ECLI:NL:GHAMS:2025:674

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
200.330.302/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending zorgplicht door ABN AMRO bij renteswap en financiering van recreatieonderneming

In deze zaak hebben de appellanten, bestaande uit drie ondernemingen die een recreatiepark en camping exploiteren, een hoger beroep ingesteld tegen ABN AMRO Bank N.V. De appellanten verwijten de bank dat zij haar zorgplicht heeft geschonden bij het aangaan van een nieuwe bancaire relatie en het afsluiten van een renteswap. De appellanten hebben eerder leningen en een renteswap afgesloten bij ABN AMRO-oud, maar na een afsplitsing van de bank zijn zij overgestapt naar Deutsche Bank. Na een verzoek tot herfinanciering hebben zij opnieuw leningen en een renteswap afgesloten bij ABN AMRO. De rechtbank heeft de vorderingen van de appellanten grotendeels afgewezen, en het hof bekrachtigt dit vonnis. Het hof oordeelt dat ABN AMRO niet in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht, omdat de appellanten als ervaren ondernemers zelf verantwoordelijk waren voor het maken van geïnformeerde beslissingen. Het hof concludeert dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims van zorgplichtschending en dat de bank niet verplicht was om hen te beschermen tegen de risico's van de financiële producten die zij afnamen. De vorderingen van de appellanten worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.330.302/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/718027/ HA ZA 22-422
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 maart 2025
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

gevestigd te [plaats A] , gemeente [gemeente 1] ,
2.
[appellant 2],
3.
[appellant 3],
beide gevestigd te [plaats B ] , gemeente [gemeente 2] ,
appellanten,
advocaat: mr. R.R.G.M. van Beurden te 's-Gravenhage,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.L. Ubels te Amsterdam.
Partijen worden hierna individueel respectievelijk [appellant 1] , [appellant 2] , [appellant 3] en ABN AMRO genoemd. [appellant 1] , [appellant 2] en [appellant 3] worden gezamenlijk [appellanten] genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellanten] hebben leningen en een renteswap afgesloten bij ABN AMRO-oud. Deze bankrelatie is, na een afsplitsing van een deel van het vermogen van ABN AMRO-oud, voortgezet door Deutsche Bank. [appellanten] hebben ABN AMRO benaderd met een verzoek tot (her)financiering van hun activiteiten. Na gesprekken met ABN AMRO hebben [appellanten] hun relatie met Deutsche Bank beëindigd en hebben zij bij ABN AMRO nieuwe leningen en een nieuwe renteswap afgesloten. [appellanten] verwijten ABN AMRO bij het aangaan van de bancaire relatie haar zorgplicht (onderzoeks- en/of waarschuwingsplicht) te hebben geschonden. Zij vorderen hoofdzakelijk herstructurerings- en financieringsschade. De rechtbank heeft de vorderingen grotendeels afgewezen. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 30 mei 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 8 maart 2023 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellanten] als eiseressen en ABN AMRO als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 22 november 2024 laten toelichten. [appellanten] door mr. Van Beurden voornoemd, en ABN AMRO door mr. Ubels voornoemd en mr. T.B. Klerks, advocaat te Amsterdam, allen aan de hand van overlegde spreekaantekeningen. Bij die gelegenheid hebben [appellanten] grief V ingetrokken en heeft ABN AMRO verklaard afstand te doen van het door haar gevoerde verjaringsverweer.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 3.1 tot en met 3.26 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Als onderdeel van subgrief IIIc klagen [appellanten] erover dat de rechtbank onder 3.7 heeft vermeld dat [appellanten] in 2011 ABN AMRO hebben benaderd met een financieringsaanvraag. Het hof bespreekt deze klacht bij de behandeling van die subgrief. Voor het overige is in hoger beroep niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
De heren [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] zijn via [appellant 1] indirect aandeelhouders en bestuurders van [appellant 2] en [appellant 3] . [appellant 2] en [appellant 3] exploiteren een recreatiepark en camping in [plaats B ] .
3.2.
In 2005 hebben [appellanten] een lening afgesloten voor een totaalbedrag van € 3.000.000 bij een onderdeel van ABN AMRO Bank dat later – zie hierna in 3.6 – is afgesplitst (hierna: ABN AMRO Bank-oud). Die lening was als volgt opgebouwd, met de toepasselijke rentepercentages:
Bedrag Rente Opslagrente
€ 500.000 rekening-courant krediet 3,5% per jaar 1,75% per jaar
€ 1.000.000 Euriborlening-I 10 jaar eenmaands Euribor 1% per jaar
€ 1.500.000 Euriborlening 25 jaar eenmaands Euribor 1% per jaar
3.3.
In 2006 heeft [appellant 2] een renteswap afgesloten voor een periode van 10 jaar tegen een vaste swaprente van 3,785%, ter afdekking van het renterisico van de twee voornoemde Euriborleningen (hierna: de oude renteswap).
3.4.
Eind 2009 is de financiering als volgt aangepast:
Bedrag Rente Opslagrente
€ 200.000 rekening-courant krediet 4,85% per jaar 1,75% per jaar
€ 1.000.000 Euriborlening-I 10 jaar eenmaands Euribor 1% per jaar
€ 1.260.000 Euriborlening 25 jaar eenmaands Euribor 1% per jaar
€ 700.000 Euriborlening-II 10 jaar eenmaands Euribor 2,5% per jaar
3.5.
Verder werd overeengekomen dat [appellanten] per verkochte recreatiewoning € 25.000 extra zouden aflossen op de Euriborlening-II.
3.6.
In de periode 2008 – 2010 heeft ABN AMRO Bank-oud een gedeelte van haar vermogen afgesplitst waarbij dit vermogen onder algemene titel is verkregen door New HBU II N.V. (later genaamd Deutsche Bank Nederland B.V., hierna: Deutsche Bank). Als gevolg daarvan is de bankrelatie tussen [appellanten] en ABN AMRO Bank-oud voortgezet door Deutsche Bank. [appellanten] hebben daarover een brief met datum 19 maart 2010 ontvangen waarin onder meer staat:

New HBU II N.V. is op 7 augustus 2008 afgesplitst van ABN AMRO Bank N.V., in voorbereiding op de verkoop aan Deutsche Bank. De bankrelatie die u had met ABN AMRO Bank N.V. is voortgezet door New HBU II N.V. Deze overgang heeft niet geleid tot aanpassingen of wijzigingen van de voorwaarden en condities van de (krediet)overeenkomst(en) die u reeds was overeengekomen met ABN AMRO bank N.V. Alle (krediet)overeenkomsten zijn ongewijzigd in stand gebleven en uw rechtspositie is dus niet veranderd.
3.7.
In 2011 hebben [appellanten] contact met ABN AMRO opgenomen over het mogelijk aangaan van een bancaire relatie.
3.8.
Op 6 september 2011 heeft Deutsche Bank aan [naam 1] gemaild:

(…). Ik heb alvast wel de unwindwaarde van de renteswap. De unwindwaarde is op dit moment €185.000,- ( dit bedrag is een indicatie, de werkelijke waarde krijgen wij pas door op het moment van unwinden) (...)”.
3.9.
Op 2 november 2011 heeft de heer [naam 3] van ABN AMRO (hierna: [naam 3] ) aan de [naam 4] (de boekhouder van [appellanten] , hierna: [naam 4] ) en aan [naam 1] gemaild:

(...) Vanochtend gesproken met [naam 5][ [naam 1] , hof]
inzake onze financieringsaanbieding. We hebben de voorwaarden en tarieven doorgesproken en commitment aan elkaar afgegeven. Op verzoek van [naam 5] zend ik jou de discussion paper hierbij toe, om nog een laatste check te kunnen doen. (See attached file: discussion paper dd 2 november 2011.doc) De renteswap bij Deutsche Bank zal door ons worden overgenomen en de boeterente (negatieve waarde) hierop wordt door ons meegefinancierd en uitgespreid over de komende 10 jaar. Door veranderde marktrente sinds 2006 zou dit betekenen dat het tarief voordeliger wordt, dan de thans geldende 3,785% voor de renteswap (is excl. individuele opslag). (…) Verder heb ik t.a.v. de vanmorgen afgegeven versie aan [naam 5] , de bepaling van aflossen bij verkoop bungalow, laten vervallen en het 1maands euribor voor november opgenomen. (...)
3.10.
In het ‘discussion paper’ van 1 november 2011 zijn onder meer de hoofdsom, looptijd en aflossing van de faciliteiten onder elkaar gezet. Verder is onder ‘Bepalingen’ de volgende zin met pen doorgestreept: “
Per verkochte recreatiebungalow zal de Kredietnemer EUR 25.000 extra aflossen op de 10 jarige lening groot EUR 875.000 in hoofdsom”. In het discussion paper van 2 november 2011 (hierna: het discussion paper) is deze zin uit het document verwijderd en staat bij de faciliteiten ook de rente genoemd, als volgt:
3.11.
Op 2 november 2011 heeft [naam 4] aan [naam 1] gemaild:

(...) Ik heb de gegevens ontvangen van [naam 3] . Ziet er netjes uit. Ik moet alleen nog even over de voorwaarden nadenken. Ik kom tot de onderstaande rekensom: (…) Ik hoop dat ik iets over het hoofd zie. Gezien de opmerking van [naam 3] dat de boeterente zal worden meegefinancieerd moet dit haast wel. Hij vermeld dat de boete wordt meegefinancieerd en uitgespreid wordt over 10 jaar.(zie bijlage). Ik vind het echter niet terug in het totaal van de aangeboden financiering. (...)”.
3.12.
[naam 1] heeft op 3 november 2011 in reactie daarop teruggemaild:

(...) Volgens mij zit het zo (…) Maar volgens mij was er geen boete als ik goed heb geluisterd allen de looptijd is verlengd en De abn zou de swab overnemen (…)”.
3.13.
Dezelfde dag heeft Deutsche Bank aan [naam 1] gemaild:

(...) De negatieve waarde wordt opgevraagd bij ABN Amro omdat daar de swap in de boeken loopt. We krijgen nooit een berekening van hen, maar over het algemeen kun je de volgende rekenmethode hanteren: (…)”.
3.14.
[naam 1] heeft deze e-mail op 4 november 2011 aan [naam 3] doorgestuurd met de vraag:

(...) De swab loopt nog bij de abn waarom moeten wij hem Aflossen hij kan toch gewoon doorlopen (...)”.
3.15.
In reactie daarop heeft [naam 3] dezelfde dag teruggeschreven:

(...) De swap is gestart bij ABNAMRO, maar overgenomen door Deutsche. Dit bedrijf draait nog op de systemen van ABNAMRO, tot ze binnenkort overgaan. Juridisch is het echter gewoon Deutsche en dus een derde partij. Ik snap de verwarring. (...)
3.16.
Op 7 november 2011 heeft [naam 3] aan [naam 1] per e-mail gevraagd of alles duidelijk is, zodat hij de kredietovereenkomst verder kan laten opmaken. [naam 1] heeft daarop de volgende dag bevestigend gereageerd.
3.17.
Op 17 november 2011 hebben [appellanten] een bespreking gehad met ABN AMRO over de nieuwe financiering. In de presentatie van ABN AMRO van die bespreking staat:

(...) Uitgangspunt: de bestaande IRS van Deutsche Bank[de oude renteswap, hof]
overnemen en de negatieve waarde daarvan te verdisconteren in de nieuw af te sluiten IRS bij ABN AMRO (...) ABN AMRO zal de bestaande IRS van Deutsche Bank overnemen, vervolgens afbreken en de kosten daarvan verdisconteren in de nieuw af te sluiten IRS bij ABN AMRO (...)”.
In de presentatie is een schematische weergave opgenomen van een renteswap.
In de presentatie is op pagina 8 “Verrekening tijdens looptijd Rente Swap” het volgende overzicht opgenomen:
3.18.
Eind november 2011 zijn [appellanten] van Deutsche Bank overgestapt naar ABN AMRO. Zij hebben de volgende financiering afgesloten bij ABN AMRO:
Bedrag Rente Opslagrente
€ 125.000 rekening-courant krediet 4,45% per jaar 2% per jaar
€ 2.000.000 Euriborlening-III 10 jaar eenmaands Euribor 2,9% per jaar
€ 875.000 Euriborlening-IV 10 jaar eenmaands Euribor 2,9% per jaar
3.19.
Begin januari 2012 heeft ABN AMRO de oude renteswap overgenomen van Deutsche Bank. [appellant 2] heeft op 5 januari 2012 een nieuwe renteswap afgesloten bij ABN AMRO voor een periode van 10 jaar tegen een swaprente van 3,48%, ter afdekking van het renterisico van de twee Euriborleningen. De oude renteswap is beëindigd bij brief van 5 januari 2012. De negatieve waarde van die renteswap is verdisconteerd in de nieuwe swaprente van 3,48%.
3.20.
Op 9 januari 2012 heeft [naam 1] aan [naam 6] van ABN AMRO gevraagd of hij de afrekening van de boetenota van de oude renteswap kan mailen, omdat zijn boekhouder daarom heeft gevraagd. [naam 6] heeft daarop dezelfde dag geantwoord dat er geen boetenota is en dat er dientengevolge ook geen debitering plaatsvindt op de rekening, omdat de negatieve waarde van de oude renteswap van 3,785% is verdisconteerd in de nieuwe swaprente van 3,48%.
3.21.
Bij e-mail van 1 maart 2012 heeft [naam 1] aan [naam 3] gevraagd waarom de rentebedragen zo hoog zijn. Naar aanleiding van de antwoorden van [naam 3] heeft [naam 1] op 6 april 2012 een berekening gemaild en het volgende geschreven:

(...) Volgens mij klopt er niets van (...) [naam 3][ [naam 3] , hof]
wil je er even serieus naar kijken want ik heb er geen goed gevoel over ik betaal nu Op jaar basis 60.000 euro meer rente dan mijn oude lening en mij is altijd verteld dat ik het zelfde Zou betalen zelfs met de laatste bespreking was de rente nog iets lager dus beter voor mij”.
3.22.
Na e-mails over en weer heeft [naam 3] op 9 mei 2012 aan [naam 1] gemaild:

(...) Na heel veel speurwerk en hulp van [naam 7] denk ik te weten wat het verschil veroorzaakt.
In onze gesprekken bij de onderhandelingen hebben wij vernomen dat je bij de Deutsche Bank een individuele opslag van 2,50% betaalde op de leningen. We hebben gesproken over de liquiditeitspremie en aangegeven dat door de gewijzigde markt de opslag hoger zou zijn (2,9%). Door de 1-maands euribor te swappen voor een 10-jarige zekerheid is gesproken over het tarief van de renteswapincl.de te betalen negatieve waarde (boete) over de afkoop van de bestaande renteswap bij Deutsche Bank. Door een gedaalde rente zou je hiermee effectief op een gelijke rente uitkomen. Ter vergelijk: Deutsche Bank swap 3,785 + 2,5% = 6,285% en ABN AMRO swap 3,48% + 2,9%= 6,38% (inclusief de boete van 210.000). De hoofdsom zou door die boete mee te financieren iets hoger zijn.
Als ik de renteboekingen van de swap van Deutsche Bank nu op je dagafschrift uit 2011 van Deutsche Bank zie, heb ik dat proberen terug te rekenen naar de toen geldende tarieven. Omdat de swaprente van Deutsche bekend is, kunnen we dit herleiden en klopt die individuele opslag van 2,5% alleen t.a.v. 1 lening (vermoedelijk de laatste afgesloten lening in 2009). Bij de andere leningen (die ook ouder zijn) heb je waarschijnlijk een lagere individuele opslag betaald bij Deutsche Bank (en voorheen ABN AMRO), maar dat kan ik niet traceren. Dit was in een tijd (2005), dat er nog geen liquiditeitspremies waren en vermoedelijk zijn deze niet tussentijds aangepast, hetgeen wel gebruikelijk is. Als dit zo is, kan het verschil hiermee verklaard kunnen worden (individuele opslagen lagen toen rond 1-1,5%) Misschien goed om dit na te kijken in je vroegere kredietovereenkomsten bij het afsluiten in 2005 e.v.
Dit is dus de mogelijke verklaring van het verschil in absolute rente tussen ABN AMRO en Deutsche Bank. Zoals ik al met je heb besproken vind ik het vervelend dat je lasten hoger uitkomen, maar was ik ook niet op de hoogte van jouw rentecondities op oudere leningen bij de Deutsche Bank. Wij hebben d.m.v. het discussion paper en de presentatie van de renteswap een transparant en helder inzicht willen geven in onze rentecondities. Het verschil zit hem dus in het uitgangspunt van de prijs bij Deutsche, die blijkbaar anders was dan in onze besprekingen is voorgesteld. Mocht de liquiditeitspremie dalen, zal ik zeker voor je bekijken of er tussentijds een daling van de individuele opslag kan plaatsvinden, maar daar heb je nu nog niets aan.
Ik had je liever anders bericht, maar in ieder geval is er nu wel enige duidelijkheid over het verschil. (...)
3.23.
Op 20 december 2012 heeft [naam 1] aan [naam 3] gemaild:

(...) Het is bijzonder jammer dat je van functie veranderd ik heb Dit al teveel meegemaakt met alle gevolgen van dien Maar goed we moeten verder en mijn is als jij vertrekt Wordt er dan even goede naar de rente gekeken (...)”.
3.24.
Bij brief van 11 juni 2013 heeft ABN AMRO aan [appellanten] laten weten dat [appellanten] zijn overgedragen aan de afdeling Bijzonder Beheer in verband met een verhoogd (krediet)risico. Bij brief van 15 augustus 2013 heeft ABN AMRO geschreven dat het verhoogd kredietrisico is gelegen in (i) onvoldoende inzicht in de financiële situatie, (ii) tegenvallende verkopen van de bungalows en (iii) een liquiditeitstekort. Verder heeft ABN AMRO onder meer verwezen naar de klachtenregeling van ABN AMRO in verband met het door [appellanten] geuite ongenoegen over de rente die zij betalen.
3.25.
[appellanten] hebben op 5 juni 2014 een klacht ingediend bij ABN AMRO, waarover vervolgens gesprekken zijn gevoerd tussen partijen.
3.26.
In het kader van het Uniform Herstelkader (hierna: het Herstelkader) heeft ABN AMRO op 11 januari 2019 aangeboden om € 100.000,- aan [appellanten] te betalen als compensatie voor de nieuwe renteswap. [appellanten] hebben dit aanbod niet aanvaard. Zij hebben het door ABN AMRO betaalde voorschot van € 100.000,- terugbetaald.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellanten] hebben (zeer kort samengevat) in eerste aanleg, uitvoerbaar bij voorraad gevorderd:
  • een verklaring voor recht dat ABN AMRO in strijd met haar algemene dan wel bijzondere zorgplicht en derhalve onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld, waarbij dat onrechtmatige handelen bestaat uit verschillende door [appellanten] genoemde omstandigheden, waaronder dat ABN AMRO [appellanten] onvoldoende heeft voorgelicht over de totale maandelijkse rentelast, het beëindigen van de oude renteswap en het afsluiten van de nieuwe renteswap, het plaatsen van [appellanten] onder bijzonder beheer en een onjuiste toepassing van het Herstelkader;
  • veroordeling van ABN AMRO om de als gevolg van dit onrechtmatig handelen door [appellanten] geleden schade te vergoeden, waarbij [appellanten] in verschillende primaire, subsidiaire, meer en nog meer subsidiaire varianten vergoeding vorderen van provisieschade, schade als gevolg van het plaatsen onder bijzonder beheer, herstructureringsschade, financieringsschade, overhedgeschade en derivaatrenteschade, gespecificeerd in schadebedragen en/of op te maken bij staat;
  • veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten met nakosten.
4.2.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank ABN AMRO veroordeeld tot betaling van overhedgeschade van € 29.253 met rente en heeft zij de proceskosten gecompenseerd. Zij heeft de vorderingen van [appellanten] voor het overige afgewezen.

5.Beoordeling

5.1.
[appellanten] hebben in hoger beroep zes grieven aangevoerd. [appellanten] hebben in hoger beroep geconcludeerd, zo begrijpt het hof, tot gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis, namelijk voor zover de rechtbank de vorderingen van [appellanten] heeft afgewezen en om (samengevat), uitvoerbaar bij voorraad:
i. i)
primairvoorwaardelijk: ABN AMRO in afwachting van verdere beslissing te gelasten binnen veertien dagen na de datum van het arrest alle bij haar aanwezige informatie en stukken over te leggen, voor zover die betrekking hebben op de beëindiging van de oude financiering en renteswapovereenkomst, de totstandkoming van de nieuwe financiering en renteswapovereenkomst, en de advisering door ABN AMRO hieromtrent;
ii)
primair:ABN AMRO te veroordelen tot betaling van de door [appellanten] geleden herstructureringsschade van € 647.493 vermeerderd met de wettelijke rente tot aan 14 december 2022 van € 65.443, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2022, dan wel tot betaling van schade op te maken bij staat, althans tot betaling van een bedrag dat het hof in goede justitie meent te behoren, en de in eerste aanleg gevorderde verklaring voor recht – zoals hiervoor samengevat weergegeven onder 4.1 eerste liggend streepje – alsnog toe te wijzen;
iii)
primair: ABN AMRO te veroordelen tot betaling van de door [appellanten] geleden financieringsschade van € 361.893 vermeerderd met de wettelijke rente tot aan 14 december 2022 van € 51.213, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2022, dan wel tot betaling van financieringsschade op te maken bij staat, althans tot betaling van een bedrag dat het hof in goede justitie meent te behoren;
iv)
subsidiair: ABN AMRO te veroordelen tot betaling van schade als gevolg van het onjuist toepassen van het Herstelkader van € 355.447,87 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2019, althans tot betaling van een bedrag dat het hof in goede justitie meent te behoren;
v) ABN AMRO te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
5.2.
ABN AMRO heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Verjaring – grief I
5.3.
Met grief I keren [appellanten] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat, indien aangenomen wordt dat sprake is van een zorgplichtschending, de vordering tot schadevergoeding zou zijn verjaard. Ter zitting van het hof heeft ABN AMRO afstand gedaan van haar verjaringsverweer. Gelet op de verdere overwegingen van het hof in dit arrest hebben [appellanten] geen belang bij behandeling van de grief, omdat gegrondbevinding daarvan niet kan leiden tot toewijzing van (een van) hun vorderingen.
Herstelkader – grief II
5.4.
Met grief II komen [appellanten] op tegen de afwijzing van hun vorderingen die erop zijn gebaseerd dat ABN AMRO het Herstelkader niet juist heeft toegepast. [appellanten] stellen (samengevat) het volgende.
Zij beroepen zich niet rechtstreeks op de, wat zij noemen, vrijwillige coulanceregeling van het Herstelkader. Mede gezien de toezichtrechtelijke achtergrond van het Herstelkader, heeft ABN AMRO een zorgplicht om het Herstelkader correct toe te passen. Het Herstelkader schept een verbintenis van ABN AMRO jegens [appellanten] , inhoudende dat ABN AMRO de regels van het Herstelkader correct moet toepassen. ABN AMRO heeft dat niet gedaan. Daarmee heeft zij deze verbintenis (zorgplicht) geschonden en onrechtmatig jegens [appellanten] gehandeld, aldus steeds [appellanten] Het hof overweegt als volgt.
5.5.
Het Herstelkader bevat enkel regels die de banken die zich aan het Herstelkader hebben geconformeerd – waaronder ABN AMRO – hanteren bij het doen van een voorstel tot een coulancevergoeding aan MKB-klanten die binnen het bereik van het Herstelkader vallen, zonder erkenning van schadeplichtigheid. De vergoeding die eventueel op basis van het Herstelkader wordt aangeboden betreft geen schadevergoeding, maar een coulancevergoeding die in belangrijke mate is geabstraheerd van de omstandigheden van het geval. Indien de door de bank aangeboden coulancevergoeding niet wordt aanvaard door de klant, zijn de betrokken bank en klant niet gebonden aan het Herstelkader en kunnen zij daaraan geen rechten ontlenen, zo volgt uit paragraaf 5.1.4 van het Herstelkader. Klanten die het voorstel niet aanvaarden, kunnen eventuele vorderingen ten aanzien van met de bank afgesloten rentederivaten voorleggen aan de rechter, zo volgt uit paragraaf 5.1.5 van het Herstelkader. Gelet op het coulancekarakter van het Herstelkader is het naar het oordeel van het hof niet aan de civiele rechter om zich uit te laten over de inhoud en toepassing van het Herstelkader. De stelling van [appellanten] dat zij zich niet rechtstreeks beroepen op het Herstelkader maar op de op ABN AMRO rustende zorgplicht het Herstelkader correct toe te passen, kan hen niet baten. Beoordeling van deze grondslag zou even goed een inhoudelijk oordeel van de civiele rechter over de inhoud en toepassing van het Herstelkader vergen. Daarmee faalt grief II.
Zorgplichtschending – grieven III en IV
5.6.
Onder grief III en IV stellen [appellanten] in de kern dat ABN AMRO haar bijzondere zorgplicht jegens [appellanten] heeft geschonden door bij het aangaan van de financiering in november 2011 en het afsluiten van de renteswap in januari 2012 (en de overname en het beëindigen van de oude renteswap) niet of onvoldoende onderzoek te doen naar de uitgangspunten en behoeften van [appellanten] (
onderzoeksplicht– grief III) en door [appellanten] onjuist en/of onvoldoende voor te lichten over de producten die zij gingen afnemen (
waarschuwingsplicht– grief IV). Het hof zal het hiervoor bedoelde aangaan van de financiering en afsluiten van de renteswap kortweg aanduiden als ‘het aangaan van de bancaire relatie’.
5.7.
Het hof stelt het volgende voorop. Volgens vaste rechtspraak rust op een bank als professionele en bij uitstek deskundige dienstverlener een bijzondere zorgplicht bij het aanbieden van een risicovol financieel product. Die zorgplicht behelst onder meer een waarschuwingsplicht voor de bank jegens een wederpartij die over deze producten of diensten geen specifieke deskundigheid heeft of mag worden verondersteld te hebben. Deze waarschuwingsplicht strekt ertoe deze wederpartij te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. Zij volgt uit de bijzondere zorgplicht die op een professionele aanbieder rust in verband met zijn maatschappelijke functie en deskundigheid. De reikwijdte van deze bijzondere zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de mate van deskundigheid en relevante ervaringen van de betrokken wederpartij, de ingewikkeldheid van het product en de daaraan verbonden risico’s (HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815 en HR 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1046).
5.8.
Het hof voegt hieraan toe dat van ondernemers mag worden verwacht dat zij op (meer) professionele wijze beslissingen nemen dan particulieren en zich zo nodig door derden laten adviseren bij het nemen van bedrijfsbeslissingen van financiële aard. Op ABN AMRO rustte dan ook geen bijzondere zorgplicht ertoe strekkend dat zij [appellanten] dient te beschermen tegen het gevaar van een gebrek aan kunde en inzicht of van eigen lichtvaardigheid. Dit neemt uiteraard niet weg dat ABN AMRO wel verplicht was de benodigde informatie te verschaffen opdat [appellanten] geïnformeerde beslissingen konden nemen over het al dan niet aangaan van de nieuwe financiering en renteswap.
5.9.
[appellanten] hebben hun stelling dat ABN AMRO bij het aangaan van de bancaire relatie haar zorgplicht heeft geschonden uitgewerkt in een aantal verwijten, genoemd in subonderdelen van grief III en IV. Deze verwijten vertonen op onderdelen overlap. Het hof heeft de verwijten per thema gegroepeerd en bespreekt deze hierna. Het hof constateert dat [appellanten] geen (kenbare) grieven hebben aangevoerd tegen de afwijzing door de rechtbank van hun vorderingen gebaseerd op de negatieve waarde van de oude renteswap, de door ABN AMRO berekende marge en de in 2011 door [appellanten] betaalde provisies (en voor zover van belang de daarmee verband houdende verklaring voor recht), en van de verklaringen voor recht zoals door de rechtbank geformuleerd in het bestreden vonnis onder 4.1 I onder j (gebrekkige toelichting door ABN AMRO als de financiering niet zou worden geherstructureerd) en m ( [appellanten] dwingen met verkoopopbrengsten af te lossen op de financiering). Deze kwesties spelen in dit hoger beroep geen rol.
Geen wens afdekking renterisico; onvoldoende onderzoek naar en onvoldoende voorlichting over werking combinatie lening en renteswap (subgrieven IIIa, IIId en IVa)
5.10.
[appellanten] stellen dat zij geen behoefte hadden aan afdekking van het renterisico, geen althans onvoldoende bekendheid hadden met de werking van de combinatie van een lening en een renteswap, en dat ABN AMRO op dat punt onvoldoende onderzoek heeft gedaan en [appellanten] onvoldoende heeft voorgelicht. Het hof overweegt als volgt.
5.11.
De stelling van [appellanten] dat zij geen behoefte hadden aan afdekking van het renterisico vindt geen steun in de feiten. [appellanten] beschikten sinds 2006 bij (uiteindelijk) Deutsche Bank over een renteswap en over leningen met verschillende looptijden en met verschillende opslagpercentages. De renteswap verschafte een (gedeeltelijke) afdekking van het renterisico van de leningen. [appellanten] hadden daarmee in de praktijk ervaren hoe in een dergelijk geval een renteswap financieel uitpakt. [appellanten] betogen dat in 2006 een ten opzichte van 2011 (beduidend) lagere opslagrente gold waardoor de financiële consequenties daarvan nauwelijks merkbaar waren en, zo begrijpt het hof, hun ervaring met de werking van een renteswap daardoor zeer beperkt was. Dit betoog kan [appellanten] niet baten. De opslagrente over de twee Euriborleningen die [appellanten] in 2006 afsloten, bedroeg € 25.000,- per jaar, een bedrag dat gelet op de onderneming van [appellanten] voor hen niet onopgemerkt zal zijn gebleven.
Gesteld noch gebleken is dat het aangaan van een nieuwe renteswap destijds niet is besproken tussen [appellanten] en ABN AMRO. Na de eerste afspraak tussen [appellanten] en ABN AMRO over het mogelijk aangaan van een bancaire relatie, zond ABN AMRO aan [appellanten] het discussion paper waarin onder meer is vermeld dat de renteswap van Deutsche Bank zou worden beëindigd en een nieuwe renteswap zou worden afgesloten voor de duur van tien jaar. Ook in de begeleidende e-mail wordt verwezen naar overname van de oude renteswap door ABN AMRO. [appellanten] , die zich in de gesprekken met ABN AMRO lieten bijstaan door financieel deskundige [naam 4] , hebben naar aanleiding van deze e-mail en dit discussion paper ook niet aan ABN AMRO laten weten dat zij geen behoefte hadden aan een renteswap. Gelet op de al eerder door [appellanten] afgesloten renteswap, op het type financiering dat ABN AMRO aan [appellanten] aanbood en op de aard van de onderneming van [appellanten] was het naar het oordeel van hof prudent om (een deel van) het renterisico af te dekken. ABN AMRO mocht er dan ook vanuit gaan dat de wens van [appellanten] daarop was gericht. Dit vindt bevestiging in de interne correspondentie tussen [naam 4] en [appellanten] [naam 4] heeft over het discussion paper aan [naam 1] gemaild dat dit er volgens hem netjes uitzag en heeft geen opmerking gemaakt over het voorstel een nieuwe renteswap af te sluiten. De omstandigheid dat [naam 1] nog aan ABN AMRO heeft gevraagd of de oude renteswap niet kon worden overgenomen – waarover nader bij de bespreking van de subgrieven IVb en IVc – maakt niet dat ervan uit moet worden gegaan dat [appellanten] geen afdekking van het renterisico wensten. Tot slot vermeldt ook de presentatie van 17 november 2011 als uitgangspunt dat er een nieuwe renteswap zal worden afgesloten bij ABN AMRO. Gesteld noch gebleken is dat [appellanten] hebben gemeld dat dat niet de bedoeling was, zodat dat voor partijen vast stond als onderdeel van de nieuwe financiering.
5.12.
Het hof verwerpt het betoog van [appellanten] dat zij geen althans onvoldoende bekendheid hadden met de combinatie van een lening en een renteswap en dat ABN AMRO op dat punt haar onderzoeks- en waarschuwingsplicht heeft verzaakt. Zoals hiervoor al vermeld, hadden [appellanten] ervaring met (de werking van) een renteswap in combinatie met leningen met verschillende opslagpercentages. [appellanten] hadden dus ervaren hoe renteverrekeningen plaatsvonden. ABN AMRO mocht, ook gelet op de omstandigheid dat [appellanten] zich lieten bijstaan door een financieel deskundige, ervan uitgaan dat [appellanten] begrepen dat de kosten van deze combinatie bestonden uit de som van de swaprente en de opslagen over de leningen. Het hof acht de voorlichting die ABN AMRO aan [appellanten] heeft gegeven over de aangeboden producten – onder meer blijkend uit het discussion paper en uit de presentatie van 17 november 2011 – in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden voldoende. De presentatie van 17 november 2011 geeft op pagina 8 voorbeelden van verrekeningen tijdens de looptijd van de renteswap en vermeldt met zoveel woorden dat de nettorentelasten “3,68% [de swaprente, hof] + de kredietopslag” bedragen. De voor de verschillende leningen geldende opslagpercentages zijn expliciet vermeld in het discussion paper. Ook als met [appellanten] aangenomen wordt dat ABN AMRO tijdens de bespreking op 17 november 2011 niet uitdrukkelijk heeft genoemd tot welke totalen de optelling van de swaprente met de verschillende opslagen zou leiden, leidt dat niet tot een zorgplichtschending. ABN AMRO mocht ervan uitgaan dat een ervaren ondernemer als [appellanten] , die zich liet bijstaan door een financieel deskundige, deze optelling zelf kon maken.
5.13.
Voor zover [appellanten] in deze (en andere) subgrieven klaagt over de oude renteswap gaat het hof daaraan voorbij. De bank bij wie [appellanten] deze renteswap hebben afgesloten is geen partij in deze procedure. ABN AMRO heeft over de oude renteswap bovendien onbetwist gesteld dat [appellanten] hiervoor een Herstelkader-aanbod van Deutsche Bank hebben aanvaard en finale kwijting hebben verleend.
Nieuwe financiering of nieuwe financier? (subgrief IIIc)
5.14.
[appellanten] komen op tegen het oordeel van de rechtbank dat zij ABN AMRO hebben benaderd met een financieringsaanvraag en een nieuwe financiering wilden. Zij stellen dat zij geen nieuwe financiering wilden maar een financier ter vervanging van Deutsche Bank. [appellanten] stellen verder dat zij zich er niet van bewust waren dat de bank die zij in 2011 benaderden (ABN AMRO) een andere entiteit was dan de bank waarmee zij in 2005, 2006 en 2009 zaken hadden gedaan (ABN AMRO-oud). In het verlengde daarvan stellen [appellanten] dat zij erop mochten vertrouwen dat ABN AMRO bekend was met, kort gezegd, de voorwaarden van de financiering en renteswap die zij hadden afgesloten bij ABN AMRO-oud.
5.15.
Het hof volgt [appellanten] hierin niet. [appellanten] hebben erkend dat zij op eigen initiatief ABN AMRO hebben benaderd met een verzoek of deze hun financier wilde worden, naar eigen zeggen omdat Deutsche Bank hen liever kwijt dan rijk was. ABN AMRO was niet verplicht aan dit verzoek te voldoen, laat staan dit te doen onder dezelfde voorwaarden die [appellanten] indertijd met ABN AMRO-oud waren overeengekomen. Het stond ABN AMRO vrij om [appellanten] een aanbod te doen op basis van voorwaarden die op dat moment, in 2011, voor ABN AMRO acceptabel waren. De rechtbank heeft dit terecht overwogen in rov. 5.23 en [appellanten] hebben tegen dat oordeel geen grief aangevoerd. Het hof voegt daaraan toe dat het [appellanten] op hun beurt vrijstond het aanbod te aanvaarden of een andere financier te zoeken.
5.16.
Tussen partijen staat vast dat [appellanten] de brief van 19 maart 2010 hebben ontvangen, waarin de afsplitsing van New HBU II N.V. (later Deutsche Bank) wordt toegelicht. Het hof is van oordeel dat in het licht van de inhoud van die brief [appellanten] niet met succes kunnen betogen dat zij niet hadden begrepen dat de bank die zij in 2011 benaderden een andere entiteit was dan de bank waarmee zij in 2005, 2006 en 2009 zaken hadden gedaan. Zoals het hof hierna bij subgrieven IIIe, IIIf en IVd verder toelicht, mochten [appellanten] er niet vanuit gaan dat ABN AMRO bekend was met de voorwaarden die golden voor de financiering van Deutsche Bank.
Onjuiste aannames over en onvoldoende onderzoek naar voorwaarden oude financiering; onjuiste indruk van maandlasten nieuwe financiering (subgrieven IIIe, IIIf en IVd)
5.17.
Met deze subgrieven betogen [appellanten] dat ABN AMRO hun ten onrechte heeft meegedeeld dat zij bij de overstap naar ABN AMRO goedkoper uit zouden zijn dan bij Deutsche Bank. Zij verwijzen hiervoor met name naar de e-mail van [naam 3] van 2 november 2011 (“
(...) De renteswap bij Deutsche Bank zal door ons worden overgenomen en de boeterente (negatieve waarde) hierop wordt door ons meegefinancierd en uitgespreid over de komende 10 jaar. Door veranderde marktrente sinds 2006 zou dit betekenen dat het tarief voordeliger wordt, dan de thans geldende 3,785% voor de renteswap (is excl. individuele opslag) (...)”). [appellanten] stellen dat ABN AMRO had moeten weten dat dit onjuist was, omdat zij bekend was of had moeten zijn met de voorwaarden van de financiering van [appellanten] bij Deutsche Bank, of althans daarnaar (beter) onderzoek had moeten doen. ABN AMRO had volgens [appellanten] verder moeten begrijpen dat [appellanten] de financiering bij ABN AMRO niet zou hebben afgesloten als zij hadden geweten daarmee circa 50% duurder uit te zijn dan bij Deutsche Bank. ABN AMRO had, zo stellen [appellanten] , hen hiervoor moeten waarschuwen.
5.18.
[appellanten] baseren hun standpunt dat ABN AMRO bekend was of had moeten zijn met de voorwaarden van hun financiering bij Deutsche Bank erop dat zij deze financiering destijds hebben afgesloten bij ABN AMRO-oud. [appellanten] wijzen er ook op dat de administratie van die oude financiering (de leningen en de renteswap) destijds na de overgang naar Deutsche Bank nog via het systeem van ABN AMRO werd gevoerd. Om die reden had ABN AMRO volgens [appellanten] toegang tot de voorwaarden daarvan. Dit betoog gaat niet op. [appellanten] hebben niet toegelicht waarom ABN AMRO bekend zou moeten zijn met de voorwaarden van een financiering die [appellanten] bij een andere rechtspersoon hadden afgesloten. Deze rechtspersoon is van ABN AMRO-oud afgesplitst en is gaan behoren tot de groep waartoe Deutsche Bank, een concurrent van ABN AMRO, behoort. Zonder toelichting, die ontbreekt, kan niet worden aangenomen dat ABN AMRO toegang had tot klantgegevens van een concurrerende bank. De omstandigheid dat de administratie van de oude financiering nog verliep via de systemen van ABN AMRO maakt dit niet anders. Dat betekent namelijk niet dat ABN AMRO gerechtigd was om uit die systemen informatie te halen ten behoeve van de mogelijke overstap van een klant van Deutsche Bank naar ABN AMRO.
5.19.
In het midden kan blijven of [appellanten] tijdens de gesprekken over het aangaan van een bancaire relatie aan ABN AMRO heeft meegedeeld dat zij over alle leningen van de oude financiering een opslagpercentage van 2,5% heeft betaald. Ook als dat niet zo zou zijn, leidt dat niet tot een zorgplichtschending van ABN AMRO. ABN AMRO was niet gehouden om onderzoek te doen naar de exacte voorwaarden van de oude financiering. Zij heeft de voorwaarden van de door haar aangeboden financiering tijdig en duidelijk aan [appellanten] gecommuniceerd en zij mocht ervan uitgaan dat [appellanten] zelf kon bepalen of deze voorwaarden voldoende aantrekkelijk waren om op het aanbod van ABN AMRO in te gaan. Het was aan [appellanten] zelf om deze te vergelijken met de voorwaarden en kosten van de leningen en de oude renteswap bij Deutsche Bank. De mededeling van ABN AMRO in de e-mail van 2 november 2011 brengt in dit alles geen verandering omdat [appellanten] hieruit alleen hebben mogen begrijpen dat het tarief van de renteswap voordeliger was dan dat van de oude renteswap, wat onbetwist het geval was. Verder is niet gebleken dat ABN AMRO wist dat de rentelasten van [appellanten] in het financieringsvoorstel van ABN AMRO met circa 50% zouden toenemen. ABN AMRO heeft gemotiveerd betwist dat dit het geval was en [appellanten] hebben daar onvoldoende tegenover gesteld. Alleen daarom al treft het verwijt van [appellanten] dat ABN AMRO hen op dit punt had moeten waarschuwen geen doel.
Geen voorlichting over noodzaak nieuwe renteswap en uitleg achteraf te laat (subgrieven IVb en IVc)
5.20.
[appellanten] verwijten ABN AMRO dat zij hen onvoldoende heeft voorgelicht over de reden waarom ABN AMRO de oude renteswap niet kon of wilde overnemen en een nieuwe renteswap moest worden afgesloten. [appellanten] stellen dat zij (ook) daarom geen weloverwogen beslissing hebben kunnen nemen over het aangaan van hun financiering bij ABN AMRO.
5.21.
Het hof oordeelt als volgt. Op zich zelf stellen [appellanten] terecht dat ABN AMRO bij het aangaan van de bancaire relatie niet duidelijk aan [appellanten] heeft uitgelegd waarom zij de bij Deutsche Bank lopende oude renteswap niet kon of wilde overnemen. [naam 1] heeft daarnaar gevraagd in zijn e-mail van 4 november 2011 en de reactie van [naam 3] van diezelfde datum bevat geen uitleg. Een schending van de zorgplicht van ABN AMRO levert dit echter niet op. [naam 1] heeft na de e-mail van [naam 3] van 4 november 2011 geen verdere uitleg gevraagd en op 8 november 2011 bevestigd dat alles duidelijk was. Klaarblijkelijk was de reden waarom ABN AMRO de oude renteswap niet wilde overnemen niet doorslaggevend voor de beslissing van [appellanten] om de bancaire relatie met ABN AMRO aan te gaan. De presentatie die ABN AMRO op 17 november 2011 aan [appellanten] heeft gegeven, vermeldt dat ten behoeve van de financiering bij ABN AMRO een nieuwe renteswap zal worden afgesloten waarin de negatieve waarde van de oude renteswap wordt verdisconteerd. Gesteld noch gebleken is dat [appellanten] tijdens of na die presentatie nadere uitleg hierover heeft gevraagd of opnieuw heeft gevraagd waarom ABN AMRO de oude renteswap niet kon of wilde overnemen.
5.22.
[appellanten] hebben met verwijzing naar een rapport van hun deskundige [naam 8] betoogd dat het voor ABN AMRO mogelijk was de oude renteswap door te laten lopen in combinatie met de nieuwe financiering. In het midden kan blijven of dit betoog juist is. ABN AMRO heeft onbetwist aangevoerd dat zij hiertoe niet bereid was geweest, kort gezegd omdat de modaliteiten van de oude renteswap niet aansloten bij de door ABN AMRO aan [appellanten] aangeboden financiering. De keuze voor de oude renteswap in combinatie met de nieuwe financiering hadden [appellanten] dus niet gehad.
5.23.
Voor zover [appellanten] in dit verband aanvoeren dat zij geen wens hadden het renterisico van de nieuwe leningen af te dekken en dat de maandelijkse lasten bij ABN AMRO (mede gelet op een door ABN AMRO berekende marge) hoger uitvielen dan bij Deutsche Bank, heeft het hof die verwijten hiervoor al besproken (en verworpen).
Tussentijdse aflossingen (subgrief IIIb)
5.24.
[appellanten] verwijten ABN AMRO ten slotte het volgende. [appellanten] hadden de mogelijkheid om tussentijds op (een van) de leningen af te lossen. Zij stellen dat hieraan een zogeheten overhedgerisico is verbonden dat ABN AMRO niet met hen heeft besproken. Om die reden zou het product niet passend zijn geweest.
5.25.
Het hof verwerpt ook dit verwijt. Tussen partijen staat vast dat ABN AMRO voor het aangaan van de bancaire relatie aanvankelijk de voorwaarde had gesteld dat [appellanten] een bedrag per verkochte recreatiebungalow extra zouden aflossen maar dat die voorwaarde uiteindelijk niet is overeengekomen. [appellanten] hebben, naar ABN AMRO onbetwist heeft gesteld, nooit de wens geuit om bij verkoop van een recreatiebungalow extra af te lossen. Dit volgt ook uit de verklaring van [naam 1] tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg (“
(...) Ik heb nooit de wens geuit om vrijwillig extra af te kunnen lossen in geval van verkoop van recreatiewoningen. (...)”.Een (inherent) overhedgerisico waarnaar ABN AMRO onderzoek had moeten doen of waarvoor zij had moeten waarschuwen, is daarmee niet aan de orde. Iets anders is dat ABN AMRO in 2020 toch van [appellanten] is gaan eisen dat zij bij verkoop van een recreatiebungalow extra zouden aflossen, waardoor een overhedge is ontstaan. ABN AMRO heeft erkend dat zij dat niet had mogen doen en de rechtbank heeft de als gevolg daarvan geleden schade aan [appellanten] toegewezen (zie 4.2). ABN AMRO heeft hierin berust en deze kwestie speelt in dit hoger beroep geen rol.
Slotsom grieven III en IV
5.26.
Uit de overwegingen van het hof hiervoor volgt dat de grieven III en IV geen doel treffen. [appellanten] hebben in de inleiding van de memorie van grieven nog aangevoerd dat ABN AMRO onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door, nadat bij de eerste rentenota was gebleken dat [appellanten] de aangeboden financiering niet hadden begrepen, geen maatregelen te nemen om de schade te beperken. Ook die grondslag gaat naar oordeel van het hof niet op. Waar ABN AMRO bij het aangaan van de bancaire relatie geen zorgplichtschending kan worden verweten, was zij niet gehouden om de door [appellanten] verlangde schadebeperkende maatregelen te nemen.
Bijzonder beheer – grief V
5.27.
Met grief V komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende is gesteld en onderbouwd dat sprake is van een zorgplichtschending vanwege de plaatsing bij bijzonder beheer. Zoals hiervoor al vermeld, heeft [appellanten] deze grief ter zitting van het hof ingetrokken, zodat de grief niet hoeft worden behandeld.
Inzagevordering – grief VI
5.28.
Bij grief VI vorderen [appellanten] op grond van art. 843a (oud) Rv, kort gezegd overlegging van alle stukken en informatie met betrekking tot de beëindiging van de oude financiering en renteswapovereenkomst, de totstandkoming van de nieuwe financiering en renteswapovereenkomst, en de advisering door ABN AMRO hieromtrent. Dit om aan te tonen dat ABN AMRO tekort is geschoten in haar onderzoeks- en waarschuwingsplicht. Artikel 843a (oud) Rv is met ingang van 1 januari 2025 vervallen, maar blijft gelden in deze zaak omdat deze voor die datum bij dit hof aanhangig is gemaakt.
5.29.
[appellanten] hebben in het petitum van de memorie van grieven deze vordering voorwaardelijk ingesteld. Het hof leest in de memorie van grieven niet welke voorwaarde [appellanten] aan deze vordering hebben verbonden. Het hof gaat er daarom vanuit dat de vordering zonder voorwaarde is ingesteld.
5.30.
Het hof heeft hiervoor overwogen dat de aan ABN AMRO verweten zorgplichtschendingen niet zijn komen vast te staan en dat de daarop gebaseerde vorderingen niet toewijsbaar zijn. Alleen al daarom hebben [appellanten] geen rechtmatig belang bij inzage in de door hen gevorderde bescheiden. [appellanten] hebben bovendien niet toegelicht welk concreet bewijsbelang zij hebben bij inzage in deze bescheiden. Het heeft er alle schijn van dat zij deze bescheiden wensen te verkrijgen in de hoop daarin iets aan te treffen dat hun stellingen kan ondersteunen. Voor een dergelijke
fishing expeditionis artikel 843a (oud) Rv niet bedoeld. Bij deze stand van zaken kan het hof de overige verweren van ABN AMRO tegen deze vordering onbesproken laten. Het hof ziet verder geen aanleiding gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 22 Rv.
Slotsom
5.31.
Het hof verwerpt het bewijsaanbod van [appellanten] Zij hebben geen bewijs aangeboden van voldoende concrete feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel in deze zaak kunnen leiden.
5.32.
De grieven treffen geen doel. Geen van de vorderingen van [appellanten] is toewijsbaar. Het vonnis waarvan beroep zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden bekrachtigd. [appellanten] zijn in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zullen daarom – hoofdelijk, gelet op HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1942 – worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- verschotten (griffierecht) € 783
- salaris advocaat
€ 12.434(tarief VIII, 2 punten)
Totaal: € 13.217

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2.
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan vandaag aan de zijde van ABN AMRO vastgesteld op € 13.217 en op € 178 voor nasalaris, te vermeerderen, als [appellanten] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordeling van dit arrest voldoen en vervolgens betekening van dit arrest plaatsvindt, met € 92 voor aanvullend nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
6.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Kruithof, K.A.J. Bisschop en H.O. Kerkmeester en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025.