Op 15 juli 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in [Z]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2022 had vastgesteld op € 994.000. De heffingsambtenaar van de gemeente [Y] had deze waarde vastgesteld en gehandhaafd, maar de belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat de heffingsambtenaar niet tijdig voldoende informatie had verstrekt.
De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat de heffingsambtenaar aan zijn informatieverplichtingen had voldaan door relevante gegevens, zoals het taxatieverslag en de waardematrix, te verstrekken. In hoger beroep werd het geschil opnieuw beoordeeld, waarbij het Hof de overwegingen van de rechtbank overnam. Het Hof concludeerde dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de heffingsambtenaar voldoende vergelijkingsobjecten had aangedragen om de waarde te onderbouwen. De rechtbank had vastgesteld dat de woning een vrijstaande woning uit 2009 was met een woonoppervlakte van ongeveer 264 m².
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog was en dat de gegevens die aan de vaststelling ten grondslag lagen, adequaat waren verstrekt. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De kostenveroordeling werd afgewezen, en beide partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.