ECLI:NL:GHAMS:2025:637

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
23/401
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boetebeschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 april 2023. De rechtbank had eerder de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) van € 1.952 en een boetebeschikking van € 1.952 vernietigd en de naheffingsaanslag verlaagd tot € 1.793, met een boete van € 152,15. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur van de Belastingdienst de belastingrente moest vergoeden en dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Belanghebbende heeft op 9 mei 2023 hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat het onverenigbaar is met Verordening (EU) nr. 678/2011 om een bestelauto als een personenauto te beschouwen voor de heffing van mrb. Het Hof oordeelde dat deze verordening niet van toepassing is op belastingheffingen en dat de heffing van griffierecht niet in strijd is met het Unierecht. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kostenveroordeling werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/401
25 februari 2025
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven)
tegen de uitspraak van 6 april 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/110 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en

1.de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

2.
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank als volgt beslist op het beroep van belanghebbende over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: mrb) van € 1.952 en de daarbij gegeven boetebeschikking van € 1.952, alsmede op zijn verzoek tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 1.793;
  • vermindert de boete tot € 152,15;
  • draagt [de inspecteur] op over de bij deze uitspraak verleende teruggave belastingrente te vergoeden op de voet van artikel 30ha van de AWR;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt [de inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van
  • veroordeelt [de inspecteur] tot vergoeding van immateriële schade van [belanghebbende] tot een bedrag van € 2.500, uit te betalen aan [belanghebbende], en
  • draagt [de inspecteur] op het betaalde griffierecht van € 49 aan [belanghebbende] te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening.”
1.2.
Belanghebbende heeft zijn hoger beroep op 9 mei 2023 ingesteld. Daarna zijn de volgende stukken ingediend:
  • een aanvulling van de gronden van het hoger beroep;
  • een verweerschrift;
  • een pleitnota zijdens belanghebbende (dagtekening 2 januari 2025), en
  • pleitaantekeningen zijdens belanghebbende (op 20 januari 2025).
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Het Hof gaat uit van de volgende, in de kern reeds door de rechtbank vastgestelde feiten, die partijen niet hebben bestreden.
2.1.
Belanghebbende is van 24 februari 2012 tot en met 5 mei 2021 houder geweest van een Land Rover Defender met kenteken [#] (hierna: het motorrijtuig).
2.2.
Belanghebbende heeft voor het motorrijtuig mrb voldaan naar het tarief als bedoeld in artikel 24b van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet).
2.3.
Op 27 februari 2019 omstreeks 11:26 uur is het motorrijtuig door een controleur van de Belastingdienst op de [Straat] te [Plaats] gesignaleerd. Om te controleren of het motorrijtuig aan de fiscale inrichtingseisen voldoet is door de inspecteur een opdracht uitgezet voor een onderzoek. Op 23 september 2019 heeft dit onderzoek plaatsgevonden en heeft de inspecteur geconstateerd dat het motorrijtuig niet voldoet aan de inrichtingseisen als bedoeld in artikel 3 van de Wet, zodat het motorrijtuig fiscaal bezien een personenauto is.
2.4.
Met dagtekening 30 oktober 2019 heeft de inspecteur aan belanghebbende een ‘vooraankondiging naheffingsaanslag/boetebeschikking’ gestuurd naar aanleiding van de constateringen op 23 september 2019.
2.5.
Belanghebbende heeft daarop gereageerd met een op 18 november 2019 gedagtekende brief, die op 20 november 2019 door de inspecteur is ontvangen.
2.6.
De inspecteur heeft met dagtekening 26 november 2019 op de brief van belanghebbende gereageerd.
2.7.
Met dagtekening 12 december 2019 zijn de naheffingsaanslag en boete opgelegd zoals aangekondigd, over de periode van 23 november 2018 tot en met 22 november 2019, zijnde vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden, waarvan het laatste tijdvak dat van de controle is.
2.8.
Tot het dossier behoort een verslag van het hoorgesprek dat op 9 november 2021 heeft plaatsgevonden.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Verder is in geschil of de nevenbeslissingen van de rechtbank toereikend zijn.
3.2.
Hetgeen partijen in het kader van het geschil hebben aangevoerd komt, voor zover relevant voor de te nemen beslissing, bij de beoordeling aan de orde.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep in wezen dat het onverenigbaar met Verordening (EU) nr. 678/2011 is om een bestelauto in de zin van die verordening in de heffing van mrb te betrekken als ware het een personenauto. Dat betoog faalt. Genoemde verordening regardeert – buiten redelijke twijfel – niet de heffing van belastingen. Zij bevat uitsluitend regels over de goedkeuring van, onder meer, motorvoertuigen.
4.2.
Voor het overige bieden de vaststaande feiten geen enkel aanknopingspunt om ervan uit te gaan dat in het voorliggende geval op enige wijze uitvoering wordt gegeven aan het Unierecht. Daarom mist het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel toepassing en kan de heffing van het griffierecht niet aan het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden getoetst. Anders zouden de klachten van belanghebbende daarover overigens alsnog op inhoudelijke gronden falen. Belanghebbende is immers in de gelegenheid gesteld te reageren op het voornemen tot het opleggen van de naheffingsaanslag en de boete. Verder maakt de heffing van griffierecht conform de regeling in de Awb, met ontheffingsmogelijkheid bij betalingsonmacht, de toegang tot de rechter niet uiterst moeilijk (HR 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1579).
4.3.
Hetgeen belanghebbende daarnaast nog heeft aangevoerd, geeft evenmin aanleiding om het hoger beroep gegrond te verklaren. Zo bestaat geen reden voor een vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten (waarvan belanghebbende het bedrag niet eens heeft onderbouwd) en heeft de rechtbank in verband met de overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg reeds een toereikende schadevergoeding toegewezen. En inhoudelijk heeft belanghebbende in hoger beroep niets aangevoerd tegen de naheffingsaanslag en de boete.
4.4.
De slotsom is daarom dat het hoger beroep ongegrond is.

5.Kosten

Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, A.M. van Amsterdam en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 25 februari 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: