ECLI:NL:GHAMS:2025:322

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
23-002256-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het telen van hennep in een woning

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het telen van hennep in een flatwoning in Zaanstad. De politierechter had de verdachte op 5 februari 2021 bij verstek veroordeeld, terwijl de verdachte niet op de hoogte was van de zitting. Het hof heeft de zaak behandeld na een hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld. Tijdens de zitting op 23 januari 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de hennepkwekerij en stelde dat hij de woning had onderverhuurd aan onbekende personen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte als huurder de beschikkingsmacht over de woning had en dat de aangetroffen hennepplanten in zijn woning waren gekweekt. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd, maar heeft de verdachte alsnog schuldig bevonden aan het primair tenlastegelegde, namelijk het opzettelijk telen van hennepplanten. De straf die door de politierechter was opgelegd, werd aangepast. Het hof legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 100 uren, met een korting van 20 uren vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002256-22
Datum uitspraak: 6 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-275443-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
(post)adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 januari 2025.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 10 februari 2020, in de gemeente Zaanstad, in een (flat)woning gelegen aan de [adres 2], tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer) 307 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
een of meer - onbekend gebleven - perso(o)n(en) op of omstreeks 10 februari 2020, in de gemeente Zaanstad, in een (flat)woning gelegen aan de [adres 2], met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer) 307 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte toen en daar en/of (elders) in Nederland opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die - onbekend gebleven - perso(o)n(en) voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 10 februari 2020, in elk geval op 10 februari 2020, in de gemeente Zaanstad, in een (flat)woning gelegen aan de [adres 2], heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer) 307 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

De raadsman heeft het hof (primair) verzocht het onderzoek in eerste aanleg nietig te verklaren en de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet wist van de zitting (terwijl het adres van zijn gezin bij de politie bekend was) en door de politierechter bij verstek is veroordeeld, terwijl kennelijk ter terechtzitting een vordering tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten. De politierechter heeft enkel een aantekening mondeling vonnis gewezen, zonder proces-verbaal van de zitting vast te stellen.
Het hof volgt de raadsman niet en overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt vast dat de verdachte vanaf 9 juli 2020 niet (meer) stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). [1] De verdachte heeft bij de politie op 11 maart 2020 verklaard dat hij bij vrienden en ouders verbleef. Hij wilde niets verklaren over zijn burgerlijke staat of het adres waar zijn kinderen wonen. De op de informatiestaat SKDB opgenomen registratie met datum 23-9-2020 is weliswaar van na de uitschrijving uit de BRP, maar dit betreft de huurwoning van een woningbouwvereniging waar de hennepkwekerij is aangetroffen. Gelet op de omstandigheid dat huurovereenkomsten in zo’n geval na het ontdekken van een hennepkwekerij direct worden beëindigd, kan dit adres redelijkerwijs niet als feitelijke woon- of verblijfplaats worden aangemerkt. De uitreiking voor de zitting in eerste aanleg kon daardoor niet op een woon- of verblijfplaats van de verdachte worden gedaan. De verdachte is, op basis van artikel 36e lid 2 onder b van het Wetboek van Strafvordering (Sv), tijdig opgeroepen voor de zitting van 5 februari 2021 door uitreiking van de gerechtelijke mededeling aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. De dagvaarding om ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen is daarom op de bij de wet voorgeschreven wijze betekend. Dat het adres van het gezin van de verdachte, waar hij volgens zijn verklaring niet verbleef, bij de politie bekend was, doet hier niet aan af. Gelet op de rechtsgeldige betekening voor de zitting van de politierechter doet zich geen uitzondering voor op grond waarvan de zaak moet worden teruggewezen naar de rechtbank. [2]
Ter terechtzitting van 5 februari 2021 is de tenlastelegging gewijzigd doordat, in het voordeel van de verdachte, de tenlastegelegde periode is ingekort. Tegen de verdachte is door de politierechter verstek verleend. Voor die situatie bepaalt artikel 314 lid 1 Sv dat het onderzoek op de gewijzigde tenlastelegging wordt voortgezet indien de verdachte door het achterwege laten van een kennisgeving van de wijziging redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad. Aanhouding van de zaak door de politierechter was, gelet op de aard van de wijziging, niet nodig.
Tot slot is de klacht, dat de politierechter enkel een aantekening mondeling vonnis heeft gewezen, zonder proces-verbaal van de zitting vast te stellen, evenmin reden voor terugwijzing. Dit betreft een verzuim dat in hoger beroep zal worden hersteld.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a Sv.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft het hof (subsidiair) verzocht de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde, aangezien de verdachte elke betrokkenheid bij de in zijn woning ontdekte hennepkwekerij ontkent en het dossier ook overigens geen aanwijzingen bevat voor opzettelijke overtreding van de Opiumwet.

Bewijsoverwegingen

Redengevende feiten en omstandigheden
Uit de inhoud van het dossier kan worden afgeleid dat op 10 februari 2020 in een flatwoning gelegen aan de [adres 2], gemeente Zaanstad, een in werking zijnde, professioneel ingerichte hennepkwekerij is aangetroffen, met in totaal 307 hennepplanten. De woning werd alleen voor de kweek van hennep gebruikt. Gezien een huurovereenkomst heeft de verdachte de woning gehuurd met ingang van 13 februari 2012. [3] Volgens de gemeentelijke basisadministratie stond de verdachte op dit adres ingeschreven. [4] De aangetroffen hennepplanten waren ongeveer 1 á 2 weken oud.
De kwekerij is ontdekt na een melding van omwonenden van 7 februari 2020, die een hennepgeur roken en die zagen dat een week of drie voor het tijdstip van de melding drie mannen en twee vrouwen tot laat in de nacht in de woning aanwezig waren, terwijl de lampen in de woning aan waren. De politie trof bij de woning een man aan, die verklaarde daar te zijn voor onderhoud en vertelde dat de bewoner een Turkse man was. [5]
Het hof oordeelt het vorenstaande redengevend voor het bewijs dat de verdachte in zijn woning hennep heeft gekweekt.
Verklaringen verdachte
Ten overstaan van de politie heeft de verdachte verklaard dat hij weliswaar als enige en ‘al heel lang’ op het genoemde adres woonde, maar niets met de hennepkwekerij te maken had. [6]
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte (voor het eerst) verklaard dat vanaf ongeveer eind 2018, begin 2019, de woningen in het gebouw waar de kwekerij is aangetroffen, werden gerenoveerd. De woningbouwvereniging liet de bewoners de keus of zij gedurende de renovatie wel of niet in de woning wilden blijven wonen. Vlak voor de renovatie heeft de verdachte de woning onderverhuurd aan ‘een Nederlandse familie’ omdat hij geldgebrek had en schulden. Hij had geen gegevens van deze mensen en heeft ze nooit ontmoet. Een kennis van hem uit de buurt, [naam] (fonetisch), heeft voor deze onderhuurders gezorgd en heeft deze mensen de sleutel van de woning gegeven. De verdachte heeft desgevraagd ter zitting geen naam, telefoonnummer of adres van ‘[naam]’ willen of kunnen geven. Iedere maand, ‘aan het einde van de maand’, ging de verdachte naar de brievenbus bij de woning aan de [adres 2] en trof daar € 1.000,- aan in contanten. Hij woonde zelf elders bij ouders en vrienden en is sinds de onderhuur nooit meer in de woning geweest.
Overwegingen
De verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij ontkend en heeft een alternatief scenario gegeven, namelijk dat de woning was onderverhuurd (daarmee suggererend dat de onderhuurders de kwekerij hebben opgezet).
Het hof is van oordeel dat dit scenario niet aannemelijk is.
Naar het oordeel van het hof is de verdachte, die als enige stond ingeschreven in de woning en daarover als huurder de beschikkingsmacht had, degene geweest die de hennepplanten heeft gekweekt. De verklaring dat hij de woning zou hebben onderverhuurd aan ‘een Nederlandse familie’, acht het hof ongeloofwaardig. Het hof neemt bij dat oordeel, naast de onwaarschijnlijke omstandigheden waaronder dit volgens de verdachte gebeurde, de verklaring van de op 10 februari 2020 bij de woning aangetroffen klusjesman in aanmerking die ‘een Turkse man’ heeft benoemd als de bewoner. [7]
Uit het voorgaande vloeit voort dat de verdachte geen voor de redengevendheid van het bewijs ontzenuwende verklaring heeft afgelegd. Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte omstreeks
10 februari 2020 in zijn woning hennep heeft geteeld. Wettig en overtuigend bewijs voor medeplegen ontbreekt in het dossier. Het hof zal de verdachte daarom (partieel) vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij omstreeks 10 februari 2020, in de gemeente Zaanstad, in een flatwoning gelegen aan de [adres 2], opzettelijk heeft geteeld een hoeveelheid van in totaal 307 hennepplanten.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen onder het subkopje Redengevende feiten en omstandigheden.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het kweken van hennep veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
De raadsman heeft (het hof begrijpt in het kader van de strafoplegging) aangevoerd dat de verdachte hoge schulden heeft en met een burn out kampt. Hij kan niet bij zijn gezin wonen, noch zijn gezin onderhouden. Hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en ontvangt een daklozenuitkering.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in een woonwijk in een kleine flatwoning een hennepkwekerij gehad met een groot aantal planten. Hij is voorbijgegaan aan de risico’s van bijvoorbeeld brand en van overlast voor de omwonenden van een hennepkwekerij. De verdachte heeft kennelijk alleen gehandeld om financieel voordeel te behalen. Daarbij komt dat het telen van hennep en de handel daarin vaak gepaard gaat met andere vormen van strafbaar gedrag. Het hof acht dit een ernstig feit en is daarom van oordeel dat een straf zoals opgelegd door de politierechter in beginsel passend is.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 januari 2025 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, maar niet voor overtreding van de Opiumwet.
Het hof ziet in hetgeen de verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, geen aanleiding tot matiging van de straf.
Het hof heeft ten slotte acht geslagen op de omstandigheid dat in dit geval in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. De verdachte is op 11 maart 2020 door de politie gehoord, het vonnis dateert van 5 februari 2021, het hoger beroep is ingesteld op 17 augustus 2022 en het hof doet uitspraak op 6 februari 2025. Bij de behandeling in hoger beroep is de redelijke termijn overschreden met bijna 6 maanden. Dit is reden om een korting op de taakstraf toe te passen van 20 uren.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand en een taakstraf van 100 uren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. A.P.M. van Rijn en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 februari 2025.
Mr. A.P.M. van Rijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een geschrift, te weten een informatiestaat SKDB-persoon van 15 januari 2025.
2.Vgl. HR 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3021.
3.Een geschrift, te weten een huurovereenkomst van 13 februari 2012, doorgenummerde dossierpagina’s 78 tot en met 81.
4.Een proces-verbaal van bevindingen aantreffen hennepkwekerij van 25 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], doorgenummerde dossierpagina’s 46 tot en met 50.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 12 februari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 11 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisant
7.Doorgenummerde dossierpagina 10.