ECLI:NL:GHAMS:2025:416

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
200.342.522/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep bij onduidelijke indieningswijze van beroepschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2025 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een hoger beroep. De man, verzoeker in hoger beroep, had op 13 juni 2024 een beroepschrift per gewone mail ingediend tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2024. De advocaat van de man, mr. J. du Bois, stelde dat de onjuiste wijze van indiening verschoonbaar was, omdat er tot 1 juli 2024 geen eenduidige handelwijze bestond voor het indienen van processtukken per gewone mail. De advocaat van de vrouw, mr. P.P. Hoyng, betoogde echter dat de man niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de indiening per gewone mail niet voldeed aan de eisen van het Procesreglement.

Het hof oordeelde dat de man ontvankelijk was in zijn hoger beroep, ondanks de onjuiste indieningswijze. Het hof erkende dat er vóór 1 juli 2024 onduidelijkheid bestond over de acceptatie van processtukken die per gewone mail waren ingediend. Het hof benadrukte dat rechtsmiddelentermijnen strikt moeten worden gehandhaafd, maar in dit geval was niet-ontvankelijkheid een te zware sanctie. De vrouw kreeg de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen, met een termijn van zes weken, tot 1 april 2025. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.342.522/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/729099 / FA RK 22-743
Beschikking van de meervoudige kamer van 18 februari 2025 inzake
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J. du Bois te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.P. Hoyng te Haarlem.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 14 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man heeft op 13 juni 2024 per gewone (onbeveiligde) mail een appelrekest (hierna: beroepschrift) tegen voormelde beschikking aan de griffie van het hof gezonden. De papieren versie van het beroepschrift is door (de griffie van) het hof op 17 juni 2024 per post ontvangen.
2.2
Het hof heeft partijen via Zivver bij mail van 26 september 2024 bericht dat het hof zich ambtshalve dient te buigen over de vraag of namens de man tijdig hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van 14 maart 2024.
2.3
De mondelinge behandeling, waarbij voormelde vraag aan de orde is gekomen, heeft op 31 oktober 2024 plaatsgevonden. De advocaten van partijen zijn verschenen.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
Het hof zal beoordelen of de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
De standpunten ter zitting
3.2
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de man, mr. Du Bois, zich op het standpunt gesteld dat de onjuiste wijze van indiening van het beroepschrift (namelijk via gewone mail in plaats van een mail via Veilig Mailen) in dit geval verschoonbaar is. Zij heeft na indiening van het beroepschrift geen ontvangstbevestiging ontvangen. Ook is zij niet erop geattendeerd dat zij een verkeerde manier van indienen heeft gebruikt, terwijl in het roljournaal staat dat het hoger beroep is ingekomen en de griffie met haar heeft gecorrespondeerd over het griffierecht en het completeren van het dossier.
Verder vindt mr. Du Bois dat de uitspraak van de Hoge Raad van 23 september 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BT2416), met betrekking tot een per fax aan het hof geadresseerd verzoekschrift dat per abuis is ingediend bij de griffie van de rechtbank, naar analogie moet worden toegepast op haar mail van 13 juni 2024. Zowel het hof als de advocaat van de vrouw hebben op 13 juni 2024 het beroepschrift ontvangen, waardoor het gebruik van een verkeerde manier van indienen verschoonbaar is. Mr. Du Bois heeft ook nog gewezen op artikel 359 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat bepaalt dat hoger beroep wordt ingesteld door indiening van een beroepschrift. Het bijzondere bij hoger beroep is dat het moment van indiening bij de griffie beslissend is voor de vraag of tijdig appel is ingesteld. Blijkens het roljournaal is het beroepschrift op 13 juni 2024 ontvangen. Het beroepschrift heeft het hof dus tijdig bereikt. Mr. Du Bois stelt dat zij in andere zaken hetzelfde mailadres heeft gebruikt, waarna die zaken gewoon in behandeling zijn genomen. Mocht een onjuist mailadres zijn gebruikt, dan had het appelrekest door het hof aan het juiste mailadres doorgestuurd moet worden.
Tot slot wordt nog gewezen op de uitspraak van het hof Den Haag van 4 april 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:687), waarbij het per mail ingediende beroepschrift tijdig werd geacht ondanks de te late ontvangst van de fysieke exemplaren van het beroepschrift. Het niet voldoen aan art 1.1.5 Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven (11e versie Stcrt 2022, 1334 (hierna: het Procesreglement)) – het afgeven aan de balie – maakte in dat geval niet dat niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Dat was volgens het hof Den Haag een te zware sanctie, zeker omdat het beroepschrift – evenals in dit geval - tegelijkertijd aan de wederpartij was gestuurd. De man dient dan ook ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep, aldus mr. Du Bois.
3.3
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de vrouw, mr. Hoyng, zich op het standpunt gesteld dat de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Uit het Besluit elektronisch procederen (hierna: Bep), dat al sinds februari 2022 geldt, en uit het Procesreglement volgt een limitatieve opsomming van manieren waarop een hoger beroepschrift kan worden ingediend. Mr. Du Bois heeft geen van die manieren gebruikt. Die fout is gelet op artikel 2 in combinatie met artikel 8 Bep niet verschoonbaar. Bovendien is het algemeen bekend dat termijnen strikt worden gehandhaafd. Ook had mr. Du Bois niet mogen vertrouwen op de informatie in het roljournaal, nu het beoordelen van de ontvankelijkheid niet aan de griffie is, aldus mr. Hoyng.
De beoordeling
3.4
Artikel 358 lid 2 Rv regelt voor de verzoekschriftprocedure de beroepstermijn. Nu de onderhavige zaak een scheidingszaak is en de bestreden beschikking op tegenspraak is gewezen, is die bepaling ook in dit geval van toepassing. Op grond daarvan kan van een beschikking door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
De bestreden beschikking dateert van 14 maart 2024. Hiertegen had de man, die in eerste aanleg de inleidende verzoeker was, uiterlijk op 14 juni 2024 – en dus niet op 15 juni 2024, zoals mr. Du Bois ter zitting nog heeft gesteld - hoger beroep moeten instellen. De man heeft zijn beroepschrift op 13 juni 2024 per gewone mail aan de griffie van het hof toegezonden. De papieren versie van het beroepschrift is per post door de griffie van het hof ontvangen op 17 juni 2024, dus na het verstrijken van de beroepstermijn.
3.5
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad zijn rechtsmiddelentermijnen van openbare orde en moeten deze door de rechter ambtshalve worden toegepast. In het belang van een goede rechtspleging moet duidelijkheid bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt. Aan rechtsmiddeltermijnen dient dan ook strikt de hand te worden gehouden.
In artikel 1.1.4 van het toepasselijke Procesreglement (13e versie, Stcrt. 2023, 32702) staat een uitputtende lijst van manieren waarop processtukken en berichten bij het hof kunnen worden ingediend. Eén van de vier genoemde manieren betreft het indienen van processtukken via Veilig Mailen. In het geval van toezending via Veilig Mailen moet het beroepschrift met eventuele bijlage(n) direct per post aan de griffie worden nagezonden of afgegeven aan de Centrale Balie van het hof, onder de uitdrukkelijke vermelding dat het reeds eerder via Veilig Mailen ingediende stukken betreft. De andere drie manieren van indienen zijn per post, afgifte aan de Centrale Balie en indiening ter zitting. Indiening van procestukken of berichten op een andere wijze dan in het artikel beschreven is niet toegestaan.
3.6
De wijze waarop de man zijn beroepschrift heeft toegezonden aan de griffie, per gewone mail, staat niet opgenomen in het Procesreglement en kan niet worden aangemerkt als een geldige wijze van indienen. De man heeft weliswaar het processtuk per post aan de griffie van het hof nagezonden, maar dit stuk is pas op 17 juni 2024 door het hof ontvangen. Zoals hiervoor bij punt 3.4 beschreven, verstreek de beroepstermijn op 14 juni 2024.
3.7
Het hof is van oordeel dat het beroep van mr. Du Bois op de uitspraak van de Hoge Raad van 23 september 2011 hier niet opgaat. In die zaak was het rechtsmiddel op juiste wijze (per fax) en op tijd ingesteld, maar was de desbetreffende fax aan een verkeerd faxnummer binnen de Rechtspraak gericht. Gelet op artikel 1.1.4 Procesreglement heeft mr. Du Bois op 13 juni 2024 echter geen handeling verricht die kan worden aangemerkt als het instellen van een rechtsmiddel. Toezending van het beroepschrift aan de griffie per gewone mail is – zoals uit het voorgaande volgt - niet één van de manieren waarop een beroepschrift kan worden ingediend.
Uit de mededelingen van mr. Du Bois ter zitting in hoger beroep is verder niet gebleken dat zij zich heeft vergist en eigenlijk de intentie had om het verzoekschrift per Veilig Mailen te versturen. Zij heeft verklaard dat voor haar de wijze waarop hoger beroep moet worden ingesteld tot voor kort ambigu was, doordat ook per gewone mail met de griffie van het hof wordt gecommuniceerd. Daarmee is komen vast te staan dat de foutieve wijze van indiening, per gewone mail, niet op een vergissing berustte.
Ook het argument dat de niet-ontvankelijkheidskwestie niet speelt in een andere (lopende) zaak, waarin mr. Du Bois eveneens per gewone mail het beroepschrift heeft ingediend, gaat niet op. Het is het hof ambtshalve bekend dat in die zaak uiteindelijk tijdig hoger beroep is ingesteld omdat het beroepschrift voor het verstrijken van de hoger beroepstermijn (ook) per post was ingekomen. Ook het beroep van mr. Du Bois op de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 5 april 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:687, wordt verworpen. In die zaak was juist wel – anders dan hier - tijdig gebruik gemaakt van Veilig Mailen.
3.8
Het beroep van mr. Du Bois op het feit dat bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat zij rechtmatig in hoger beroep is gekomen door de correspondentie vanuit de griffie na 13 juni 2024, slaagt evenmin. De Hoge Raad heeft bij uitspraak van 30 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:997 geoordeeld dat
“van een in de rechtspraak aanvaarde apparaatsfout geen sprake is indien de medewerkers van (de centrale balie of de griffie van) een gerecht degene die een rechtsmiddel aanwendt, niet attenderen op een door hem gemaakte fout of begaan verzuim. Art. 278 lid 4 Rv, dat in hoger beroep op grond van art. 362 Rv van overeenkomstige toepassing is, bepaalt onder meer dat de griffier de dag van indiening op het verzoekschrift aantekent. Deze bepaling beoogt te bewerkstelligen dat de dag van indiening van het verzoekschrift vaststaat, maar houdt niet de verplichting in dat de griffier de partijen waarschuwt indien het verzoekschrift onvolledig is of ontbreekt.”Dat de griffie van het hof in het roljournaal heeft opgenomen dat het hoger beroep is ingekomen en met mr. Du Bois heeft gecorrespondeerd over het griffierecht en de processtukken, maakt dus niet dat in deze zaak sprake is van een apparaatsfout.
3.9
Wel stelt het hof ambtshalve vast dat vóór 1 juli 2024 een eenduidige handelwijze ter zake van processtukken die per gewone mail aan de griffie van team familie- en jeugdrecht werden toegezonden ontbrak. In sommige gevallen werden die stukken immers aanvaard in weerwil van de geldende regeling. Onder die omstandigheden is het hof in redelijkheid van oordeel dat in dit concrete geval niet-ontvankelijkheid in deze zaak een te zware sanctie is.
3.1
Het hof concludeert dat de man kan worden ontvangen in het door hem ingestelde beroep tegen de bestreden beschikking.
Inhoudelijke behandeling
3.11
Het hof stelt de vrouw in de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
3.12
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de man ontvankelijk in zijn hoger beroep;
stelt de vrouw in de gelegenheid een verweerschrift in te dienen, waartoe aan haar een termijn van zes weken wordt verleend, derhalve tot 1 april 2025;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A.R. Sturhoofd en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 18 februari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.