gegevens vastgestelde waarde te betwisten.
5.4.2.
Uit de in 5.3 kernachtig samengevatte klachten van belanghebbende blijkt dat hij vragen over de verstrekte gegevens heeft. Het Hof erkent ook dat dit terechte vragen kunnen zijn, maar deze vragen zijn pas in beroep en hoger beroep gesteld en niet in de bezwaarfase. Er is dus in bezwaar geen voldoende specifiek verzoek gedaan. Nog daargelaten dat het
verdervragen over reeds verstrekte gegevensniet wegneemt dat aan het bepaalde in artikel 40, lid 2, WOZ reeds is voldaan door
het verstrekken van de gebruikte gegevens. Het taxatieverslag is verstrekt. De grondstaffelgrafiek waarom verzocht is, is verstrekt. De door de taxateur gehanteerde kulomatrix met KOUDV-factoren van de referentiepanden, is verstrekt. En door het vermelden van de verkoopdata-, prijzen en WOZ-waarden van de referentieobjecten is ook de gehanteerde indexering van de verkoopprijzen van de referentieobjecten naar de waardepeildatum verstrekt. Met deze gegevens beschikte belanghebbende dus over wat hij had gevraagd voor zover dit ten grondslag lag aan de waarde en was hij in staat om de bezwaarfase zinvol te benutten.
5.4.3.
Belanghebbende stelt dat bepaalde gegevens niet eenduidig zijn, dat zij fijnmaziger moeten zijn, onderbouwd of meer numeriek. Het antwoord op de vraag welke gegevens verstrekt dienen te worden op grond van artikel 40 Wet WOZ is echter niet afhankelijk van belanghebbendes definitie van ‘inzichtelijk’, maar wordt bepaald door de daadwerkelijk gebruikte gegevens. De heffingsambtenaar heeft herhaaldelijk aan het Hof verklaard dat de verstrekte stukken de gegevens zijn die zijn gehanteerd, dat hij niets voor belanghebbende heeft achtergehouden en dat de waardevaststelling voor het overige berust op de taxatietechnische kennis en inschatting van de taxateur. Uit dit betoog wordt duidelijk dat door de taxateur geen andere of meer gedetailleerde gegevens voor de vaststelling van de waarde zijn gebruikt. Het Hof heeft geen aanleiding te vermoeden dat dit anders is. Naar het oordeel van het Hof verplicht ook geen enkele regel de heffingsambtenaar of zijn taxateur dat wel te doen. Het vaststellen van de WOZ-waarde van een woning is geen wiskundige oefening, maar een inschatting van de waarde van de woning als geheel, aan de hand van de verkoopprijzen van een aantal andere woningen.
5.5.
Voor zover daar voldoende specifiek door belanghebbende om is gevraagd en voor zover het gaat om gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde WOZ-waarde van de woning, zijn deze tijdig aan belanghebbende verstrekt. Artikel 40, lid 2, Wet WOZ is niet geschonden. Er is op deze grond dan ook geen reden voor het toekennen van een (proces)kostenvergoeding aan belanghebbende.
Motivering van de uitspraak op bezwaar en rechtbankuitspraak
5.6.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-beschikking onderbouwd met een taxatieverslag en kulomatrix. In de kulomatrix zijn twee van de drie referenties gewijzigd. Naar aanleiding van belanghebbendes beroepschrift, heeft de heffingsambtenaar bij het verweerschrift een matrix met vier referenties verstrekt, waarvan één nieuw is. De heffingsambtenaar verklaart dat verderop in de procedure nauwkeuriger is gekeken en dat is aangesloten bij de referenties van belanghebbende, maar dat eerder geen sprake was van een onvoldoende onderbouwing.
5.7.
Belanghebbende stelt in hoger beroep dat pas in de beroepsfase ‘de verzochte stukken inzichtelijk worden gemaakt en een overzichtelijke matrix aangeleverd’ Belanghebbende heeft moeten doorprocederen om de stukken te ontvangen en de waarde te kunnen controleren. De rechtbank had bovendien de in 2.3 beschreven stukken zelf niet en zij heeft in ro. 14 ten onrechte vermeld dat twee nieuwe referenties door belanghebbende zijn aangedragen, terwijl dit er één was (want de andere stond al in de kulomatrix), aldus belanghebbende.
5.8.
Op grond van 7:12 Awb Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient de beslissing op bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering die bij de bekendmaking wordt vermeld. De artikelen 8:69, lid 1 en 8:77, lid 1 en onder b, Awb, bepalen in wezen hetzelfde voor de uitspraak van de rechtbank. Uit vaste jurisprudentie volgt dat partijen in beginsel hun onderbouwing van door hen voorgestane waarden gedurende de procedure mogen wijzigen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet (HR 10 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO6786).
5.9.1
Het Hof stelt voorop dat het in belastingprocedures over de WOZ-waarde in essentie gaat om de vraag of de waarde van de onroerende zaak te hoog (of soms: te laag) is, oftewel of teveel belasting betaald zou worden. Het standpunt van de heffingsambtenaar is te dier zake onveranderd geweest: de WOZ-waarde van de woning is niet te hoog. Partijen zijn het inmiddels erover eens dat de waarde niet te hoog was, zoals de rechtbank heeft geoordeeld.
5.9.2.
In zijn bezwaar heeft belanghebbende geklaagd over de ligging, de gedateerde staat en de slechte onderhoudstoestand. In de uitspraak op bezwaar is ingegaan op de klacht over de ligging en er staat dat belanghebbende ondanks een verzoek daartoe geen foto’s van de woning heeft aangeleverd. Er staat ook in dat uit de gebruikte verkoopcijfers volgt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Daarmee is afdoende ingegaan op de klachten van belanghebbende en bevat de uitspraak op bezwaar de gronden waarop zij berust.
5.9.3.
Dat de onderbouwing van die WOZ-waarde wat is gewijzigd, of liever bijgeslepen, leidt geenszins tot een niet deugdelijke of onvoldoende motivering van eerdere besluiten. Elk besluit op zich is immers afdoende gemotiveerd. Er is onderbouwd op basis van welke gegevens tot het besluit is gekomen en die gegevens leiden ook tot dat besluit. Inhoudelijk is er in de motivering geen sprake geweest van diametrale wijzigingen of onverklaarbare en ongefundeerde onderbouwingen. Er is, zoals de heffingsambtenaar heeft toegelicht, sprake van aanpassingen in reactie op hetgeen belanghebbende naar voren bracht. Dit maakt dat de bezwaarfase zinvol is geweest. Het resultaat was dat het besluit werd gehandhaafd. Geen van dit alles komt in strijd met een goede procesorde of rechtvaardigt vergoeding van (proces)kosten.
5.10.
De rechtbank heeft haar oordeel over de WOZ-waarde gebaseerd op de in beroep gegeven onderbouwing, en mocht dit ook doen (zie 5.9). Wat betreft de artikel 40, lid 2 WOZ-stukken beschikte de rechtbank over de toezendingsbevestiging (zie 2.6) en heeft belanghebbende in zijn beroepschrift volstaan met bekende standaardklachten daarover (zie punt 2 van de motivering), zoals de gemachtigde ter zitting van het Hof heeft bevestigd in alle WOZ-pilot-zaken te hebben gedaan. De heffingsambtenaar heeft vervolgens het standaardantwoord gegeven, waarna de rechtbank haar oordeel ook op de bekende wijze heeft geformuleerd. De rechtbank kon haar oordeel, bij deze manier van procederen, op deze wijze geven. In repliek heeft belanghebbende weliswaar nog iets geschreven over het niet ‘bij de b-stukken voegen van de artikel 40 WOZ stukken’. Maar dit is een dermate vage klacht dat van de heffingsambtenaar niet anders verwacht kon worden dan melden dat hij bij de b-stukken alles al had overgelegd. De rechtbank kon de zaak afdoen op basis van de stukken die zij had, indachtig de standaardklachten en indachtig dat wel vast stond dat belanghebbende de toegezonden stukken had ontvangen. De overweging van de rechtbank dat er twee nieuwe referenties waren, is te wijten aan de niet correcte opmerking van belanghebbende zelf daarover (‘verweerder heeft in haar waardebepaling geen rekening gehouden met deze marktcijfers’). Gelet op het in 5.9 overwogene is dat ook niet relevant.
5.11.
Er is geen sprake van schending van het beginsel dat uitspraken gemotiveerd moeten zijn, respectievelijk de gronden van de beslissing moeten bevatten. Voor een vergoeding van (proces)kosten van belanghebbende bestaat geen aanleiding.
Slotsom
5.12.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 25 februari 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: