In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021 heeft gehandhaafd. De inspecteur had een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.172, en daarnaast belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende verzocht om een hogere aanslag, maar het Hof oordeelde dat het niet bevoegd was om de aanslag te verhogen. Het hoger beroep werd ingesteld op 29 maart 2024, en na een aantal aanvullingen en indienen van stukken door beide partijen, vond de zitting plaats op 25 februari 2025. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een kostenveroordeling. De schriftelijke uitspraak is een vervanging van de mondelinge uitspraak, waartegen beroep in cassatie is ingesteld. De partijen zijn geïnformeerd over hun rechten en de procedure voor het indienen van beroep in cassatie.