ECLI:NL:GHAMS:2025:576

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
23-000767-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken. Het hof heeft de officier van justitie ook niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor een van de tenlastegelegde feiten. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met name het telen, bewerken en voorhanden hebben van cocaïne. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten, ondanks zijn verweer dat hij enkel aanwezig was om te gebruiken. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op observaties, tapgesprekken en andere bewijsmiddelen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft ook de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag gelast.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000767-21
datum uitspraak: 4 maart 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-097741-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1971,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 tweede cumulatief/alternatief en onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie

In navolging van de rechtbank, alsook op vordering van de advocaat-generaal en overeenkomstig het standpunt van de verdediging, zal het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het feit dat onder 4 ten laste is gelegd. Immers is in eerste aanleg door de officier van justitie toegezegd dat er geen deelneming aan een criminele organisatie op de tenlastelegging van de verdachte zal komen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover nog in hoger beroep inhoudelijk aan de orde – tenlastegelegd dat:
1. eerste cumulatief/alternatiefhij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 14 juli 2020 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een of meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, (telkens) in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 maart 2020 tot en met 20 mei 2020 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2942,10 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat de verdachte weliswaar in het pand aan de [adres 2] te Amsterdam is geweest, maar dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte (als medepleger) betrokken is geweest bij het bereiden, bewerken en verwerken van cocaïne, dan wel bij het voorhanden hebben van de cocaïne. De verdachte heeft immers verklaard dat hij alleen in de woning is geweest om te
chillenen om cocaïne te gebruiken. Hij ging naar die woning omdat een vriend van hem, medeverdachte [medeverdachte], daar ook was. Die verklaring van de verdachte wordt niet weersproken door de onderzoeksresultaten uit het technisch onderzoek en bovendien zijn op de in die woning aangetroffen goederen, die gebruikt konden worden voor het bereiden, bewerken en verwerken van cocaïne, geen sporen van de verdachte aangetroffen. Daarbij is ook van belang dat de verdachte geen sleutels heeft gehad van het pand aan de [adres 2].
Ten aanzien van het voorhanden hebben van de cocaïne heeft de raadsman voorts aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de cocaïne zich binnen de machtssfeer van de verdachte heeft bevonden. Subsidiair heeft de raadsman bepleit de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde te beperken tot het (medeplegen) van het opzettelijk aanwezig hebben van de cocaïne in het pand aan de [adres 2] op uitsluitend de dag van de inval, 20 mei 2020.
Het hof is, grotendeels in navolging van de rechtbank, van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk bereiden, bewerken en verwerken (hierna: bewerken) van cocaïne (feit 1 eerste cumulatief/alternatief) en van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne (feit 3).
De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij alleen drugs heeft gebruikt op de [adres 2] en daar alleen was om te chillen, acht het hof niet aannemelijk. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Uit tapgesprekken volgt dat de verdachte méér deed dan uitsluitend chillen. Zo zegt hij op 21 april 2020 “
[adres 2]. Beetje werken” en op 23 april 2020 belt de verdachte met [medeverdachte] en zegt hij “
dat ze over 20 minuten daar moeten zijn”. Tijdens de observatie wordt gezien dat de verdachte en [medeverdachte] korte tijd na dat telefoongesprek op die dag ook daadwerkelijk parkeren in de [adres 2]. Wanneer de verdachte diezelfde dag om 16.29 uur wordt gebeld, geeft hij aan nog in de [adres 2] te zijn. Om 17.00 uur verlaat de verdachte kort de woning in de [adres 2], waarbij de verdachte bij terugkomst de woning met een sleutel opent. Om 22.03 uur gaan de verdachte en [medeverdachte] wederom de woning binnen, waarbij de verdachte een paar keer om zich heen kijkt. Bij de observatie wordt waargenomen dat verdachte en [medeverdachte] samen met een onbekende man, met iets bezig zijn op een tafel of kastje in de woning.
Het hof heeft ook acht geslagen op de tapgesprekken, observaties en bevindingen van de cameraopstelling, op 20 mei 2020. Zo is te zien dat de verdachte om 00.27 uur, na telefonisch contact
met [medeverdachte], aankomt op de [adres 2] met een plastic tas, terwijl de verdachte bij het verlaten van de woning 10 minuten later geen goederen meer bij zich heeft. Om 17.35 uur zegt de verdachte als hem wordt gevraagd wat hij gaat doen: “
Ik ga naar ehh. Even een beetje die man helpen. Beetje werk”. Vervolgens is waargenomen dat de verdachte om 17.47 uur de auto bij de [adres 2] parkeert en enkele minuten later de woning in de [adres 2] binnengaat. De verdachte verlaat vervolgens om 18.57 uur de woning.
Om 22.09 uur betreedt de politie de woning in de [adres 2]. Bij de doorzoeking van de woning worden op het dressoir in de woonkamer twee blokken cocaïne met daarnaast een weegschaal en een stanleymes
aangetroffen. Ook worden in de slaapkamer cocaïne, een drukpers, printplaat, persblokken, weegschaaltjes, plakband, ballonnen en aceton aangetroffen. Het is de verbalisant – en ook het hof – ambtshalve bekend dat deze goederen bestemd zijn voor de bewerking van cocaïne.
Een dag na de inval wordt de inval besproken op AT5. De verdachte voert dan het volgende gesprek: “
Je moet AT5 kijken, het is op AT5, nee we waren daar gegaan en ze stonden voor de deur. Ja man....Ja man....(...) het werk was net klaar...”. Bovendien heeft de verdachte tijdens de zitting in hoger beroep verklaard dat hij de persoon is op de foto 6 (digitale pagina 154 algemeen einddossier), waarop hij te zien is achter een tafel waarop wit poeder ligt met naast hem persblokken en jerrycans. De verdachte heeft ook ter zitting verklaard dat hij wist dat er blokken cocaïne lagen, dat die er vaker lagen en dat hij daar ook ‘aan heeft gezeten’ en dat hij daarvan heeft gebruikt.
In het licht van het voorgaande duidt het hof de inhoud van getapte telefoongesprekken vanaf 5 april 2020, waaraan de verdachte deelnemer is, eveneens in de context van bewerking van cocaïne in de woning aan de [adres 2]. Zo wordt door hem op 5 april 2020 gezegd dat hij te hard heeft gewerkt en te veel chemicaliën heeft binnengekregen, waarbij hij refereert aan een ‘blok’. In een tapgesprek van 7 april 2020 vraagt de verdachte of de ander die 10 en 13 gram heeft weggebracht en op 11 april 2020 spreekt de verdachte over die gast die zei dat de handel is binnengekomen. Op 11 april 2020 vertelt de verdachte dat ze drie soorten hebben liggen waaruit de ander mag kiezen en op 13 april 2020 zegt de verdachte tegen [medeverdachte] dat de spullen zijn binnengekomen, dat ze die moeten gaan halen, dat hij [medeverdachte] komt halen en dat ze met een uurtje, anderhalf uurtje klaar zijn. Ruim een uur later zegt de verdachte tegen een ander dat hij bij [adres 2] moet komen en dat daar niemand is, waaruit het hof begrijpt dat de verdachte dan op de [adres 2] aanwezig is. Op 21 april 2020, ten slotte, zegt de verdachte dat ze echt goeie spullen hebben deze keer.
Medeplegen
Het hof is voorts van oordeel dat bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen (in elk geval) de verdachte en [medeverdachte]. Uit de waarnemingen van de verbalisanten blijkt dat een verdeling van taken tussen de verdachten heeft bestaan. Zo heeft [medeverdachte] zelf verklaard dat hij zich bezig hield met de cocaïnewasserij en heeft de verdachte blijkens de uitkomsten van het technisch onderzoek (zoals hierboven uiteen gezet) daar eveneens gewerkt. Bovendien spreken beide verdachten over het pand aan de [adres 2] en hoe laat ze er (samen) moeten zijn, en worden zij ook gezamenlijk (daar) gezien. Daarmee gaat het hof ervan uit dat ieders bijdrage van een zodanig gewicht is geweest dat deze essentieel was voor het tot stand komen van de delicten.
Weliswaar heeft [medeverdachte] ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaard dat de verdachte niet in het pand werkte, maar het hof hecht geen geloof aan dat deel van de verklaring gelet op de bovenstaande uitkomsten uit het strafrechtelijk onderzoek.
Gelet op vorenstaande – in onderling verband beschouwd – kan wettig en overtuigend bewezenverklaard worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken van cocaïne (feit 1) en het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van een hoeveelheid cocaïne (feit 3).
De tot vrijspraak strekkende verweren worden in alle onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste cumulatief/alternatief en het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. eerste cumulatief/alternatief
hij in de periode van 5 april 2020 tot en met 20 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne;
3.
hij op 20 mei 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 2942,10 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 1 eerste cumulatief/alternatief en onder 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief en onder 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 eerste cumulatief/alternatief en onder 3 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief en onder 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 eerste cumulatief/alternatief en onder 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft bepleit, indien het hof toch aan strafoplegging zou toekomen, om vanwege het werk van de verdachte, zijn blanco strafblad en het feit dat dit alles speelde in de bijzondere coronatijd, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer op te leggen die de duur van de reeds uitgezeten voorlopige hechtenis overschrijdt. Bovendien moet in strafmatigende zin rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Een straf conform voorarrest, eventueel met nog een taakstraf, zou kunnen volstaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met een ander ruim anderhalve maand cocaïne bewerkt en op 20 mei 2020 iets meer dan 2,9 kilo cocaïne voorhanden gehad. Cocaïne is schadelijk voor de gezondheid, nu regelmatig gebruik hiervan vaak lichamelijk, psychisch en sociaal schadelijke gevolgen veroorzaakt. De verspreiding van cocaïne gaat meestal ook gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten om hun behoefte aan cocaïne te financieren. De verdachte heeft door zijn handelen een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het harddrugscircuit met al deze kwalijke gevolgen.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van die straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden uitgesproken en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het bewerken van harddrugs wordt daarin al voor 100 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf genoemd. Voor het voorhanden hebben van 2 tot 3 kilo harddrugs in organisatieverband wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden genoemd. Dit samengenomen, mede gelet de eendaadse samenloop en de ter terechtzitting toegelichte persoonlijke omstandigheden, maakt dat het hof de in eerste aanleg opgelegde straf in beginsel passend en geboden acht.
Redelijke termijn
Het hof overweegt dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd binnen een redelijke termijn te worden berecht.
In deze procedure is de op redelijkheid te beoordelen termijn in eerste aanleg aangevangen op 14 juli 2020, de dag dat de verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis waarvan beroep is gewezen op 11 maart 2021. Op 25 maart 2021 is door de verdediging hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van 4 maart 2025 uitspraak.
Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie, is de redelijke termijn in hoger beroep overschreden. Naar het oordeel van het hof dient die overschrijding in beginsel gecompenseerd te worden in de strafmaat. Een deel van de verstreken tijd houdt echter verband met verzoeken van de verdediging die aan de vertraging in de afdoening van de zaak hebben bijgedragen, maar niet valt het gehele tijdsverloop in hoger beroep aan de verdediging toe te schrijven. Het hof voorziet dan ook in compensatie van de schending van artikel 6, eerste lid, EVRM door een groter deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan deze deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

De volgende goederen zijn in beslag genomen onder de verdachte:
- een geldbedrag van € 1.476,15 (goednummer 5943259);
- twee personenauto’s.
De verdachte heeft op de zitting in hoger beroep medegedeeld dat hij de auto’s reeds teruggekregen heeft. Gelet hierop zal het hof ten aanzien van dat deel van het beslag geen beslissing meer nemen.
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.476,15 (goednummer 5943259), nu het belang van strafvordering zich hier niet tegen verzet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief en het onder 2 tenlastegelegde.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van het onder 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste cumulatief/alternatief en onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 eerste cumulatief/alternatief en onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: € 1.476,15 (goednummer 5943259).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. A.M. Kengen en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mrs. S. Pesch en F.A. Tolman, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 maart 2025.