Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 oktober 2014 heeft mr. J.A. Huibers als raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Zoals al op voorhand aangekondigd, zal ik vandaag bepleiten dat ik vind dat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg leidt aan een nietigheid en dat deze zaak daarom moet worden terugverwezen naar de rechtbank.
Waarom?
Omdat in eerste aanleg het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd.
Hoe zit het?
Nadat cliënt was aangehouden, heeft hij mij opgegeven als voorkeursadvocaat. Als zodanig was ik ook aanwezig bij de voorgeleiding van cliënt.
Bij de stukken van het geding bevinden zich (tevens als bijlage aan deze pleitaantekeningen gehecht):
(i) Een verhoor van cliënt ('verdachte') in het kader van de vordering tot inbewaringstelling.
Uit dat stuk blijkt dat de advocaat van verdachte is: mr. J.A. Huibers
(ii) Een brief d.d. 22 december 2011 van de griffier van de rechter-commissaris, geadresseerd aan het kantooradres van mr. J.A. Huibers, aan de Falckstraat 15-29, 1017 VV te Amsterdam
(iii) De afwijzing van de vordering inbewaringstelling, waarop staat dat die beslissing 'i.a.a.'. (ik begrijp: in afschrift aan) mr. J.A. Huibers, advocaat van verdachte is gestuurd.
Bij de stukken bevindt zich ook het dubbel van de dagvaarding van cliënt om te verschijnen voor de terechtzitting van 31 juli 2012.
Noch uit mededelingen gesteld op die stukken noch uit enig ander stuk kan m.i. blijken dat een afschrift van de dagvaarding aan mij is gezonden.
Hoewel m.i. dus duidelijk uit het dossier blijkt dat ik in deze procedure de advocaat van cliënt was en ben, ben ik niet in kennis gesteld van het plaatsvinden van de inhoudelijke behandeling van deze zaak bij de rechtbank, kennelijk op 31 juli 2012. Dat is in strijd met artikel 51 Sv.
Cliënt stelt ook niet op de hoogte te zijn geweest van het plaatsvinden van de zitting (hetgeen past bij een uitreiking die niet in persoon is geschied).
Daarom zijn uiteindelijk cliënt, noch ik verschenen, zoals ook blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 juli 2012.
Wettelijk kader en jurisprudentie
Art. 38, eerste lid, Sv bepaalt dat de verdachte te allen tijde bevoegd is een of meer raadslieden te kiezen. Behoudens in het geval van voortijdige beëindiging van diens werkzaamheid, geldt de keuze van een raadsman voor de gehele aanleg waarin zij heeft plaatsgehad. Die aanleg is (pas) beëindigd als de betreffende uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of als daartegen een gewoon rechtsmiddel is ingesteld (vgl. HR 9 juni 1998, LJN ZD1192, NJ 1998/784).
Ingevolge art. 39, eerste lid, Sv geeft de gekozen raadsman van zijn optreden als zodanig, wanneer de officier van justitie reeds in de zaak betrokken is, schriftelijk kennis aan de griffier of, als dat nog niet het geval is, aan de betrokken hulpofficier.
Die regeling van art. 39 Sv moet (echter) worden beschouwd als een ordemaatregel en een schriftelijke kennisgeving vormt geen noodzakelijke voorwaarde om als raadsman te kunnen optreden.
Uit de jurisprudentie blijkt immers (zie ook drie bijlagen) dat indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte voor de desbetreffende aanleg voorzien is van rechtsbijstand door een raadsman, deze raadsman als zodanig dient te worden erkend (vgl. ook HR 19 december 2000, LJN ZD2182, NJ 2001/161).
M.i. blijkt evident uit de hiervoor onder (i), (ii) en (iii) genoemde stukken dat cliënt zich in eerste aanleg van rechtsbijstand door mij had voorzien en het voorschrift van art. 51 Sv in het onderhavige geval dus van toepassing is.
Een goede procesorde brengt mee dat in zo een geval de rechter, nadat de zaak is uitgeroepen het onderzoek ter terechtzitting pas voortzet nadat hij zich ervan heeft vergewist dat het voorschrift van art. 51 Sv is nageleefd, dan wel dat zich een toelaatbare (maar in casu niet aanwezige) uitzondering daarop voordoet.
In casu blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 31 juli 2012 niet van inspanningen van de rechtbank om, na de constatering door de voorzitter dat cliënt noch een raadsman is verschenen, onderzoek te doen naar de afwezigheid van de verdediging.
Het in het belang van de verdachte gegeven voorschrift van art. 51, tweede zin, Sv is van zo grote betekenis dat, al wordt dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
Dit brengt mee dat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg aan nietigheid lijdt, hetgeen meebrengt dat de uitspraak niet in stand kan blijven.
Ik concludeer daarom tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank, hetgeen ik uw hof dan ook verzoek te bepalen."