ECLI:NL:GHAMS:2025:198

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
200.331.096/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon bij brandschade aan inboedel zonder verzekering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om de aansprakelijkheid van een assurantietussenpersoon na brandschade aan de inboedel van de geïntimeerden. De brand vond plaats op 2 december 2021 in een woning te [plaats 2], waarbij de inboedel verloren ging. De geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], vorderden schadevergoeding van de appellanten, die als assurantietussenpersoon optraden, omdat zij van mening waren dat de assurantietussenpersoon, [appellant 1], toerekenbaar tekort was geschoten in zijn zorgplicht. Dit tekortschieten zou zijn ontstaan doordat adreswijzigingen van de geïntimeerden niet goed waren verwerkt, waardoor er geen dekking bestond onder de inboedelverzekering. De rechtbank had de vorderingen van de geïntimeerden toegewezen, en de appellanten gingen in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de appellanten onvoldoende hadden doorgevraagd naar de verzekerde situatie na de adreswijzigingen en dat dit tekortschieten in de zorgplicht een causaal verband had met de schade die de geïntimeerden hadden geleden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellanten in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.331.096/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/332053 / HA ZA 22-581
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 januari 2025
in de zaak van

1.de vennootschap onder firma [appellant 1] ,

gevestigd te [plaats 1] ,
2.
[appellant 2] ,
wonend te [plaats 1] ,
3.
[appellant 3]
wonend te [plaats 1] ,
appellanten,
advocaat: mr. J.A. Kopp te Utrecht,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonend te [plaats 2] ,
2.
[geïntimeerde 2] ,
wonend te [plaats 2] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. A. Heilig te Zwaag.
Partijen worden hierna [appellant 1] , [appellant 2] , [appellant 3] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] genoemd. Appellanten worden gezamenlijk [appellanten] en geïntimeerden gezamenlijk [geïntimeerden] . genoemd.

1.De zaak in het kort

Op 2 december 2021 brak er brand uit in een woning te [plaats 2] . De inboedel van [geïntimeerden] . is daardoor verloren gegaan. Voor de schade bleek geen dekking te bestaan onder een inboedelverzekering. [geïntimeerden] . vorderen in deze procedure schadevergoeding van [appellanten] omdat zij vinden dat [appellant 1] toerekenbaar tekort is geschoten als assurantietussenpersoon. Doordat de doorgegeven verhuizingen van [geïntimeerden] . niet goed door [appellant 1] zijn verwerkt, was voor de ontstane inboedelschade geen dekking onder een verzekering. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerden] . toegewezen. Het hof komt niet tot een ander eindoordeel.

2.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 14 juli 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 19 april 2023 van de rechtbank Noord-Holland, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerden] . als eisers en [appellanten] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 11 november 2024 mondeling laten toelichten door hun hiervoor genoemde advocaten en [geïntimeerden] . mede door mr. A. Waiboer, advocaat te Zwaag. Ieder heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen waarvan exemplaren aan het hof zijn overhandigd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en -
uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerden] . geheel zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] . in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerden] . hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.14 de feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat.
3.1.
[appellant 1] is een assurantietussenpersoon. Haar vennoten zijn [appellant 2] en [appellant 3] .
3.2.
Via [appellant 1] had [geïntimeerde 1] verschillende verzekeringen lopen, waaronder een opstal- en inboedelverzekering op het adres [straat 1] te [plaats 2] . Op dat adres woonde [geïntimeerde 1] tot 15 juni 2020.
3.3.
Bij e-mail van 15 juni 2020 heeft [geïntimeerde 1] aan [appellant 1] het volgende bericht:
“Per vandaag ben ik verhuisd naar adres: [straat 2] , [postcode] [plaats 2] .
Ik ga mijn huis aan mijn stiefzoon verhuren. Dekt mijn huidige opstal dat of moet ik iets aangepast hebben?
Verder gaat mijn inboedelverzekering mee in die van mijn vrouw dus ik denk dat die van mij kan komen ter vervallen…Ik ben vandaag niet best bij stem vandaar dit mailtje. Graag dan ook per mail even terugkoppeling.”
3.4.
Hierop is namens [appellant 1] op 15 juni 2020 als volgt gereageerd:
“In goede orde hebben wij je e-mail ontvangen.Wij hebben het adres inmiddels aangepast in de administratie.We zullen aan de maatschappij doorgeven dat je de woning verhuurd aan je stiefzoon.De inboedelverzekering kan ookuitgebreidworden met je vrouw; dit geldt ook voor de aansprakelijkheidsverzekering ... ;)
Ik hoor wel wat je/jullie keuze is ....”
3.5.
[geïntimeerde 1] heeft op 16 juni 2020 als volgt geantwoord:
“We laten het gewoon zo enkel de adres wijziging.Verder wil ik graag het rekeningnummer wijzigen waarop de incasso plaatsvindt in [rekeningnummer] tnv [geïntimeerde 1] , mw [naam 1] .Ik hoop dat alles duidelijk is!”
3.6.
Hierop is op 16 juni 2020 als volgt gereageerd:
“Als ik het zo lees blijft alles zoals het was ?
Wij zullen het rekeningnummer ook wijzigen in administratie.”
3.7.
Op 29 augustus 2020 heeft [geïntimeerde 1] de volgende wijzigingen doorgegeven aan [appellant 1] :
“Weer een wijziging in de gezinssamenstelling: dochter eruit (is [leeftijd] en gaat dat met haar vriendje regelen) zoon erin.
Zoon: [geïntimeerde 2] , [geboortedatum] , graag in de wa en inboedel.
Ik hoop dat je er wat mee kunt.”
3.8.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] woonden tot 2 december 2021 in de woning aan [straat 2] te [plaats 2] (hierna: de woning).
3.9.
Op 2 december 2021 zijn de woning en de zich daarin bevindende inboedel van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] door brand verloren gegaan.
3.10.
Op 6 december 2021 heeft [geïntimeerde 1] contact gehad met [appellant 1] over (de dekking onder) de inboedelverzekering. [geïntimeerde 1] heeft [appellant 1] vervolgens het volgende bericht:
“ik ben gewoon verhuisd dus. Later hebben we nog gesproken over samenvoegen maar hadden we afgeketst.Wat is nu het plan?”
3.11.
Van de zijde van [appellant 1] is hierop op 6 december 2021 als volgt gereageerd:
“Na het een ander nader te hebben bekeken komen wij tot de volgende conclusie.
Wij hebben conform je verzoek het adres gewijzigd naar [plaats 2] . De inboedelverzekering hoefde niet mee aangezien je bij je vrouw op de polis verzekerd zou zijn. Wij hebben aangeboden om eventueel de polissen samen te voegen. Dit was volgens jou niet nodig.Wij hebben contact gehad met de verzekeraar en deze heeft dezelfde visie in deze.Voor de goede orde hebben wij de laatst toegezonden polis bijgesloten
Wij hopen dat de inboedelverzekering van je vrouw dekking biedt voor deze schade.
Het spijt ons je niet beter te kunnen berichten.”
3.12.
Bij e-mail van 24 februari 2022 van [appellant 1] aan [geïntimeerde 1] is het volgende bericht:
“Zoals bekend hebben wij naar aanleiding van uw e-mail van 15-06-2020 uw persoonlijk adres op uw verzoek gewijzigd.
De woning bleef in uw bezit en uw dochter/zoon bleef er wonen met behoud van de verzekeringen. U gaf aan dat de inboedel van u bij uw partner ondergebracht zou worden. Ik heb nog aangeboden dat wij dat ook kunnen regelen, maar dat hoefde later niet.
Indien wij de inboedel hadden gewijzigd naar een ander risicoadres dan hadden wij ook moeten weten wat de bouwaard is van de andere woning en wat de belendingen zijn.
Op 29-08-2020 geeft u aan de “dochter eruit gaat en zoon erin komt en graag in de Inboedel” Hiervoor is geen wijziging doorgevoerd aangezien er verzekeringstechnisch niets veranderde. Medio december 2020 heeft u van ons nog een polis ontvangen waaruit blijkt dat inboedel nog steeds op het oude adres is verzekerd. Hier heeft u toen geen melding bij ons van gemaakt dat dit niet juist zou zijn.
In mijn beleving was e.e.a. geheel begrijpelijk dat de inboedel nog op het oude adres verzekerd was omdat het uw oude woning was en een familielid hier achter bleef met behoud van de bestaande verzekeringen en u ging elders samenwonen met de daar al aanwezige inboedel en daarbij behorende verzekeringen die daar liepen.
Het risicoadres is op de polis niet gewijzigd en stond op moment van de schade nog steeds op het oude adres.”
3.13.
Bij brief van 6 mei 2022, nader aangevuld op 4 juli 2022, heeft de advocaat van [geïntimeerden] . namens hen [appellant 1] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij hebben geleden en nog lijden vanwege schending van de op [appellant 1] rustende zorgplicht.
3.14.
De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [appellant 1] heeft bij e-mail van 19 augustus 2022 aansprakelijkheid van de hand gewezen.

4.Eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerden] . hebben in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank:
I. voor recht verklaart dat [appellant 1] is tekortgeschoten jegens [geïntimeerde 1] en/of onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld;
II. [appellanten] hoofdelijk veroordeelt om aan [geïntimeerde 1] een bedrag van € 32.682,07 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente;
III. voor recht verklaart dat [appellant 1] tekortgeschoten is jegens [geïntimeerde 2] en/of onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld;
IV. [appellanten] hoofdelijk veroordeelt om een bedrag van € 6.470,00 aan [geïntimeerde 2] te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente;
V. [appellanten] hoofdelijk veroordeelt om € 1.101,82 aan buitengerechtelijke kosten aan [geïntimeerde 1] te betalen, alsmede [appellanten] hoofdelijk veroordeelt om een bedrag van € 698,50 aan [geïntimeerde 2] te betalen ter zake van gemaakte buitengerechtelijke kosten, althans [appellanten] hoofdelijk veroordeelt om aan [geïntimeerde 1] dan wel [geïntimeerden] . te betalen, een bedrag van € 1.166,52 aan buitengerechtelijke kosten, alles te vermeerderen met btw en met wettelijke rente;
VI. [appellant 2] hoofdelijk veroordeelt in de (na)kosten van dit geding, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat [appellant 2] de communicatie met [geïntimeerde 1] op 15 en 16 juni 2020 zo heeft begrepen en ook mocht begrijpen dat de inboedelverzekering van [geïntimeerde 1] niet hoefde te worden overgezet naar [straat 2] te [plaats 2] . Die situatie veranderde volgens de rechtbank op het moment dat [appellant 2] de e-mail van [geïntimeerde 1] van 29 augustus 2020 (zie 3.7) ontving. Met deze e-mail heeft [geïntimeerde 1] een wijziging doorgegeven voor het adres van [geïntimeerde 2] . Volgens de rechtbank heeft [appellant 1] erkend niets met deze e-mail te hebben gedaan, omdat er in haar optiek verzekeringstechnisch niets veranderde. [appellant 1] verkeerde in de veronderstelling dat in de e-mail werd gedoeld op de stiefzoon van [geïntimeerde 1] en het adres aan de [straat 1] , voor welk adres de inboedelverzekering met gezinsdekking door [geïntimeerde 1] was behouden. Deze interpretatie was niet juist en had bij verificatie voorkomen kunnen worden, aldus de rechtbank.
4.3.
De rechtbank heeft vervolgens tot uitgangspunt genomen dat [appellant 1] op grond van de op haar rustende zorgplicht was gehouden naar aanleiding van deze e-mail van 29 augustus 2020 actief op te treden en navraag had moeten doen. In de hypothetische situatie zonder tekortkoming zou [appellant 1] actief informatie hebben opgevraagd en hebben doorgevraagd naar de woonsituatie van [geïntimeerde 2] . Dan zou [appellant 1] erachter zijn gekomen dat zij zich had vergist: dat [geïntimeerde 2] niet de stiefzoon van [geïntimeerde 1] is die op de [straat 1] ging wonen, maar dat hij de minderjarige zoon van [geïntimeerde 1] is die bij haar en haar vrouw aan [straat 2] ging wonen en via de verzekering van [geïntimeerde 1] voor zijn inboedel verzekerd wilde zijn. Volgens de rechtbank is voldoende aannemelijk dat een verificatie tot een verzekerde situatie had geleid voor zowel [geïntimeerde 2] als [geïntimeerde 1] zelf.
4.4.
Het voorgaande heeft de rechtbank tot het oordeel gebracht dat [appellant 1] toerekenbaar is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht tegenover [geïntimeerden] . en dat een causaal verband bestaat tussen deze zorgplichtschending en de gevorderde schade. Zonder schending van de zorgplicht zouden [geïntimeerden] . een inboedelverzekering hebben gehad die tot uitkering zou zijn overgegaan. Als schade is door de rechtbank toegewezen de inboedelschade en een bedrag dat overeenkomt met de betaalde premies voor de inboedelverzekering aan de [straat 3] . Als vennoten van [appellant 1] zijn [appellant 2] en [appellant 3] hoofdelijk aansprakelijk voor de verbintenissen van de vennootschap. Om die reden zijn de vennoten door de rechtbank met [appellant 1] hoofdelijk veroordeeld de schadevergoeding te betalen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn toegewezen volgens het tarief van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Als de in het ongelijk gestelde partij zijn [appellanten] veroordeeld in de proceskosten van het geding in eerste aanleg.
4.5.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met acht grieven op in hoger beroep.

5.Beoordeling

5.1.
Met de grieven 1 tot en met 6 bestrijden [appellanten] vanuit verschillende invalshoeken dat [appellant 1] ten opzichte van [geïntimeerden] . toerekenbaar is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht. In het verlengde daarvan wordt met deze grieven opgekomen tegen de oordelen van de rechtbank die zien op het causaal verband en de gehoudenheid tot schadevergoeding.
Telefoongesprek naar aanleiding van de e-mail van 29 augustus 2020
5.2.
Kern van het standpunt in hoger beroep van [appellanten] is dat naar aanleiding van de e-mail van 29 augustus 2020 wel degelijk actief informatie is opgevraagd bij [geïntimeerde 1] en is doorgevraagd naar de woonsituatie. Anders dan de rechtbank heeft aangenomen, heeft de onduidelijke instructie dus wel tot een opvolging geleid. Die verificatie door [appellant 1] leidde vervolgens tot de conclusie dat de verzekerde situatie niet veranderd hoefde te worden. Ten bewijze van hun standpunt hebben [appellanten] een opname in het geding gebracht van een telefoongesprek dat een medewerker van [appellant 1] met [geïntimeerde 1] heeft gevoerd naar aanleiding de e-mail van 29 augustus 2020. Tevens is een transcriptie van dit telefoongesprek overgelegd.
5.3.
Ter verdere toelichting hebben [appellanten] het volgende aangevoerd. Tijdens de zitting in eerste aanleg is door de rechtbank de vraag gesteld of [appellant 2] opvolging had gegeven aan de op zichzelf wat onduidelijke instructie van [geïntimeerde 1] . [appellant 1] wist zeker dat die opvolging was gegeven. Na deze zitting is de zaak aangehouden om partijen de gelegenheid gegeven een schikking te beproeven. Van die gelegenheid heeft [appellant 1] tevens gebruik gemaakt om te onderzoeken of een opname beschikbaar was van een telefoongesprek van rond de tijd waarop de instructie door [geïntimeerde 1] was gegeven. Dat bleek het geval te zijn. Van de zijde van [geïntimeerden] . is geen medewerking verleend aan het in het geding brengen van die opname. [appellanten] hebben vervolgens de rechtbank verzocht of zij de opname van het telefoongesprek in het geding mochten brengen en hebben in verband daarmee gevraagd om een heropening of voortzetting van de mondelinge behandeling. De rechtbank heeft die verzoeken afgewezen en vonnis gewezen.
5.4.
[geïntimeerden] . hebben in hoger beroep niet bestreden dat een medewerker van [appellant 1] naar aanleiding de e-mail van 29 augustus 2020 met [geïntimeerde 1] telefonisch contact heeft opgenomen om opvolging te geven aan en opheldering te verkrijgen over de gegeven instructie. Evenmin staat - gelet op de overgelegde opname en de transcriptie - ter discussie wat in dat telefoongesprek aan de orde is gekomen, met uitzondering van enkele slecht verstaanbare passages.
5.5.
Aan de beslissing van de rechtbank, kort gezegd een verklaring voor recht dat van de zijde van [appellanten] toerekenbaar is tekortgeschoten en een veroordeling van hen tot schadevergoeding, ligt het uitgangspunt ten grondslag dat [appellant 1] naar aanleiding van de e-mail van 29 augustus 2020 geen contact heeft opgenomen en geen vragen heeft gesteld over de woonsituatie, terwijl dit wel van haar verlangd had kunnen worden. Vast staat dat [appellant 1] wel contact heeft opgenomen. In zoverre hebben [appellanten] terecht grieven tegen het vonnis aangevoerd. Dat leidt ertoe dat het hof de gestelde aansprakelijkheid van [appellanten] opnieuw zal beoordelen.
Maatstaf
5.6.
Niet in geschil is de maatstaf waarvan de rechtbank is uitgegaan bij de beantwoording van de vraag of [appellant 1] als assurantietussenpersoon toerekenbaar is tekortgeschoten ten opzichte van [geïntimeerden] . Die maatstaf is ook juist en wordt door het hof bij de beoordeling eveneens tot uitgangspunt genomen. Een assurantietussenpersoon dient tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort in beginsel ook dat - kort gezegd - de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die de hem bekende feiten, naar hij als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon behoort te begrijpen, voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. Daarbij gaat het om feiten die aan de assurantietussenpersoon bekend zijn of die hem redelijkerwijs bekend behoorden te zijn. Bij dit laatste geldt dat indien de tussenpersoon niet over voldoende gegevens beschikt of niet ervan mag uitgaan dat de gegevens waarover hij beschikt volledig en juist zijn, hij daarnaar bij zijn cliënt dient te informeren (zie onder meer HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0122). De precieze reikwijdte van de zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, met name van de aard en inhoud van de opdracht en de belangen van de opdrachtgever, voor zover die kenbaar zijn voor de assurantietussenpersoon.
Het uitgevoerde onderzoek
5.7.
Uitgaande van deze maatstaf is het hof van oordeel dat [appellant 1] in de gegeven omstandigheden als redelijk handelend en redelijk bekwaam assurantietussenpersoon op grond van de telefonische verificatie van de e-mail van 29 augustus 2020 niet tot de conclusie kon komen dat geen nadere actie vereist was. Dit licht het hof als volgt toe.
5.8.
Het telefoongesprek is gevoerd door een medewerker van [appellant 1] [naam 2] (hierna ook: [naam 2] ). Op de vraag aan [geïntimeerde 1] (hierna ook: [naam 3] ) of er een inboedelverzekering is op [straat 4] krijgt hij als antwoord:
“Ja, nee, ja, in principe wel, alleen daar heb ik nog geen zin in om naar te kijken.”
De verbinding is slecht en [naam 2] heeft het niet verstaan. Vervolgens herhaalt en zegt [geïntimeerde 1] :
“Die inboedel daar heb ik nog niet naar gekeken. Hoe dat allemaal nu zit. Maar ik heb ook gewoon mijn inboedel en ja die jongen die heeft niet veel. (…)”
Uit de bewoordingen en intonatie van [geïntimeerde 1] blijkt naar het oordeel van het hof duidelijk dat [geïntimeerde 1] niet weet hoe het zit met de inboedelverzekering. [naam 2] gaat niet op deze onzekerheid in, maar gaat het gesprek als volgt verder:
“ [naam 2] : Nee want de inboedel op de [straat 3] is gewoon nog verzekerd. Het woonhuis aan de [straat 3] is nog verzekerd.
[naam 3] : Ja.”
5.9.
Op dit punt is het hof het eens met [geïntimeerden] ., namelijk dat op grond van het “ja” van [geïntimeerde 1] niet geconcludeerd kan worden dat zij bevestigt dat er een inboedelverzekering is voor de [straat 3] . Wel kan worden aangenomen dat zij bevestigt dat er een opstalverzekering is voor de woning aan de [straat 3] .
5.10.
Het gesprek wordt daarna vervolgd:
“ [naam 2] : En de aansprakelijkheidsverzekering voor jullie dan? Want hoe staat ie er nou op? Als gezin met kinderen. Ja dus daar valt hij gewoon onder, dat is geen punt.
[naam 3] : Goed, ja.
[naam 2] : Dat is het even de vraag van; de inboedel, hebben jullie die ook op [straat 4] ?
[naam 3] : Ja.
[naam 2] : Nou dan valt hij daar ook onder.
[naam 3] : Ok.
[naam 2] : Dus dan hoeven we niks te doen.
[naam 3] : Goed zo.
[naam 2] : Dan is het helemaal opgelost.
[naam 3] : Ja.
[naam 2] : Dan komen we er weer makkelijk vanaf.
[naam 3] : Ja is goed.”
5.11.
Hiervoor in 5.8 is vastgesteld dat [geïntimeerde 1] eerst duidelijk zegt niet te weten hoe het zit met de inboedelverzekering voor [straat 4] . Daarvan uitgaande is het opvallend dat zij even later op de vraag “
de inboedel, hebben jullie die ook op [straat 4]” het antwoord “
ja” geeft. Deze antwoorden zijn niet met elkaar te verenigen. Het laatstgenoemde antwoord is ook niet verenigbaar met de e-mail van 29 augustus 2020 waarin [geïntimeerde 1] [appellant 1] vraagt om [geïntimeerde 2] in de inboedelverzekering op te nemen (“
graag in de wa en inboedel”). Vast staat dat op moment dat het telefoongesprek werd gevoerd de inboedel van [geïntimeerde 1] op het adres [straat 2] niet via [appellant 1] was verzekerd. Er liep alleen een inboedelverzekering met het adres [straat 1] . Als [appellant 1] ervan uitging dat [geïntimeerde 1] dat ook wist, had het haar moeten opvallen dat zij [appellant 1] vraagt om [geïntimeerde 2] , die aan [straat 4] ging wonen, in de inboedelverzekering op te nemen. Deze verschillende ongerijmdheden hadden voor de medewerker van [appellant 1] aanleiding moeten zijn om door te vragen. Naar aanleiding van het laatstgenoemde antwoord had geverifieerd moeten worden van welke inboedelverzekering [geïntimeerde 1] dan uitging, althans of de aanname juist was dat de inboedel van [geïntimeerde 1] was verzekerd op een andere verzekering die dan niet via [appellant 1] liep. Ook diende geverifieerd te worden of de aanname juist was dat de inboedel van [geïntimeerde 2] viel onder een elders lopende verzekering of daaronder automatisch bijverzekerd zou worden na zijn verhuizing.
5.12.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot dezelfde eindconclusie als de rechtbank. [appellant 1] is naar aanleiding van de e-mail van 29 augustus 2020 onvoldoende actief opgetreden en heeft bij [geïntimeerde 1] niet voldoende doorgevraagd. Dat had wel van [appellant 1] verwacht mogen worden. Zij heeft zich niet gedragen zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam assurantietussenpersoon verwacht mag worden. Ook is het hof met de rechtbank van oordeel dat een causaal verband bestaat tussen de schending van de zorgplicht en schade die is ontstaan doordat de inboedelschade niet was verzekerd. Voldoende aannemelijk is dat met een toereikende verificatie door [appellant 1] opgehelderd zou zijn hoe de situatie verzekeringstechnisch in elkaar zat en dat vervolgens een verzekerde situatie voor [geïntimeerden] . tot stand zou zijn gebracht. Zonder schending van de zorgplicht zouden [geïntimeerden] . een inboedelverzekering hebben gehad die na de brand tot uitkering zou zijn overgegaan.
Eigen schuld
5.13.
Subsidiair - naar het hof begrijpt - beroepen [appellanten] zich op eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerden] . Zij wijzen erop dat [geïntimeerde 1] in het hiervoor besproken telefoongesprek heeft gezegd dat er een inboedelverzekering was op [straat 4] en tevens bevestigde dat inboedeldekking werd genoten aan [straat 4] .
5.14.
Dit eigen-schuldverweer is vergeefs aangevoerd. Het hof zal toelichten hoe het tot die conclusie is gekomen.
5.15.
Hiervoor is vastgesteld dat [appellant 1] is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht. Zij heeft naar aanleiding van de e-mail van 29 augustus 2020 informatie opgevraagd, maar er is niet voldoende doorgevraagd. [appellant 1] is ten onrechte tot de conclusie gekomen dat niets aan de verzekerde situatie veranderd hoefde te worden. [appellant 1] is daarom in beginsel aansprakelijk voor de volledige vermogensschade van [geïntimeerden] . die als gevolg van deze schending van de zorgplicht is ontstaan. Dit zou anders kunnen zijn als de schade, kort gezegd, mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [geïntimeerden] . kan worden toegerekend. Uit hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, kan die conclusie niet worden getrokken. [appellanten] kunnen [geïntimeerden] . niet verwijten dat zij - ten onrechte - uit de uitlatingen van [geïntimeerde 1] hebben opgemaakt dat er een inboedelverzekering was voor [straat 4] . Het was in de gegeven omstandigheden aan [appellant 1] om daadwerkelijk vast te stellen wat de verzekerde situatie was en of het daarvan uitgaande nodig was om wijzigingen door te voeren. Niet kan dus worden vastgesteld dat in de fictieve situatie, waarin de tekortkoming van [appellant 1] wordt weggedacht, de schade ook geheel of gedeeltelijk zou zijn ingetreden als gevolg van aan [geïntimeerden] . toe te rekenen omstandigheden. Daarmee faalt het eigen-schuldverweer.
5.16.
Het voorgaande brengt mee dat de grieven 1 tot en met 6 niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
Hoogte schade inboedel
5.17.
De rechtbank heeft de schade van [geïntimeerden] . begroot aan de hand van de door hen overgelegde opstelling van expertisebureau [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). [appellanten] hebben naar het oordeel van de rechtbank deze schadeopstelling onvoldoende gemotiveerd betwist.
5.18.
[appellanten] wijzen erop dat de meeste inboedelverzekeringen op basis van nieuwwaarde vergoeden, behalve als de dagwaarde van de inboedel op het moment van de schade lager is dan 40% van de nieuwwaarde. Dan keren verzekeraars in beginsel uit op basis van de dagwaarde. In eerste aanleg hebben [appellanten] daarvan uitgaande aangevoerd dat bij de schadeopstelling van [geïntimeerden] . geen rekening is gehouden met de dagwaarde, omdat uitsluitend van nieuwwaarde is uitgegaan. Verder voeren [appellanten] aan dat zij nooit in de gelegenheid zijn gesteld om de schade of de lijsten van [geïntimeerden] . te verifiëren. De benodigde gegevens bevinden zich niet in hun domein. Het is niet aan hen om de schade te stellen en te onderbouwen. De stelplicht en bewijslast liggen bij [geïntimeerden] . Met grief 7 voeren [appellanten] aan dat de rechtbank gelet op dit alles ten onrechte heeft geoordeeld dat zij de schadeopstelling onvoldoende gemotiveerd hebben betwist.
5.19.
In reactie op dit verweer hebben [geïntimeerden] . het volgende aangevoerd. De heer [naam 4] (hierna: [naam 4] ) heeft ruim 30 jaar geleden aan [straat 4] een boerderij gekocht. De opstal en inboedel zijn van hem. Hij heeft daarvoor een verzekering afgesloten. [geïntimeerde 1] woont sinds 15 juni 2020 met haar vrouw in een deel van de boerderij ( [straat 2] ). Na de brand is expertisebureau Crawford & Company (Nederland) B.V. door de verzekeraar van [naam 4] ingeschakeld om de schade aan de opstal en inboedel vast te stellen. Als contra-expert is [bedrijf] opgetreden. De inboedel van [geïntimeerden] . is geheel verloren gegaan. Van de inboedel is aan de expert van [bedrijf] opgave gedaan. De schade aan de inboedel van [geïntimeerden] . is geclaimd bij Zeeuwse Verzekeringen. Dekking voor de schade is vervolgens afgewezen, omdat deze verzekeraar niet was geïnformeerd over de verhuizing naar de woning aan [straat 4] . In eerste aanleg hebben [geïntimeerden] . een e-mail van 28 juli 2022 overgelegd van de schade-expert van [bedrijf] . Hij schrijft daarin dat hij een schadeopstelling heeft gemaakt en dat door [bedrijf] met betrekking tot de zaken die in het schadepand aanwezig waren rekening is gehouden met de dagwaarde van de zaken die een waarde hadden van minder dan 40% van de nieuwwaarde.
5.20.
Het voorgaande betekent dat [geïntimeerden] . gemotiveerd hebben gesteld welke inboedel door de brand verloren is gegaan. De schadeopstelling van [bedrijf] is overgelegd en onder verwijzing naar de hiervoor genoemde e-mail van 28 juli 2022 hebben zij aangevoerd dat [bedrijf] bij de schadeopstelling rekening heeft gehouden met een eventuele waardering naar dagwaarde. Daarvan uitgaande heeft de rechtbank terecht aangenomen dat het op de weg van [appellanten] had gelegen om concreet te maken dat en waarom niet van de juistheid van de overgelegde schadeopstelling kan worden uitgegaan. Dat hebben [appellanten] ook in hoger beroep onvoldoende gedaan. Daarmee faalt grief 7.
Premie voor de verzekering aan de [straat 3]
5.21.
Met grief 8 voeren [appellanten] aan dat de rechtbank hen ten onrechte heeft veroordeeld een bedrag aan schadevergoeding te betalen ter hoogte van de premie die is betaald voor de inboedelverzekering van [geïntimeerde 1] voor het adres [straat 1] . Volgens [appellanten] staat vast dat het de bedoeling was om deze inboedelverzekering in stand te laten. Dan kan de daarvoor betaalde premie niet als schade worden beschouwd, aldus [appellanten]
5.22.
In eerste aanleg en ook in hoger beroep hebben [geïntimeerden] . aangevoerd dat de adreswijziging van 15 juni 2020 niet goed door [appellant 1] is doorgevoerd. De inboedel van [geïntimeerde 1] is verhuisd van de [straat 1] naar het nieuwe adres aan [straat 4] . Op het oude adres stond geen inboedel van haar meer. [appellant 1] heeft het adres aangepast en aangeboden de inboedelverzekering uit te breiden (zie 3.4: “
Wij hebben het adres inmiddels aangepast in de administratie. (…) De inboedelverzekering kan ookuitgebreidworden met je vrouw”). [appellant 1] is niet ingegaan op de opmerking van [geïntimeerde 1] (zie 3.3) dat zij dacht dat de inboedelverzekering kon komen te vervallen. Over het beëindigen van de inboedelverzekering is in het geheel niet gesproken. Vervolgens heeft [geïntimeerde 1] er niet voor gekozen om de verzekering uit te breiden maar het te laten zoals het was, enkel de adreswijzing (zie 3.5: “
We laten het gewoon zo enkel de adres wijziging. Verder wil ik graag het rekeningnummer wijzigen waarop de incasso plaatsvindt”). Daarop is van de zijde van [appellant 1] gereageerd met: “
Als ik het zo lees blijft alles zoals het was ?Wij zullen het rekeningnummer ook wijzigen in administratie.”(zie 3.6).
5.23.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde 1] deze reactie, naar zij stelt, en mede in het licht van de door haar gegeven instructies zo mogen begrijpen dat haar inboedelverzekering niet samengevoegd zou worden met een verzekering van haar vrouw, maar dat alleen het verzekerd adres en het bankrekeningnummer zouden worden aangepast. Op haar beurt mocht [appellant 1] naar het oordeel van het hof de communicatie met [geïntimeerde 1] op 15 en 16 juni 2020 niet zo begrijpen dat de inboedelverzekering van [geïntimeerde 1] niet hoefde te worden overgezet naar het adres [straat 2] te [plaats 2] .
5.24.
Daarmee komt het hof op dit onderdeel tot een ander oordeel dan de rechtbank. Ook ten aanzien van het laten doorlopen van de inboedelverzekering op het adres [straat 1] is [appellant 1] tekortgeschoten in de nakoming van de haar gegeven opdracht. Zij heeft de door [geïntimeerde 1] gegeven instructie niet juist geïnterpreteerd. Bij verificatie zou de fout zijn ontdekt en zou de inboedelverzekering voor het adres [straat 1] zijn beëindigd. Het betalen van de premies voor de inboedelverzekering aan de [straat 3] staat daarmee in causaal verband met de tekortkoming. Dit kan ook als schade als gevolg van deze tekortkoming aan [appellant 1] worden toegerekend. Hoewel het hof daarmee - anders dan de rechtbank - tot de conclusie komt dat [appellant 1] ook op dit punt haar zorgplicht niet is nagekomen, leidt dat niet tot een ander eindoordeel dan volgt uit het bestreden vonnis. [appellanten] zijn ten aanzien van de betaalde premies tot schadevergoeding gehouden, zodat grief 8 faalt.
Slotoverwegingen en proceskosten
5.25.
[appellanten] hebben bewijs aangeboden, maar het aanbod heeft geen betrekking op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot andere beslissingen in deze zaak dienen te leiden. Het bewijsaanbod wordt daarom als niet ter zake dienend gepasseerd.
5.26.
De grieven kunnen niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zijn in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zullen daarom worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 783
- salaris advocaat
€ 4.426(tarief IV × 2 punten)
totaal € 5.209

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] . vastgesteld op € 5.209 en op € 178 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van den Berg, J.W. Hoekzema en E.M. de Stigter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.