ECLI:NL:GHAMS:2025:174

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
23-001639-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met significante bijdrage aan geweld in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1995, was betrokken bij een vechtpartij op 26 oktober 2019 in de Lange Leidsedwarsstraat te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte openlijke geweldpleging in vereniging tegen meerdere personen, waaronder de benadeelde en een slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ondanks zijn verdediging dat hij geen actieve rol had gespeeld. Het hof heeft de betrokkenheid van de verdachte bewezen verklaard op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en het procesdossier. De verdachte werd eerder al veroordeeld voor geweldsdelicten, wat meegewogen is in de strafoplegging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van 90 dagen en een taakstraf van 120 uren gevorderd. Het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 11 dagen en een taakstraf van 80 uren opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in het hoger beroep. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade had geleden door het handelen van de verdachte. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 900,00 aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001639-21
datum uitspraak: 28 januari 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadslieden)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-257138-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadslieden (hierna: de raadsvrouw) naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 oktober 2019 te Amsterdam openlijk, te weten (in/bij de parkeergarage) de Lange Leidsedwarsstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere perso(o)n(en), te weten [benadeelde] en/of [slachtoffer], welk geweld bestond uit het:
- ( met kracht) meermalen slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam van die [benadeelde] en/of [slachtoffer] en/of
- ( met kracht) meermalen schoppen en/of trappen tegen het lichaam van die [benadeelde] (terwijl die [benadeelde] op de grond ligt).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere overwegingen en beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde en heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte geen actieve rol heeft gespeeld in het tegen de slachtoffers uitgeoefende geweld en ook niet op een andere wijze een significante bijdrage geleverd aan het openlijke geweld zoals tenlastegelegd. Hij had aldus geen opzet op de openlijke geweldpleging, maar heeft zich juist daaraan onttrokken, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) sprake is indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, en dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard hoeft te zijn. De enkele omstandigheid echter dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 26 oktober 2019 heeft op de openbare weg bij een parkeergarage aan de Lange Leidsedwarsstraat in Amsterdam een vechtpartij plaatsgevonden tussen de groep waartoe de verdachte behoorde en de groep van aangever [benadeelde] en [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). Uit het dossier volgt dat de verdachte, de aangever en [slachtoffer] daarbij aanwezig waren. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in het proces-verbaal van 27 oktober 2019 gerelateerd dat hij de verdachte op de foto’s heeft herkend als NN6 op grond van zijn glimmende bodywarmer en zwarte t-shirt met wit embleem op de rechterbovenarm. Het hof begrijpt dat de verbalisant hierbij verwijst naar pagina 69 van het dossier, waarop de hele groep van de verdachte, waaronder de verdachte zelf, is aangeduid met NN1 tot en met NN7.
De verdachte en de vriendin van de aangever praten kort met elkaar, de aangever en zijn vriendin lopen weg bij de verdachte, waarna de verdachte en zijn vrienden hen achterna lopen, waarna een vechtpartij ontstond. Blijkens de verklaring van de aangever en de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] is de verdachte met zijn groep (medeverdachten) met gebalde vuisten op de slachtoffers afgelopen, waarna zowel de aangever als [slachtoffer] zijn geslagen. Dit wordt ondersteund door het letsel zoals dat bij beide slachtoffers is waargenomen door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], zoals gerelateerd op pagina 48 tot en met 57 van het dossier. Het voorgaande wordt ten aanzien van de aangever eveneens bevestigd door een brief van de arts van de afdeling Keel-, Neus- en Oorheelkunde (KNO) van 31 oktober 2019, waaruit volgt dat de aangever een repositie van de neus heeft ondergaan wegens een neusbreuk.
Tot slot volgt uit de eigen waarneming van het hof van de camerabeelden, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep zijn bekeken, dat de verdachte en zijn groep achter de slachtoffers aan gaan en even later de verdachte en zijn groep weer in tegengestelde richting achter de aangever aanrennen. Pas na dat moment stapt de verdachte in de auto die voor de garage staat.
Uit de voornoemde bewijsmiddelen volgt de betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachten bij deze vechtpartij. Het hof stelt vast dat zij degenen zijn die de confrontatie opzoeken en de aangever en zijn vrienden achtervolgen. Uit de beelden zoals ter terechtzitting getoond volgt nota bene dat [getuige 3] op enig moment de verdachte probeert tegen te houden, maar dat deze desondanks samen met zijn groep achter de (groep van) de aangever aangaat, waarna (buiten beeld) ook de verdachte fysiek geweld heeft gebruikt jegens de slachtoffers. De verdachte en zijn groep hebben zich voortdurend achter de slachtoffers aan bewogen. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte zich niet heeft onttrokken aan de openlijke geweldpleging. Integendeel: uit de beelden volgt dat de verdachte – gevolgd door zijn vrienden – pas op het moment dat de confrontatie beëindigd lijkt, richting de auto loopt en instapt.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte, door te handelen als hiervoor vermeld, opzet gehad op geweldshandelingen jegens de slachtoffers en daarmee een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld geleverd. Het tenlastegelegde feit is daarmee bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 oktober 2019 te Amsterdam openlijk, te weten in de Lange Leidsedwarsstraat, op de openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [benadeelde] en [slachtoffer], welk geweld bestond uit het:
- slaan op en tegen het gezicht en lichaam van die [benadeelde] en [slachtoffer] en
- trappen tegen het lichaam van die [benadeelde].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 82 dagen voorwaardelijk en een taakstraf voor de duur van 120 uren.
De raadsvrouw heeft bepleit dat als het hof aan strafoplegging toekomt, de eis van de advocaat-generaal, met uitzondering van de gevorderde taakstraf, passend is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen meerdere personen op een drukke, openbare weg, te weten de Lange Leidsedwarsstraat in Amsterdam, te midden van uitgaanspubliek. De verdachte en zijn groep hebben de confrontatie met de aangever en zijn groep opgezocht en hen vervolgens geslagen. Feiten als het onderhavige maken inbreuk op de lichamelijke integriteit van slachtoffers, verstoren de openbare orde en dragen bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of (ongewild) getuige zijn.
Het hof heeft bij de strafoplegging aansluiting gezocht bij het relevante oriëntatiepunt van het LOVS, waarin voor openlijke geweldpleging, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, een taakstraf voor de duur van 150 uren als uitgangspunt wordt genoemd. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 december 2024 is hij eerder al wegens geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld. Dat de verdachte hieruit geen lering heeft getrokken, weegt in zijn nadeel. Daarnaast is sprake van twee slachtoffers en uitgaansgeweld. In beginsel acht het hof, mede gelet op het feit dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep minimaal zijn toegelicht, de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van het reeds ondergane voorarrest van 11 dagen en een taakstraf voor de duur van 100 uren passend. Het hof zal echter in strafmatigende zin rekening gehouden wordt met het aanzienlijke tijdsverloop sinds het gepleegde feit en met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep (zie hieronder). Het feit vond immers plaats op 26 oktober 2019, inmiddels ruim 5 jaar geleden.
Door de advocaat-generaal en de raadsvrouw is aangevoerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Het hof overweegt daartoe het volgende. De rechtbank heeft op 26 mei 2021 vonnis gewezen. Namens de verdachte is op 2 juni 2021 hoger beroep ingesteld. Het hof doet heden, ruim 3,5 jaar later, uitspraak, zodat de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep fors is overschreden. Hierin ziet het hof reden de passend geachte taakstraf met 20 uren te verminderen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.717,60, bestaande uit € 975,60 ter compensatie van de materiële schade en een bedrag van € 1.742,00 als vergoeding voor de immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.725,60. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering conform de beslissing van de politierechter toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft, gelet op het gevoerde vrijspraakverweer, primair verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsvrouw de vordering deels betwist en, mede gelet op het eigen aandeel van de benadeelde partij, verzocht om de vordering te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De vordering ten aanzien van de materiële schade bedraagt € 975,60,- bestaande uit de volgende schadeposten:
iPhone 8 beschadigd: € 625,-;
broek gescheurd: € 100,-;
colbert gescheurd: € 150,-;
blouse gescheurd: € 50,-;
extra parkeerkosten: € 25,60,-;
taxikosten ziekenhuis: € 25,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De gevorderde bedragen voor de kosten onder b) (
gescheurde broek) en d) (
gescheurde blouse) zijn naar het oordeel van het hof door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Nu dit deel van de vordering het hof voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt het voor toewijzing gereed. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 150,- zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de schadeposten a) (
Iphone) en c) (
colbert) is het hof van oordeel dat deze, mede gelet op de betwisting daarvan, onvoldoende zijn onderbouwd, zodat de benadeelde partij in die posten van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Met betrekking tot de posten onder e) (
extra parkeerkosten) en f) (
taxikosten ziekenhuis) is het hof van oordeel dat deze hem, hoewel niet betwist, zonder nadere onderbouwing, ongegrond voorkomen, zodat de benadeelde partij ook in die posten van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Het hof zal daarbij bepalen dat het gedeelte van de vordering dat ziet op de posten a), c), e) en f) slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat genoegzaam is onderbouwd dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit immateriële schade heeft geleden. Er is sprake van lichamelijk letsel in de zin van art. 6:106 onder b BW. De benadeelde partij is door de verdachte geslagen en getrapt en heeft daarbij letsel aan zijn neus opgelopen.
De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is rekening gehouden met de aard en ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij.
De vordering ter zake van de immateriële schade zal voor het overige worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 Sr.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 900,00 (negenhonderd euro) bestaande uit € 150,00 (honderdvijftig euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 992,00 (negenhonderdtweeënnegentig euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 900,00 (negenhonderd euro) bestaande uit € 150,00 (honderdvijftig euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 oktober 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. D.A.C. Koster en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. Z. Hoshmand, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 januari 2025.
De jongste raadsheer is niet in de gelegenheid dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]