ECLI:NL:GHAMS:2025:367
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep wegens intrekking van bezwaren
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, die in eerste aanleg was veroordeeld door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland op 27 augustus 2024. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Tijdens de zitting op 28 januari 2025 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die verzocht om de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep. Dit verzoek was gebaseerd op het feit dat de verdachte via zijn raadsvrouw op 7 januari 2025 had aangegeven het hoger beroep niet te willen handhaven. Het hof concludeerde dat de verdachte zijn eerder geformuleerde bezwaren tegen het vonnis had ingetrokken en dat er geen rechtens te respecteren belang was dat een verder onderzoek in de zaak rechtvaardigde. Op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering verklaarde het hof de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden, en werd op de openbare terechtzitting uitgesproken.