ECLI:NL:GHAMS:2025:573

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
23-001425-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bedreiging en bewezenverklaring van aanranding, bedreiging, belediging en vernieling met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2002, was aangeklaagd voor meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, aanranding, belediging en vernieling. De zaak omvatte drie verschillende parketnummers, waarbij de verdachte in zaak A onder andere werd beschuldigd van het dwingen van een slachtoffer tot ontuchtige handelingen en het bedreigen van twee andere slachtoffers met geweld. In zaak B werd de verdachte beschuldigd van poging tot zware mishandeling, en in zaak C van mishandeling en bedreiging van een ambtenaar. Het hof heeft de verdachte in hoger beroep vrijgesproken van de bedreiging in zaak A onder 4, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzet had om het slachtoffer daadwerkelijk te bedreigen. De overige feiten werden echter wel bewezen verklaard. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat leidde tot een gevangenisstraf van zes maanden zonder voorwaardelijk strafdeel, gezien zijn reeds ondergane ISD-maatregel. Het hof heeft ook vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en schadevergoedingen toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001425-23
datum uitspraak: 4 maart 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2023 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-275695-22 (hierna: zaak A), 13-033992-23 (hierna: zaak B) en 16-270675-22 (hierna: zaak C) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 2002,
[adres],
[detentieadres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis [1] .
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A(parketnummer 13-275695-22)
2.
hij op of omstreeks 10 oktober 2022 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte zijn lippen op de mond van die [slachtoffer 1] gedrukt, althans die [slachtoffer 1] op de mond gekust, en bestaande dat geweld en/of die feitelijkhe(i)d(en) uit het plotseling en/of onverhoeds uitvoeren van bovengenoemde handeling(en);
3.
hij op of omstreeks 10 oktober 2022 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- die [slachtoffer 2] dreigend een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen en/of voor te houden en/of
- die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: "dit wil je niet beginnen" en/of "dit ga je niet winnen", althans woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 23 oktober 2022 te Amsterdam [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- die [benadeelde 1] een (glazen) fles te tonen en/of deze fles (dreigend) boven zijn, verdachtes, hoofd te houden en/of
- door meermalen, althans eenmaal, een slaande beweging te maken met voornoemde fles richting die [benadeelde 1] en/of
- door dreigend op die [benadeelde 1] af te lopen en/of
- door tegen een of meerdere personen (over die [benadeelde 1]) te zeggen
o "Ik ga een vuurwapen halen bij mijn vader, dan gaat de handhaver zien. Dan schiet ik hem. Ik ga rustig aan doen. Maar dat ga ik echt doen" en/of
o "Ja ik ga die handhaving schieten vooral die blanke. Ik pak een pistool en ik schiet hem zo."
Zaak B(parketnummer 13-033992-23)
1. primair
hij op of omstreeks 24 oktober 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- tegen de lichaam van die [benadeelde 2] heeft geduwd, en/of
- (vervolgens) meermalen, althans eenmaal,(met kracht) met zijn (linker) gebalde vuist tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam van die [benadeelde 2] heeft geslagen, en/of
- (met kracht) een (glazen) fles, in elk geval een op een hierop gelijkend voorwerp, tegen het gezicht/hoofd, in elk geval het lichaam van deze [benadeelde 2], heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 24 oktober 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, [benadeelde 2] heeft mishandeld door
- te duwen tegen het lichaam van die [benadeelde 2], en/of
- (vervolgens) meermalen, althans eenmaal,(met kracht) met zijn (linker) gebalde vuist tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam van die [benadeelde 2] te slaan, en/of
- (met kracht) een (glazen) fles, in elk geval een op een hierop gelijkend voorwerp, tegen het gezicht/hoofd, in elk geval het lichaam van deze [benadeelde 2] te gooien.
Zaak C(parketnummer 16-270675-22)
1.
hij op of omstreeks 21 oktober 2022 te Utrecht, een ambtenaar, [benadeelde 3], Buitengewoon Opsporingsambtenaar aangesteld in domein IV Openbaar Vervoer, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door hem met een stoel tegen zijn arm te slaan;
2.
hij op of omstreeks 21 oktober 2022 te Utrecht [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 3] dreigend de woorden toe te voegen:
- "Ik steek je dood" en/of
- "op me moeder ik maak jou dood" en/of
- "als je mij niet met rust laat maak ik je dood"
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 21 oktober 2022 te Utrecht opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 3], Buitengewoon Opsporingsambtenaar aangesteld in domein IV Openbaar Vervoer, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Kanker Pussy je bent geen man", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 21 oktober 2022 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een jas van een uniform, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 3], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van zaak A onder 4 tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak zaak A onder 4 (bedreiging van dhr. [benadeelde 1])

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 4 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
De verweten bedreiging valt uiteen in twee gedragingen, te weten het boven het hoofd houden van een fles en daarmee slaande bewegingen maken enerzijds en bedreigende woorden uiten anderzijds.
Ten aanzien van de bedreigende woorden overweegt het hof als volgt. Alhoewel de gebezigde teksten bedreigend van aard zijn, dient vastgesteld te kunnen worden dat de verdachte het opzet had dat de heer [benadeelde 1] daadwerkelijk daarvan op de hoogte zou raken. De verdachte heeft de bewoordingen over [benadeelde 1] geuit tegen ambtenaren van politie. Nu [benadeelde 1] een bijzonder opsporingsambtenaar is en geen rechtstreekse collega van de ambtenaren van politie, is niet zonder meer het opzet van de verdachte vast te stellen dat [benadeelde 1] op de hoogte zou raken van de bewoordingen. Nu het dossier hieromtrent niet meer dan dit bevat, kan dit deel van de bedreiging niet bewezenverklaard worden.
Ten aanzien van de handelingen van de verdachte, te weten het boven het hoofd houden van een fles en daarmee slaande bewegingen maken, overweegt het hof als volgt.
Uit de beschrijving van de beelden (stills) in het dossier volgt dat de verdachte de fles vastheeft, vervolgens de fles neerzet en dan een klap met de wapenstok krijgt. Daarmee is niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vast komen te staan dat de verdachte slaande bewegingen heeft gemaakt met de fles. Dan blijft enkel over het boven het hoofd houden van een fles. Deze gedraging alleen acht het hof binnen de context van deze zaak onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde bedreiging te kunnen komen.
De verdachte zal van dit feit dan ook integraal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de overige feiten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof en het hof verzocht, indien rechtens mogelijk, die feiten buiten de omvang van het hoger beroep te houden. Het hof verstaat het verzoek van de verdediging aldus, dat de verdediging niet langer bezwaren ziet in de bewezenverklaring van die feiten en de wijze waarop dit in eerste aanleg gemotiveerd is. Nu het hof daarvan ook ambtshalve niet is gebleken, zal het hof in zoverre overeenkomstig de rechtbank beslissen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 2 en 3, het in zaak B primair en het in zaak C onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
2.
hij op 10 oktober 2022 te Utrecht door een feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte zijn lippen op de mond van die [slachtoffer 1] gedrukt en bestaande die feitelijkheid uit het plotseling en/of onverhoeds uitvoeren van bovengenoemde handeling;
3.
hij op 10 oktober 2022 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- die [slachtoffer 2] dreigend een mes te tonen en
- die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: "dit wil je niet beginnen" en "dit ga je niet winnen";
Zaak B
1. primair
hij op 24 oktober 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- tegen
hetlichaam van die [benadeelde 2] heeft geduwd, en
- meermalen met kracht met zijn gebalde vuist tegen het hoofd van die [benadeelde 2] heeft geslagen, en
- met kracht een glazen fles tegen het hoofd van deze [benadeelde 2] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zaak C
1.
hij op 21 oktober 2022 te Utrecht, een ambtenaar, [benadeelde 3], Buitengewoon Opsporingsambtenaar aangesteld in domein IV Openbaar Vervoer, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door hem met een stoel tegen zijn arm te slaan;
2.
hij op 21 oktober 2022 te Utrecht [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde 3] dreigend de woorden toe te voegen:
- "Ik steek je dood" en
- "op me moeder ik maak jou dood" en
- "als je mij niet met rust laat maak ik je dood";
3.
hij op 21 oktober 2022 te Utrecht opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 3], Buitengewoon Opsporingsambtenaar aangesteld in domein IV Openbaar Vervoer, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Kanker Pussy je bent geen man";
4.
hij op 21 oktober 2022 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een jas van een uniform die aan [benadeelde 3] toebehoorde onbruikbaar
heeftgemaakt .
Hetgeen in de zaak A onder 2 en 3, in zaak B primair en in zaak C onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A onder 2 en 3, het in zaak B primair en het in zaak C onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in
zaak A onder 2bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Het in
zaak A onder 3bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling.
Het in
zaak Bprimair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het in
zaak C onder 1bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het in
zaak C onder2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in
zaak C onder3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het in
zaak C onder4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 2 en 3, het in zaak B primair en het in zaak C onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaak A onder 2, 3 en 4, het in zaak B primair en het in zaak C onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, onder algemene en bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring van alle feiten zou komen, de advocaat-generaal, gelet op het reeds ondergane voorarrest en het reeds uitgezeten voorwaardelijk strafdeel van drie maanden, te volgen in de eis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten, waaronder een aantal ernstige feiten. Zo heeft de verdachte geprobeerd om een jongen, die op het treinstation een aantal dames te hulp schoot, zwaar te mishandelen door onder andere een fles tegen zijn hoofd te gooien waardoor deze jongen gewond is geraakt. Ook heeft de verdachte een meisje op straat aangerand door haar plotseling te kussen. Verder heeft de verdachte personen bedreigd, onder meer met een mes, en heeft hij tot slot een jas van een uniform tijdelijk onbruikbaar gemaakt.
Dit zijn feiten met
impactop degenen die rechtstreeks met verdachtes handelen zijn geconfronteerd en daarvan slachtoffer zijn geworden. Al deze feiten hebben zich afgespeeld in de openbare ruimte, waardoor ook andere personen geconfronteerd zijn met het agressieve gedrag van de verdachte. Dit draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de openbare ruimte. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op onder meer het Pro Justitia-rapport opgesteld door psychiater H. Wind van 15 februari 2023. Uit dit rapport volgt – samengevat – dat bij de verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van alcohol en van cannabis. Ook heeft hij kenmerken van een psychotische stoornis door middelengebruik gepaard gaande met een gestoorde realiteitstoetsing en paranoïde gedachten. Tot slot heeft de verdachte een ontwikkelingsachterstand. De psychiater heeft geadviseerd om de feiten verminderd aan de verdachte toe te rekenen. Het hof neemt dit advies over en beschouwt de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar.
Het hof heeft eveneens kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 20 februari 2023, waarin geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden om zo het recidiverisico te beteugelen en de verdachte te ondersteunen. Het hof heeft ook kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 februari 2025, waaruit volgt dat de verdachte sinds eind januari 2025 vast zit op basis van een onherroepelijke ISD-maatregel, in vervolg op het reclasseringsadvies van 18 september 2024. Nu de verdachte in het kader van die maatregel voldoende is ingebed in begeleiding, zal het hof geen voorwaardelijk deel aan de op te leggen straf koppelen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van zes maanden passend en geboden. Niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een dergelijke gevangenisstraf. De gevangenisstraf is evenwel gelijk aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht zodat de verdachte, als hij klaar is met de ISD-maatregel, met een schone lei kan beginnen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (zaak A onder 4)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte wordt vrijgesproken van het in de zaak A onder 4 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (zaak B)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 335,00, bestaande uit € 250,00 ter zake van immateriële schade en € 85,00 ter zake van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak B primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De schade is niet betwist en ligt voor toewijzing gereed.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt, voor zover voor de beoordeling van deze vordering van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen ten gevolge van het in zaak B bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Bij het vaststellen naar billijkheid van de vergoeding van de door haar geleden immateriële schade, neemt het hof in aanmerking dat de benadeelde partij pijn had en dat zijn hoofd bloedde. Gelet op het voorgaande en op de vergoedingen die in gelijksoortige gevallen worden opgelegd, zal het hof de vordering voor wat betreft de geleden immateriële schade geheel toewijzen.
Aldus is de verdachte tot vergoeding van € 335,00 aan materiële en immateriële schade gehouden. Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] (zaak C onder 1 en 3)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg blijkens het voegingsformulier in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,00 ter zake immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt, voor zover voor de beoordeling van deze vordering van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen of in zijn eer of goede naam is geschaad.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de benadeelde partij een paar dagen last van zijn arm heeft gehad en dat hij zich door de uitlatingen van de verdachte aangetast voelde in zijn goede naam of eer ten gevolge van het in zaak C onder 1 en 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Gelet op het voorgaande en op de vergoedingen die in gelijksoortige gevallen worden opgelegd, zal het hof de vordering voor wat betreft de geleden immateriële schade – voor zover het hof nog te oordelen heeft over de vordering – geheel toewijzen.
Aldus is de verdachte tot vergoeding van € 200,00 aan immateriële schade gehouden. Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 246, 266, 267, 285, 300, 302, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-275695-22 onder 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-275695-22 onder 2 en 3, het in de zaak met parketnummer 13-033992-23 primair, en het in de zaak met parketnummer 16-270675-22 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-275695-22 onder 2 en 3, het in de zaak met parketnummer 13-033992-23 primair, en het in de zaak met parketnummer 16-270675-22 onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-033992-23 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 335,00 (driehonderdvijfendertig euro) bestaande uit € 85,00 (vijfentachtig euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-033992-23 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 335,00 (driehonderdvijfendertig euro) bestaande uit € 85,00 (vijfentachtig euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
24 oktober 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-270675-22 onder 1 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-270675-22 onder 1 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
21 oktober 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.A.A. Postma, mr. A.M. Kengen en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 maart 2025.

Voetnoten

1.Op 20 april 2023 heeft de rechtbank een herstelvonnis gewezen met het oog op een verwisselde aanduiding van de zaken A en B in het vonnis.