ECLI:NL:GHDHA:2023:687

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
200.308.806/01 en 200.308.806/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep bij te late indiening van fysieke stukken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. De vrouw had op 15 maart 2022 haar beroepschrift per e-mail ingediend, maar de fysieke exemplaren werden pas op 12 april 2022 ontvangen. De man stelde dat de vrouw niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat zij de beroepstermijn had overschreden. Het hof oordeelde echter dat het indienen van het beroepschrift per e-mail tijdig was, ondanks de late ontvangst van de fysieke stukken. Het hof benadrukte dat niet-ontvankelijkheid een zware sanctie is die terughoudend moet worden toegepast, vooral als er geen wettelijke sanctie voor het verzuim is. Het hof concludeerde dat de vrouw ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat het beroepschrift aan alle wettelijke eisen voldeed en de man niet in zijn processuele belangen was geschaad. De behandeling van de zaak werd aangehouden op verzoek van de vrouw, die wegens ziekte niet in staat was om de mondelinge behandeling bij te wonen. De beslissing van het hof was om de vrouw ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en de behandeling aan te houden tot een nader te bepalen datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
zaaknummers : 200.308.806/01 en 200.308.806/02
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-4720
zaaknummer rechtbank : C/09/615012
beschikking van de meervoudige kamer van 5 april 2023
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H. Devkinandan te Leiden
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.R. Bissessur te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 15 maart 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 16 juni 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 23 augustus 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
  • een journaalbericht van 13 maart 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van 14 maart 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
  • een aanhoudingsverzoek van 23 maart 2023, ingekomen op diezelfde datum,
van de zijde van de man:
  • een journaalbericht van 28 september 2022 met bijlagen, ingekomen op 29 september 2022;
  • een e-mailbericht van 23 maart 2023 met daarbij een pleitnotitie, ingekomen op diezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 24 maart 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • mr. S. Varma, waarnemend voor mr. H. Devkinandan, namens de vrouw;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw is, overeenkomstig het bericht van haar advocaat, niet verschenen.

3.De beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid van de vrouw
3.1
Het hof zal allereerst beoordelen of de vrouw ontvankelijk is in haar hoger beroep.
3.2
De man voert aan dat uit de stempel op het V1-formulier blijkt dat het beroepschrift van de vrouw op 12 april 2022 door het hof is ontvangen. Daarmee heeft de vrouw de beroepstermijn, die eindigde op 17 maart 2023, overschreden. Dat wordt bevestigd door de akte non-appel die de man op 11 april 2022 heeft ontvangen. De vrouw dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar hoger beroep.
3.3
De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij tijdig in hoger beroep is gekomen tegen de bestreden beschikking. Zij heeft het beroepschrift met daarbij de bestreden beschikking op 15 maart 2022 per e-mail (‘Veilig Mailen’) ingediend bij het hof. Dat de fysieke exemplaren van het beroepschrift met bijlagen pas op 12 april 2022 door het hof zijn ontvangen, doet niet af aan de tijdigheid van het indienen van het beroepschrift door de vrouw.
3.4
Het hof stelt voorop dat de termijn voor het indienen van hoger beroep tegen de bestreden beschikking is geëindigd op 17 maart 2022, te weten drie maanden na de dag van de uitspraak van de rechtbank (artikel 358, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Op grond van artikel 1.1.5 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven (procesreglement) kan het beroepschrift worden ingediend door toezenden via Veilig Mailen, mits het processtuk of het bericht, met eventuele bijlage(n) direct per post aan de griffie van het hof wordt nagezonden of wordt afgegeven aan de Centrale balie van het hof. Het hof stelt vast dat de vrouw op 15 maart 2022 haar beroepschrift, samen met de bestreden beschikking, heeft ingediend bij het hof via Veilig Mailen. Het hof stelt verder vast dat de vrouw, ondanks de toezegging in haar e-mail van 15 maart 2022, heeft nagelaten het beroepschrift na indiening per Veilig Mailen direct na te zenden per post of af te geven aan de Centrale Balie. Uit de stempel van de griffie op het beroepschrift van de vrouw blijkt namelijk dat de griffie de fysieke exemplaren van het beroepschrift met bijlagen op 12 april 2022 heeft ontvangen. De vraag die nu aan het hof voorligt, is of het niet voldoen aan de in artikel 1.1.5 van het procesreglement gestelde voorwaarde – het direct nazenden per post of afgeven aan de balie van het beroepschrift en de overige stukken – maakt dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep. Het hof is van oordeel dat deze vraag in deze zaak ontkennend dient te worden beantwoord en overweegt daartoe als volgt.
3.5
Niet-ontvankelijkheid is naar het oordeel van het hof een vergaande sanctie waarmee terughoudend dient te worden omgegaan, zeker in het geval dat bij het niet voldoen aan gestelde voorwaarden niet in een wettelijke sanctie is voorzien (HR 25 januari 2002, NJ 2002, 119 en HR 14 januari 2005, NJ 2005, 481). Het hof stelt vast dat in het onderhavige geval geen sprake is van een dergelijke wettelijke sanctie en dat ook in het procesreglement niet in een sanctie is voorzien.
3.6
Het hof overweegt dat, hoewel uit de bewoording van artikel 1.1.5 van het procesreglement volgt dat een verzoeker in verzuim is wanneer een per Veilig Mailen ingediend beroepschrift niet direct per post wordt nagezonden of wordt afgegeven aan de balie, het enkele feit dat de vrouw heeft nagelaten haar beroepschrift direct per post na te zenden of af te geven aan de balie, niet kan leiden tot het oordeel dat sprake is van een zodanige schending van de goede procesorde dat de verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het hof neemt daarbij met name in aanmerking dat de e-mail van 15 maart 2022 van de advocaat van de vrouw, gericht aan de griffie van het hof, gelijktijdig - in cc - aan de advocaat van de man is gezonden. De advocaat van de man is dan ook direct op de hoogte gesteld van de indiening van het hoger beroep en de inhoud van dat beroepschrift. Niet gebleken is dat de man in zijn processuele belangen is geschaad door het verzuim inhoudende de (te) late nazending c.q. afgifte van het beroepschrift.
3.7
Niet-ontvankelijkheid acht het hof in deze zaak een te zware sanctie, ook omdat het per Veilig Mailen ingediende beroepschrift aan alle wettelijke vereisten voldoet. Met het indienen van het beroepschrift per Veilig Mailen op 15 maart 2022 heeft het hof het beroepschrift binnen de beroepstermijn ontvangen. Het hof gaat voorbij aan het standpunt van de man dat uit de op 11 april 2022 door het hof afgegeven akte non-appel blijkt dat de vrouw niet tijdig in hoger beroep is gekomen. In de akte is immers een voorbehoud opgenomen inhoudende dat het mogelijk is dat de appeldagvaarding nog bij de griffie van het hof wordt ingediend en dat het hoger beroep aanhangig is. Het beroepschrift voldoet aan de in artikel 359 Rv jo. artikel 278 lid 1 Rv en artikel 1.2.4 van het procesreglement genoemde eisen. Ook is het per Veilig Mailen ingediende beroepschrift door een advocaat toegezonden en ondertekend, zoals in artikel 278 lid 2 Rv en artikel 1.2.1 van het procesreglement als voorwaarde wordt gesteld. Tevens is bij het beroepschrift de bestreden beschikking gevoegd.
3.8
Het hof concludeert dat de vrouw kan worden ontvangen in het door haar ingestelde hoger beroep tegen de bestreden beschikking.
Inhoudelijke behandeling
3.9
Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, zal het hof de behandeling van de zaak voor het overige op verzoek van de vrouw aanhouden. Door de advocaat van de vrouw is onweersproken aangevoerd dat de vrouw daags voor de mondelinge behandeling ziek is geworden en door haar ziekte niet in staat is om de mondelinge behandeling bij te wonen. Hierin ziet het hof een klemmende reden voor het aanhouden van de zaak.
3.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw ontvankelijk in haar hoger beroep;
bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot een nadere mondelinge behandeling op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen zullen worden opgeroepen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, P.M.A.J. Bollen en R.L.M.C. Janssen, bijgestaan door mr. I.E. van der Leij als griffier, en is op 5 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.