ECLI:NL:GHAMS:2025:1159

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
24/1927
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2021

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021 heeft gehandhaafd. De inspecteur had een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.172, en daarnaast belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende verzocht om een hogere aanslag, maar het Hof oordeelde dat het niet bevoegd was om de aanslag te verhogen. Het hoger beroep werd ingesteld op 29 maart 2024, en na een aantal aanvullingen en indienen van stukken door beide partijen, vond de zitting plaats op 25 februari 2025. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een kostenveroordeling. De schriftelijke uitspraak is een vervanging van de mondelinge uitspraak, waartegen beroep in cassatie is ingesteld. De partijen zijn geïnformeerd over hun rechten en de procedure voor het indienen van beroep in cassatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/1927
22 april 2025
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 21 maart 2024 in de zaak met kenmerk HAA 23/566 van de rechtbank Noord-Holland in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.172. Daarnaast heeft de inspecteur bij gelijktijdig gegeven beschikking een bedrag van € 8 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep in de thans bestreden uitspraak ongegrond verklaard.
1.4.
Het hoger beroep is ingesteld op 29 maart 2024, en daarna diverse malen aangevuld (op 2 april, 24 mei, 5 juni, 17 juni en 25 juni 2024). De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens opnieuw diverse stukken ingediend (op 27 augustus, 5 september, 6 september, 19 december, 31 december 2024, en 6 februari, 10 februari (2 stuks), 11 februari, 14 februari, 15 februari en 22 februari 2025). Een afschrift is telkens aan de inspecteur gezonden.
1.5.
Op 13 februari 2025 heeft het Hof belanghebbende bericht dat geen aanleiding is gezien om op zijn verzoek getuigen op te roepen.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.7.
Na afloop van het onderzoek heeft het Hof onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. Een proces-verbaal daarvan is reeds aan partijen verzonden. Deze schriftelijke uitspraak is op verzoek van de Hoge Raad gedaan ter vervanging van de mondelinge uitspraak.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

Het Hof gaat uit van de volgende door de rechtbank vastgestelde feiten (belanghebbende is aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en het gehele jaar 2021 gehuwd geweest met [naam] .
2. In 2018 heeft eiseres een arbeidsconflict met haar werkgever [bedrijf] (de werkgever) gehad.
3. Aan eiseres is door haar werkgever een leaseauto ter beschikking gesteld met [kenteken] . Nadat eiseres de aan haar ter beschikking gestelde leaseauto, ook na herhaald verzoek niet inleverde, heeft de werkgever op 12 juni 2018 aangifte gedaan van verduistering bij de politie. Op 16 juni 2018 is de leaseauto, welke op dat moment bij [naam] in gebruik was, in beslag genomen.
4. Op 4 januari 2019 is de auto door de leasemaatschappij opgehaald bij het beslaghuis.
5. Op 15 januari 2021 is op basis van historische gegevens geautomatiseerd een voorlopige teruggaaf vastgesteld.
6. Op 28 februari 2021 is eiseres uitgenodigd de aangifte IB/PVV 2021 in te dienen. Eiseres heeft per brief op 31 maart 2022 een verzoek om uitstel voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2021 ingediend. Verweerder heeft op 19 april 2022 uitstel verleend tot
1 september 2022.
7. Op 31 augustus 2022 is de aangifte IB/PVV 2021 van eiseres ontvangen.
8. Op 11 oktober 2022 zijn de definitieve aanslag IB/PVV 2021, berekend naar een belastbaar inkomen van € 17.172 en de beschikking belastingrente vastgesteld. De aanslag is vastgesteld op een te betalen bedrag van € 566, vermeerderd met een bedrag aan belastingrente van € 8.
9. Op 14 september 2022 heeft eiseres (pro forma) bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Het bezwaar was gericht tegen de aangifte, omdat bezwaar tegen de aangifte niet mogelijk is heeft verweerder het bezwaar aangemerkt als een bezwaar tegen de definitieve aanslag van 11 oktober 2022.
10. Verweerder heeft op 16 november 2022 een vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar naar eiseres verzonden. Hij maakt hierin kenbaar dat de aanslag IB/PVV 2021 naar zijn mening juist is vastgesteld. Onder het kopje ‘horen’ staat het volgende vermeldt:
‘Ik wil u nog wijzen op het recht dat u heeft om gehoord te worden. Dit stelt u in de gelegenheid om het bezwaar mondeling toe te lichten. Hiernaast wil ik u nog wijzen op het recht dat u heeft om de stukken betreffende het bezwaar in te zien. Ik verzoek u mij schriftelijk te laten weten of u gebruik wenst te maken van het hoorrecht en of het inzagerecht. Dit kan door mij een e-mail te sturen. Bij geen reactie over het horen ga ik er van uit dat u afziet van deze rechten.’
11. Voorts is er onder het kopje ‘voorgenomen beslissing’ het volgende opgenomen:
‘Ik verzoek u te reageren voor 2 december 2022. Bij geen reactie ga ik ervan uit dat u afziet van horen.’
12. Eiseres heeft niet gereageerd op het verzoek of zij gehoord wenste te worden. Verweerder heeft eiseres daarom niet gehoord en hij is toen overgegaan tot het doen van een uitspraak op bezwaar op 14 december 2022. Het bezwaar is afgewezen.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep vooral in geschil of de aanslag IB/PVV 2021 hoger moet worden vastgesteld.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende wenst een tot een hoger bedrag vastgestelde aanslag. Het Hof is echter niet bevoegd om de aanslag te verhogen. Bovendien valt het niet in te zien - ook niet na de desgevraagd ter zitting door belanghebbende gegeven toelichting - welk rechtens relevant belang belanghebbende heeft bij een hogere aanslag.
4.2.
Het Hof is in deze procedure evenmin bevoegd te beslissen over buiten de aanslag IB/PVV gelegen belangen, zoals met betrekking tot de omzetbelasting. In deze procedure kan het slechts gaan over de aanslag IB/PVV.
4.3.
Het verzoek van belanghebbende om een voorlopige voorziening hoeft niet in behandeling te worden genomen nu reeds in de hoofdzaak wordt beslist.
4.4.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, C.J. Hummel en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier.
Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.
De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: