4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt de heffingsambtenaar aangeduid als ‘verweerder’):
“
Op de zaak betrekking hebbende stukken (bezwaarfase)
5. Eiseres stelt dat verweerder niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 40 tweede lid van de Wet WOZ en het daarop gebaseerde verzoek van eiseres in de bezwaarfase. Verweerder heeft dat gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt als volgt en heeft daarbij het navolgende als uitgangspunt genomen.
6. De Hoge Raad (Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052) heeft geoordeeld dat de uitleg die aan artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet worden gegeven ertoe strekt dat indien eiseres aan verweerder een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan tot het verstrekken van bepaalde gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de vastgestelde waarde (zoals taxatieverslag en de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en van de gebruikte vergelijkingsobjecten), verweerder op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ gehouden is te voldoen aan het verzoek van eiseres om haar een afschrift van die gegevens te verstrekken. Daarbij merkt de rechtbank op dat onder verstrekken dient te worden verstaan het op papier toezenden van die gegevens, maar verstrekking kan tevens plaatsvinden langs digitale weg door het toezenden via e-mail of een andere wijze van digitale communicatie, daaronder begrepen het toegang verlenen tot een digitale omgeving. 7. Uit de stukken van het geding leidt de rechtbank af dat de grondstaffel en een matrix met KOUDV-factoren op 27 april 2022 zijn verzonden aan eiseres. Eiseres heeft op
12 juli 2022 bevestigd dat deze gegevens zijn ontvangen. Uit de overgelegde grondstaffel valt weliswaar niet exact af te leiden welke grondprijs bij welke gegeven kaveloppervlakte wordt gehanteerd, maar deze biedt naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende inzicht om de onderbouwing van de waarde op dit onderdeel te kunnen controleren. De verdergaande eisen van eiseres dat ook de onderbouwing van de KOUDV-factoren en een afzonderlijke indexatie dient te worden verstrekt, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het voormelde arrest.
8. De waardering van een woning met behulp van de voormelde KOUDV-factoren is immers ook verweven met de kennis en kunde van de taxateur en gebaseerd op zijn kennis van de marktsituatie ter plaatse. De waardering van de woning is als uitgangspunt geen exacte wetenschap, maar een schatting waaraan enige mate van onzekerheid inherent is. De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat verweerder aan het verzoek om overlegging van de stukken heeft voldaan.
9. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die eraan moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom ervan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WOZ blijkt dat de WOZ-waarde gelijk dient te zijn aan de prijs die de meest biedende koper betaalt na de meest geschikte voorbereiding.
10. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Voor de beoordeling of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, is van belang of de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning, en indien dit het geval is, of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder de waarde van de woning heeft onderbouwd aan de hand van de vergelijkingsmethode. Het vergelijkingsobject [straat 2] acht de rechtbank, gelet op meer dan twee keer kleinere perceel ten opzichte van dat van de woning, onvoldoende vergelijkbaar met de woning. Bij de beantwoording van de vraag of de waarde niet te hoog is vastgesteld laat de rechtbank dit object buiten beschouwing. De rechtbank acht de resterende vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. Daartoe overweegt zij het volgende. De resterende vergelijkingsobjecten zijn kort vóór of na de waardepeildatum verkocht en zijn alle in [Z] gelegen tussenwoningen uit een gelijk bouwjaar (1927) waarvan grootte van de opstal en het perceel niet al te zeer afwijken van die van de woning. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten dan ook dienen ter onderbouwing van de waarde van de woning op de waardepeildatum. Dat er verschillen zijn tussen de woning en de vergelijkingsobjecten maakt dit niet anders. Het gaat erom dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met die verschillen.
11. Dat laatste heeft verweerder gedaan. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder met de bij het verweerschrift overgelegde waardematrix een afdoende toelichting heeft gegeven op de vastgestelde waarde aan de hand van de voor de woning en de vergelijkingsobjecten gehanteerde vierkantemeterprijzen. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met de verschillen in grootte van de opstal en van het perceel, ligging, kwaliteit en staat van onderhoud alsmede met de aanwezigheid van bijgebouwen. De rechtbank overweegt in dit verband dat de toegekende kwalificaties en de correcties daarvoor op de kennis, kunde en ervaring van de taxateur berusten. Dat mag ook. Het gaat te ver om in alle woningtaxaties te veronderstellen dat een taxateur exact kan aangeven hoe hij is gekomen tot specifieke cijfermatige correcties voor verschillen in ligging, kwaliteit en onderhoud. Waar het uiteindelijk om gaat is of verweerder met hetgeen hij aanvoert aannemelijk maakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Daarvoor is van belang dat enige houvast wordt geboden welke elementen een rol spelen bij de correcties. Een exacte kwantitatieve vertaling mag daarbij echter niet worden verlangd. Hetgeen eiseres in deze procedure heeft aangevoerd is onvoldoende om de toegekende kwalificaties onjuist te achten. Daarbij neemt de rechtbank nadrukkelijk in aanmerking dat eiseres ondanks een daartoe strekkend verzoek van verweerder in de bezwaarfase geen foto’s heeft toegezonden om de gedateerde voorzieningen te onderbouwen.
12. Ten opzichte van de vergelijkingsobjecten heeft de woning het grootste perceel en opstal. Door aan zowel de opstal als het perceel van de woning de laagste vierkantemeterprijs toe te kennen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder, anders dan eiseres stelt, voldoende rekening heeft gehouden met de wet van het afnemend grensnut.
13. De enkele stelling van eiseres dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de gedateerde voorzieningen en de aanwezigheid van asbest in de woning, is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een waardedrukkend effect. Zonder nadere onderbouwing valt niet in te zien dat de woning en de vergelijkingsobjecten op de genoemde kenmerken verschillen en dat hiermee rekening moet worden gehouden in de waardering.
14. Eiseres stelt voorts dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de woning geen spouwmuren heeft. De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog, daar de vergelijkingsobjecten uit hetzelfde bouwjaar komen. Voor zover er een waardedrukkend effect uitgaat van het ontbreken van een spouwmuur, is dit verdisconteerd in de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten.
15. Eiseres stelt dat de vergelijkingsobjecten [straat 3] , [straat 4] en [straat 2] juist een lagere waarde onderbouwen, maar onderbouwt dit niet. De rechtbank heeft het object [straat 2] bovendien buiten beschouwing gelaten in de beoordeling. Deze grief kan derhalve niet slagen.
16. Tevens verwijst eiseres naar het taxatierapport opgemaakt door [naam] , taxateur bij [bedrijf] . Dit rapport doet aan het vorengaande niet af, aangezien uit dat rapport, anders dan uit de matrix van verweerder, niet is af te leiden hoe de genoemde vergelijkingsobjecten de getaxeerde waarde onderbouwen. De kwaliteit en staat van onderhoud staan hier tevens niet in vermeld. De rechtbank is van oordeel dat aan dit rapport onvoldoende betekenis toekomt voor de beoordeling van de waarde zoals die in het kader van de Wet WOZ dient te worden vastgesteld, zodat de rechtbank aan dit rapport niet de waarde toekent die eiseres hieraan toekent.
Inzichtelijkheid correcties KOUDV-factoren
17. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder de onderlinge verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten niet inzichtelijk heeft gemaakt. De op verweerder rustende bewijslast gaat in eerste instantie niet verder dan dat inzicht dient te worden verschaft in de uitgangspunten van de door hem toegekende KOUDV-kwalificaties. Niet betwist is dat verweerder in de bezwaarprocedure de informatie hierover aan eiseres heeft verstrekt. Indien eiseres de juistheid van één of meer van deze kwalificaties in twijfel trekt, moet zij dat gemotiveerd doen. Eerst dan dient verweerder een nadere invulling te geven van de door hem gemaakte keuzes en afwegingen. Nu eiseres haar standpunt niet heeft onderbouwd, was verweerder niet gehouden een nadere toelichting te geven op de door hem toegekende KOUDV-kwalificaties.
18. De stelling van eiseres dat verweerder de indexering van de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten niet inzichtelijk heeft gemaakt, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in de bezwaarfase aan de gemachtigde een taxatieverslag verstrekt waarin voor de vergelijkingsobjecten zowel het verkoopcijfer als de WOZ-waarde is vermeld. In dit verslag zijn de verkoopcijfers en WOZ-waarden niet gelijk aan elkaar. Uit dit verslag blijkt dat indexering heeft plaatsgevonden en valt uit dit verslag tevens te herleiden met welk percentage de WOZ-waarde verschilt van het verkoopcijfer. Hiermee zijn de indexeringspercentages inzichtelijk. Eiseres heeft tegenover de wijze van indexeren door verweerder geen andere gegevens of indexeringscijfers gesteld waaruit zou kunnen volgen dat verweerder van een onjuiste indexering van de verkoopprijzen is uitgegaan. De rechtbank ziet geen bijzonderheden in de door verweerder gehanteerde indexeringspercentages die nopen tot een andere waardering. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende inzicht heeft gegeven in hoe de indexering van de verkoopprijs van de vergelijkingsobjecten naar de waardepeildatum heeft plaatsgevonden. Voorts berusten deze percentages – en mogen deze ook berusten – op een inschatting die de taxateur maakt op grond van zijn ervaring en kennis. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat een taxatieopbouw een hulp- en controlemiddel is bij de waardevaststelling. De afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw worden niet apart op hun juistheid beoordeeld, want uiteindelijk ligt enkel de eindwaarde ter toetsing voor (zie bijvoorbeeld gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7059, gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 10 november 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2713 en gerechtshof Amsterdam 6 september 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3789). De klacht faalt. De rechtbank volgt verweerder dan ook in de door hem gegeven onderbouwing. 19. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de vastgestelde waarde in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten.
20. De waarde is derhalve niet te hoog vastgesteld. Hetgeen eiseres ook overigens heeft aangevoerd doet hieraan niet af. Anders dan eiseres stelt is er geen sprake van een gebrek aan het geven van inzicht door verweerder, welk eiseres heeft genoopt beroep in te stellen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.”