ECLI:NL:GHAMS:2025:343

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
23-001989-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in verband met professionele hennepkwekerij en ontnemingsperiode

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 september 2020. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met de professionele hennepkwekerij van de betrokkene, die in de periode van 29 september 2017 tot en met 12 december 2017 983 hennepplanten heeft geteeld. Daarnaast is de betrokkene beschuldigd van diefstal van elektriciteit en water en het vernielen van een elektriciteitswerk. De rechtbank had eerder het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 1.275.282,32 en de betrokkene verplicht tot betaling van € 1.211.518,20 aan de Staat.

In hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 632.316,13. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de betalingsverplichting met € 5.000,00. Het hof heeft vastgesteld dat de ontnemingsperiode ingaat op 2 maart 2015, en dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft behaald uit eerdere oogsten van de hennepkwekerij. De verdediging heeft betoogd dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de kwekerij al vanaf maart 2015 in bedrijf is geweest, maar het hof heeft deze stelling verworpen op basis van de beschikbare bewijsmiddelen.

Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. Het arrest is openbaar uitgesproken op de zitting van 11 februari 2025.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001989-20 (ontneming)
datum uitspraak: 11 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 september 2020 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-060357-18 tegen de betrokkene:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 1.211.518,20.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 augustus 2020 - kort gezegd - veroordeeld ter zake van:
- het opzettelijk telen van 983 hennepplanten in de periode van 29 september 2017 tot en met 12 december 2017
- diefstal van elektriciteit en water door middel van verbreking in de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 december 2017
- het opzettelijk vernielen van een elektriciteitswerk terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen is ontstaan in de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 december 2017 en het verijdelen van een ten opzichte van een elektriciteitswerk genomen veiligheidsmaatregel terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is op 12 december 2017.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 8 september 2020 het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 1.275.282,32 en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van €1.211.518,20 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van dit hof van heden - kort gezegd - veroordeeld ter zake van het opzettelijk telen van 983 hennepplanten in de periode van 29 september 2017 tot en met 12 december 2017 en diefstal van elektriciteit en water door middel van verbreking in de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 december 2017.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadslieden naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Grondslag van de vordering en schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.266.948,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door de hennepteelt voorafgaand aan de teelt van hennep waarvoor betrokkene is veroordeeld. De advocaat-generaal gaat daarbij uit van dertien eerdere oogsten, een startdatum van de kweek per 2 maart 2015 en aftrek in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden van de betrokkene hebben ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de vordering af te wijzen en daartoe gesteld dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de kwekerij al vanaf maart 2015 in bedrijf is geweest en dat er sindsdien telkens geslaagde oogsten hebben plaatsgevonden, mede gelet op de verklaring van de betrokkene.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering op zijn minst genomen met 50% dient te worden gematigd, gelet op de verklaring van de betrokkene dat hij in contact stond met één ander persoon die betrokken was bij de hennepkwekerij. Daarnaast is verzocht vanwege de overschrijding van de redelijke termijn een hogere korting dan € 5.000,00 toe te passen, namelijk een korting van 10%.
Oordeel van het hof
De betrokkene is bij arrest van heden onder meer veroordeeld voor hennepteelt in de periode van 29 september 2017 tot en met 12 december 2017. Op grond van artikel 36e lid 2 Sr, kan voordeel worden ontnomen dat is verkregen door middel van of uit de baten van dit feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan. In het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e tweede lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr)’ ondertekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (hierna: het ontnemingsrapport) [1] zijn aanwijzingen opgenomen op grond waarvan het hof, mede gelet op de inhoud van het strafdossier, concludeert dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit eerdere oogsten van de aangetroffen hennepkwekerij. Zoals in het arrest in de strafzaak is overwogen volgt uit de bewijsmiddelen dat de hennepkwekerij vanaf 2 maart 2015 tot 12 december 2017 in bedrijf is geweest. Uit deze bewijsmiddelen, in het bijzonder het proces-verbaal ‘indicatoren eerdere oogsten’ volgt ook dat er eerder is geoogst, zodat is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de betrokkene met het opzettelijk telen van hennep in de periode van 2 maart 2015 tot en met 12 december 2017 wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald.
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat er ook verklaringen zijn afgelegd waaruit blijkt dat er in 2017 nog geen sprake was van kweekruimtes (in de kelder van) de woning, ondermeer gelet op de verklaring van [naam 1] en [naam 2], wordt dit weerlegd door andere verklaringen in het dossier en past dit ook bij de bevindingen van de politie. Zij relateren immers dat beide kweekruimtes waren verborgen achter dubbele wanden en dat de tweede kweekruimte pas door de zoekende verbalisanten kon worden gelokaliseerd na aanwijzingen van de verdachte [2] . Het is dan ook zeer wel mogelijk dat de kweekruimtes ook door [naam 1] en [naam 2] niet zijn gezien.
In het rapport is de ingangsdatum van de ontnemingsperiode vastgesteld op 1 januari 2015. Het hof zal, gelijk de advocaat-generaal, uitgaan van de start van de ontnemingsperiode vanaf 2 maart 2015. Deze startdatum staat ook vermeld in het opnameformulier Energiefraude. Het standpunt van de verdediging dat er geen eerdere oogsten zijn geweest, wordt weerlegd door de bevindingen van de verbalisanten zoals die eerder zijn weergegeven.
Het ontnemingsrapport gaat uit van 14 eerdere oogsten, in de periode van 1 januari 2015 tot en met 12 december 2017.
Hoeveelheid planten en opbrengst
Nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het precies behaalde voordeel niet is vast te stellen, wordt een verantwoorde schatting gemaakt van het wederrechtelijk behaalde voordeel.
De schatting van het op na te melden geldbedrag gewaardeerde voordeel wordt ontleend aan de inhoud van het proces-verbaal van aantreffen en het ontnemingsrapport.
Het hof gaat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de in het ontnemingsrapport gehanteerde berekening, waarbij is verwezen naar het zogenoemde BOOM-rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerijen onder kunstlicht’ van 1 juni 2016, en de hoeveelheid planten die in de kweekruimten zijn aangetroffen.
Kweekruimte 1
Bruto opbrengst
In de kweekruimten zijn 605 plantenpotten aangetroffen. De oppervlakte van de beplanting in de kweekruimten was 36 m2. Per m2 stonden er dan 17 hennepplanten. Daar hoort een opbrengst bij van minimaal 27,2 gram hennep per plant, zoals opgenomen in het BOOM-rapport.
De totale bruto opbrengst aan hennep bedraagt dan op grond van het BOOM-rapport:
605 planten x 27,2 gram = 16.456 gram = 16,456 kilogram hennep.
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Het hof volgt daarom het BOOM-rapport op dit punt en gaat uit van een geldelijke opbrengst van € 4.070,00 per kilogram.
De totale bruto opbrengst bedraagt dan:
16,456 kilogram x € 4.070,00 = € 66.975,92.
Eerdere oogsten
Het uitgangspunt is een gemiddelde kweekcyclus van 10 weken per oogst. De ontnemingsperiode loopt van 2 maart 2015 tot 12 december 2017. Deze periode beslaat 145 weken (anders dan de 153 weken zoals vermeld in het ontnemingsrapport). Gelet hierop gaat het hof, gelijk de advocaat-generaal, uit van 13 eerdere oogsten, waarbij het hof er rekening mee houdt dat de op 12 december 2017 aangetroffen hennepplanten nog niet waren geoogst.
Kosten
Het hof acht aannemelijk dat de betrokkene ten behoeve van het verkrijgen van het wederrechtelijk verkregen voordeel kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen.
De in mindering te brengen kosten zijn als volgt:
  • afschrijvingskosten € 400,00
  • hennepstekken (605 x € 3,81) € 2.305,05
  • variabele kosten (605 x € 3,88) € 2.347,40
  • kosten knippers (605 x € 0,21) € 127,05
Totaal € 5.179,50
Kweekruimte 2
Bruto opbrengst
In de kweekruimten zijn 378 plantenpotten aangetroffen. De oppervlakte van de beplanting in de kweekruimten was 19,4 m2. Per m2 stonden er dan 20 hennepplanten. Daar hoort een opbrengt bij van minimaal 25,7 gram hennep per plant, zoals opgenomen in het BOOM-rapport.
De totale bruto opbrengst aan hennep bedraagt dan op grond van het BOOM-rapport:
378 planten x 25,7 gram = 9.714,6 gram = 9,7146 kilogram hennep.
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Het hof volgt daarom het BOOM-rapport op dit punt en gaat uit van een geldelijke opbrengst van € 4.070,00 per kilogram.
De totale bruto opbrengst bedraagt dan:
9,7146 kilogram x € 4.070,00 = € 39.538,42.
Eerdere oogsten
Het hof gaat, gelijk hiervoor is overwogen bij kweekruimte 1, uit van 13 eerdere oogsten.
Kosten
Het hof acht aannemelijk dat de betrokkene ten behoeve van het verkrijgen van het wederrechtelijk verkregen voordeel kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen.
De in mindering te brengen kosten zijn als volgt:
- afschrijvingskosten [3] € 300,00
  • hennepstekken (378 x € 3,81) € 1.440,18
  • variabele kosten (378 x € 3,88) € 1.466,64
  • kosten knippers (378 x € 0,21) € 79,38
Totaal € 3.286,20
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof berekent het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
De 1e kweekruimte
Bruto opbrengst 13 oogsten x € 66.975,92: € 870.686,96
Aftrek kosten 13 oogsten x € 5.179,50:
€ 67.333,50 -/-
Netto opbrengst € 803.353,46
De 2e kweekruimte
Bruto opbrengst 13 oogsten x € 39.538,42: € 513.999,46
Aftrek kosten 13 oogsten x € 3.286,20:
€ 42.720,60 -/-
Netto opbrengst € 471.278,86
Wederrechtelijk verkregen voordeel (€ 803.353,46 + € 471.278,86 =)
€ 1.274.632,26.
Wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene
Gelet op de professionaliteit van de hennepkwekerij en de grootte ervan is naar het oordeel van het hof aannemelijk geworden dat er tenminste één ander persoon bij de hennepkwekerij betrokken was, waar de betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep ook over heeft verklaard. Bij gebreke van aanwijzingen voor meer dan één andere persoon die bij de hennepkwekerij betrokken was, zal het hof daarvan uitgaan. Aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt echter geen indicatie te ontlenen voor de verdeling van de opbrengst. De betrokkene heeft geen inzicht gegeven in de (onderlinge) verdeling van het behaalde voordeel en ook overigens zijn er geen concrete aanknopingspunten voorhanden voor een afwijkende verdeelsleutel tussen de betrokkene en die andere persoon dan op basis van gelijke verdeling. Dit zou slechts anders zijn indien de veroordeelde aannemelijk zou hebben gemaakt dat feitelijk van een andere verdeling moet worden uitgegaan. Het hof zal daarom het totale wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs toerekenen.
Met deze omstandigheid houdt het hof rekening in dier voege, dat de overwogen maatregel met 50% zal worden gematigd tot een bedrag van
€ 637.316,13.

Verplichting tot betaling aan de Staat

De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat de betalingsverplichting aan de Staat, wordt verminderd met een bedrag van € 5.000,00 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verplichting tot betaling aan de Staat te matigen gelet op de schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Overschrijding van de redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, EVRM is gewaarborgd het recht van iedere betrokkene om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan de betrokkene aanspraak maken op een berechting binnen een redelijke termijn vanaf het moment waarop sprake is van een
'criminal charge'. Voor een ontnemingsprocedure geldt de termijn vanaf het moment waarop het de betrokkene redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat hem wederrechtelijk voordeel zal worden ontnomen.
In eerste aanleg is de redelijke termijn aangevangen op 29 maart 2028, het moment dat de rechter-commissaris een machtiging tot conservatoir beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering heeft afgegeven, te weten op 29 maart 2018. De rechtbank heeft in de ontnemingszaak uitspraak gedaan op 8 september 2020, zodat de redelijke termijn van twee jaren in eerste aanleg met ruim vijf maanden is overschreden. Nadat op 11 september 2020 hoger beroep is ingesteld, doet het hof uitspraak op 11 februari 2025. In hoger beroep is de redelijke termijn derhalve twee jaar en vijf maanden overschreden. Van aan de betrokkene toe te rekenen omstandigheden als reden voor dit tijdsverloop is niet gebleken.
Gelet op het hiervoor overwogene, is het hof van oordeel dat deze overschrijding met een vermindering van € 5.000,00 van de aan betrokkene op te leggen betalingsverplichting dient te worden gecompenseerd.
Niet is gebleken van (bijzondere) omstandigheden die een vermindering van de aan betrokkene op te leggen betalingsverplichting, wegens overschrijding van de redelijke termijn, tot een hoger bedrag rechtvaardigen.
Het hof zal daarom de verplichting tot betaling aan de Staat matigen tot een bedrag van
€ 632.316,13.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
637.316,13 (zeshonderdzevenendertigduizend driehonderdzestien euro en 13 eurocent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 632.316,13 (zeshonderdtweeëndertigduizend en driehonderdzestien euro en 13 eurocent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 februari 2025.
mr. M. Iedema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art. 36e lid 2 Sr van 27 maart 2018, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], met bijlagen.
2.Proces-verbaal van relaas met nummer PL1100-2017210032, van 19 januari 2019, opgemaakt op ambtsbelofte door de verbalisant [verbalisant 1].
3.Conclusie advocaat-generaal van 13 september 2024