ECLI:NL:GHAMS:2024:982

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
23/432
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting voor hammam- en rassoulrituelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag betreft een bedrag van € 106.019 en is opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018. De inspecteur heeft geconcludeerd dat de hammam- en rassoulrituelen die door de belanghebbende worden aangeboden, niet kunnen worden aangemerkt als het geven van gelegenheid tot baden, maar als een schoonheidsbehandeling, waarvoor het algemene btw-tarief van toepassing is. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan. Het Hof heeft de feiten en het procesverloop in detail uiteengezet, inclusief de argumenten van beide partijen. De belanghebbende stelt dat de rituelen vergelijkbaar zijn met het nemen van een saunabad en dat het verlaagde tarief van toepassing zou moeten zijn. Het Hof oordeelt echter dat de rituelen meer het karakter van schoonheidsbehandelingen hebben en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Daarnaast wordt een immateriële schadevergoeding van € 500 toegekend aan de belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/432
9 april 2024
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., statutair gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. C. Lokkerbol)
tegen de uitspraak van 25 april 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/4950 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd met betrekking tot het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 ter hoogte van € 106.019. Daarnaast heeft de inspecteur bij beschikking belastingrente ter hoogte van € 10.518 in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd ter hoogte van € 700.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag omzetbelasting, boetebeschikking en beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 25 april 2023 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 juni 2023 en gemotiveerd op 4 augustus 2023. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“1. Eiseres is ondernemer voor de omzetbelasting en exploiteert een wellness, een restaurant en een hotel en verhuurt ruimtes voor vergaderingen, feesten en bruiloften. De wellness bestaat uit een omvangrijk saunalandschap met baden en sauna’s.
2. Tot de wellness kon in 2014 toegang worden verkregen tegen betaling van vaste entreeprijzen per 2,5 uur, per 3,5 uur, per avond en per dag.
3. Bezoekers van de wellness kunnen daarnaast behandelingen reserveren, zoals een aantal lichaams- en gezichtsbehandelingen, massages en de zogenoemde hammam- en rassoulrituelen, separaat of als onderdeel van een arrangement. De hammam- en rassoulrituelen worden uitgevoerd in een speciaal daarvoor ingerichte ruimte met een stoombad, een douche, verwarmde stenen tafels en een kleine rustruimte. Alleen bezoekers die een hammam- of rassoulritueel hebben geboekt, hebben toegang tot deze ruimte. Voor deze behandelingen wordt een afzonderlijke vergoeding gevraagd, naast de entreeprijs voor de toegang tot de wellness. Voor de lichaams- en gezichtsbehandelingen en de massages heeft eiseres omzetbelasting naar het algemene tarief voldaan. Voor de separaat te boeken hammam- en rassoulrituelen heeft eiseres omzetbelasting naar het verlaagde tarief voldaan.
4. In het geval van het hammamritueel heeft de bezoeker de keuze tussen het boeken van een ritueel van 25 of 50 minuten. In 2014 bedroeg het tarief voor het hammamritueel van 25 minuten € 36,50 en het tarief voor het ritueel van 50 minuten € 62,50. In het geval van het 50 minuten durend hammamritueel neemt de bezoeker eerst tien minuten plaats in het stoombad, zodat de poriën open gaan staan. Vervolgens gaat de bezoeker op een verwarmde stenen tafel liggen, wordt er water over het lichaam gegoten en wordt deze door een personeelslid van eiseres gescrubd met een scrubhandschoen, waarmee dode huidcellen worden verwijderd. Dit neemt zo’n tien minuten tot een kwartier in beslag. Vervolgens perst het personeelslid van eiseres schuim van olijfoliezeep vanuit een zeepzak over het lichaam van de bezoeker en wordt het lichaam van de bezoeker door het personeelslid van eiseres met draaiende bewegingen ingezeept. Ook dit neemt zo’n tien minuten tot een kwartier in beslag. Vervolgens wordt de zeep door het personeelslid van eiseres afgespoeld met water en worden ook nog de haren van de bezoeker gewassen door het personeelslid van eiseres. Het ritueel wordt afgesloten met een kopje Turkse appelthee en Turks fruit.
5. Het rassoulritueel neemt in totaal zo’n 25 minuten in beslag en het tarief hiervoor bedroeg in 2014 € 17,50. In het geval van het rassoulritueel neemt de bezoeker plaats in een stoomcabine en smeert zelf zijn lichaam in met rassoulklei. Doordat de bezoeker in de stoomcabine zit, smelt de klei en trekt deze in de huid. Aan het eind van het ritueel gaat de bezoeker onder een grote douchekop staan om zijn lichaam schoon te spoelen met water. Ook dit ritueel wordt afgesloten met een kopje Turkse appelthee en Turks fruit.
6. Verweerder heeft een onderzoek uitgevoerd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016. Verweerder heeft geconcludeerd dat de hammam- en rassoulrituelen meer omvatten dan het bieden van gelegenheid tot baden en dat hierop het algemene tarief van toepassing is.
7. Verweerder heeft vervolgens aan eiseres met dagtekening 6 september 2019 over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van in totaal € 106.019. De correcties die specifiek zien op de afgedragen omzetbelasting voor de hammam- en rassoulrituelen betreffen de volgende bedragen:
2014 € 15.481
2015 € 17.989
2016 € 18.010
2017 € 22.455
2018
€ 25.084 +
€ 99.019”
2.2.
Het Hof gaat ook uit van de hiervoor vermelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag omzetbelasting tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of de afzonderlijk tegen vergoeding bij te boeken hammam- en rassoulrituelen zijn aan te merken als het geven van gelegenheid tot baden als bedoeld in post b-3 van de tot de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende tabel I (Tabel I). Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.
3.2.
Over de boete bestaat geen geschil, zo heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard. Deze betreft een andere in de naheffingsaanslag betrokken correctie, waarover partijen het eens zijn.

4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1.
Belanghebbende exploiteert een wellness die bestaat uit een groot saunalandschap met baden en sauna’s. De toegang varieert, afhankelijk van de duur en het tijdstip, van € 19,50 tot € 29,50. In het saunalandschap kan de bezoeker een stoombad nemen, zijn lichaam zelf wassen en scrubben (met zout) en afspoelen met water. Tussen partijen is niet in geschil dat het toegang verlenen tot de wellness is te beschouwen als het gelegenheid geven tot baden, welke dienst is belast naar het verlaagde tarief van Tabel I, post b-3 (de Tabelpost).
4.2.
Bezoekers van de wellness kunnen additioneel een hammam- of rassoulritueel reserveren. Deze rituelen worden gehouden in daarvoor exclusief ingerichte ruimtes. De bezoeker betaalt daarvoor een bedrag (bovenop de toegang tot de wellness) dat varieert van € 17,50 (rassoul) tot € 62,50 (hammam). Belanghebbende heeft over de daarmee behaalde omzet omzetbelasting voldaan naar het verlaagde tarief. De inspecteur stelt dat deze omzet belast is naar het algemene tarief en heeft daarom de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
4.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het verlaagde omzetbelastingtarief niet van toepassing is op de hammam- en rassoulrituelen. Het hammamritueel houdt in dat de huid van de klant door het personeel van belanghebbende uitvoerig wordt ingezeept en gescrubd, waardoor dit ritueel meer het karakter heeft van een lichaamsbehandeling. Het gebruik van de stoomcabine en het afspoelen van het lichaam met water is volgens de rechtbank van ondergeschikt belang ten opzichte van het wellness/belevings- en schoonheidsaspect. Ook bij de rassoulrituelen staat het wellness/belevingsaspect voorop. De rechtbank heeft verder de beroepen op het gelijkheids- en neutraliteitsbeginsel verworpen.
4.4.
Belanghebbende voert in het hoger beroep het volgende aan. Volgens het Besluit Toelichting Tabel I [1] (het Besluit) zijn het verstrekken van baddoeken/slippers bij een saunabezoek bijkomstig. Die bijkomstigheid geldt evenzeer voor het scrubben van de huid (bij het hammamritueel) en voor het verstrekken van klei (bij het rassoulritueel). Dergelijk dienstbetoon is bijkomstig bij de hoofdprestatie: het nemen van een (sauna)bad. Deze elementen vormen voor de klant geen doel op zich, maar een bijkomende prestatie die de hoofddienst, het baden, aantrekkelijker maakt. De kostprijs van de klei bedraagt slechts € 1,10. Dit extra element verandert het baden niet in een (meer dan baden omvattende) schoonheidsbehandeling, aldus belanghebbende. Voor de gemiddelde consument is zowel het hammam- en rassoulritueel vergelijkbaar met het nemen van een saunabad. Dat er een aparte vergoeding voor deze rituelen in rekening wordt gebracht is irrelevant. In het arrest HR 17 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA4525, lag dezelfde vraag voor. De rechtbank maakt in r.o. 16 van haar uitspraak een kunstmatig onderscheid. Tot aan de datum van de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 april 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:3278, is bij enkele concurrenten, al dan niet wegens opgewekt vertrouwen,
welhet verlaagd tarief toegestaan. In het onderhavige geval is weliswaar door de inspecteur geen vertrouwen gewekt, maar de naheffingsaanslag pakt nu wel zuur uit, zo betoogt belanghebbende. Door het handelen van de inspecteur worden gelijke gevallen ongelijk behandeld. Tot slot klaagt belanghebbende over de lange duur van de procedure en verzoekt zij om toekenning van een schadevergoeding.
4.5.
De inspecteur schaart zich achter de uitspraak van de rechtbank. Het Hof overweegt als volgt.
Omzetbelasting
4.6.
De rechtbank is in r.o. 13 tot en met 16 op goede gronden tot een juist oordeel gekomen. In aanvulling daarop overweegt het Hof als volgt.
4.7.
Tot 1 januari 1999 gold een vrijstelling voor exploitanten van badinrichtingen die geen winst beoogden (artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de wet juncto bijlage B, post 11 uitvoeringsbesluit). Nadien geldt voor deze diensten enkel nog het verlaagde tarief op grond van de Tabelpost. De tekst van de Tabelpost is met ingang van 1 januari 2002 is gewijzigd in ‘het gelegenheid geven tot (…) baden’.
In het Besluit waarin een toelichting op de Tabelpost wordt gegeven, is vermeld:
‘ (…)
3.2
Sauna-inrichtingen
De diensten door exploitanten van sauna’s kunnen onder de post worden gerangschikt voor het verschaffen van gelegenheid tot het nemen van saunabaden. Als door exploitanten van sauna’s ook andere diensten worden verricht kunnen zich de volgende situaties voordoen:
– de diensten zoals de verhuur van attributen zoals een badjas, badslippers en handdoek zijn bijkomend en delen in de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor het baden;
– de diensten zijn zodanig zelfstandig dat zij afzonderlijk beoordeeld moeten worden. Zo zal het door de exploitant van de sauna-inrichting tegen vergoeding gelegenheid geven om gebruik te maken van een zonnebank zijn belast naar het algemene btw-tarief;
– de andere diensten overheersen de dienst van het gelegenheid geven tot baden in die mate dat sprake is van een onsplitsbaar geheel van prestaties dat niet onder de post valt. Zo valt een schoonheidsbehandeling die naast een saunabad diverse andere onderdelen bevat (massages, huidbehandelingen e.d.) niet onder de post.
In een aantal zwembaden is het voor bezoekers mogelijk om tegen betaling gebruik te maken van stoombadcabines. Het ter beschikking stellen van een stoombadcabine staat gelijk aan het geven van gelegenheid tot het nemen van een saunabad.
Het geven van gelegenheid tot het gebruik van een zogenoemde cryo sauna waarbij het menselijk lichaam gedurende enkele minuten aan zeer lage temperaturen wordt blootgesteld, valt niet onder de post. De dienst is niet vergelijkbaar met de dienst die bestaat in het geven van gelegenheid tot het nemen van een saunabad of stoombad.
(…)’
4.8.
Belanghebbende voert aan dat de in geding zijnde rituelen vergelijkbaar zijn met het nemen van een saunabad zoals genoemd in het Besluit en niet met een schoonheidsbehandeling. Zij mag er, zo stelt zij, op vertrouwen dat deze rituelen onder de reikwijde van de Tabelpost vallen.
4.9.
Deze stelling wordt verworpen. Ter toelichting dient het volgende. Uit de stukken volgt dat een bezoeker van de wellness al toegang heeft tot alle sauna’s en stoombaden die zich bevinden in het saunalandschap. Bezoekers die additioneel - dus naast de toegang tot het saunalandschap - een hammam- of rassoulritueel wensen, zijn daarvoor een extra vergoeding verschuldigd. Daarbij gaat het om zowel relatief als absoluut bezien een aanzienlijk bedrag: € 17,50 voor een rassoulritueel en € 39,50 tot € 65,50 voor een hammamritueel. Die bereidheid vormt een aanwijzing dat de modale consument de rituelen beschouwt als een andere prestatie dan het nemen van een saunabad. Nu geen sprake is van gelijksoortige prestaties, kan belanghebbende geen vertrouwen ontlenen aan het Besluit.
4.10.
Belanghebbende beroept zich verder op het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA4525, waarin haars inziens het oordeel van het Hof Amsterdam dat prestaties van hammam badinrichtingen kunnen worden gerangschikt onder de vrijstelling voor 'bepaalde culturele diensten' als bedoeld in art. 13, letter A, eerste lid, onderdeel n, Zesde richtlijn, door de Hoge Raad is bevestigd. Belanghebbende betoogt dat bij de overgang van de vrijstelling naar het verlaagde tarief (zie r.o. 4.7) geen materiële wijziging van het begrip ‘baden’ is beoogd.
4.11.
Hoewel belanghebbende in die opvatting kan worden gevolgd, faalt haar stelling omdat aan de zaak waaraan zij refereert, andere feiten ten grondslag lagen dan thans aan de orde. Zo is in de uitspraak van het Hof die heeft geleid tot het arrest van 17 februari 1999 vermeld:

(…) In de kleedkamer doet u uw meegebrachte of gehuurde baddoek omslagdoek om. Door de rustruimte loopt u naar de Hamam, ofwel het met stoom gevulde badhuis. Naast de Turkse wasbekkens met gouden kranen, neemt u plaats op de met mozaïek ingelegde banken, tot de poriën geopend zijn. U smeert u in met zeep of, zoals Oosterse vrouwen doen, met zachte zeep gemaakt van zwarte olijfolie. Met koel water en een scrubwashand kunt u vuil en zeepresten verwijderen. Verfrissing is te vinden onder de douches. In het midden van de Hamam kunt u relaxen(…)”
4.12.
In die zaak werd dus i) geen additionele vergoeding gevraagd voor een ritueel en ii) dienden de klanten
zichzelfte scrubben, in te zepen en af te spoelen. In het onderwerpelijke geval wordt de klant na in een stoomcabine te hebben gezeten, uitvoerig door personeel van belanghebbende gescrubd en ingezeept om tot slot te worden overgoten met water. Juist die uitvoerige persoonlijke aandacht en aanraking door het personeel maakt dat het hammamritueel meer het karakter heeft van een schoonheidsbehandeling dan van baden, althans dat de mogelijkheid tot baden binnen het ritueel, bezien vanuit het perspectief van de modale consument, niet een zodanig overheersende rol speelt dat de dienst moeten worden aangemerkt als het verschaffen van gelegenheid tot het nemen van (sauna)baden.
4.13.
Met betrekking tot het rassoulritueel overweegt het Hof als volgt. Deze behandeling is gericht op een diepe reiniging van de huid en het afvoeren van afvalstoffen uit het lichaam middels de op het lichaam opgebrachte klei die smelt door de hitte. Dit ritueel beoogt, zulks is door belanghebbende ter zitting ook bevestigd, een verdergaande reiniging/behandeling van de huid dan te doen gebruikelijk bij het nemen van een bad. Daar komt bij dat het ritueel wordt afgesloten met Turkse thee en Turks fruit. Daarom is het Hof van oordeel dat ook dit ritueel meer het karakter heeft van een schoonheidsbehandeling dan van baden, althans dat de mogelijkheid tot baden binnen het ritueel van onvoldoende gewicht is.
Neutraliteits-/gelijkheidsbeginsel
4.14.
Belanghebbende doet een beroep op het neutraliteitsbeginsel als zijnde de Europese uitdrukking van het gelijkheidsbeginsel. Zij klaagt erover dat in het onderhavige tijdvak bij concurrenten een vergelijkbare naheffingsaanslag achterwege is gebleven, waardoor gelijke gevallen (diensten die met elkaar concurreren) ongelijk zijn behandeld. De inspecteur heeft aangegeven dat in de gevallen waarop belanghebbende doelt, anders dan in het onderhavige geval, sprake was van opgewekt vertrouwen door een foutieve interpretatie van de Tabelpost. Van begunstigend beleid was geen sprake. Daarnaast is een aantal concurrenten die, gelijk belanghebbende, het verlaagde tarief hebben gehanteerd, niet aan een controle onderworpen.
4.15.
Het Hof onderschrijft de oordelen van de rechtbank in r.o. 18 en 20 van haar uitspraak over het neutraliteitsbeginsel en over het gelijkheidsbeginsel voor zover het gaat over het ontbreken van individuele gevallen waarin de inspecteur heeft gehandeld met het oogmerk van begunstiging en over het ontbreken van beleid. Dat betekent dat enkel nog de zogenoemde meerderheidsregel uitkomst kan bieden voor belanghebbende.
4.16.
Voor toepassing van de meerderheidsregel dient een vergelijking te worden gemaakt met feitelijk en rechtens gelijke gevallen. Daarbij dient belanghebbende aannemelijk te maken dat in de meerderheid van met het hare vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Belanghebbende heeft ter zitting bij de rechtbank, blijkens het proces-verbaal van die zitting, verklaard niet te kunnen bewijzen dat zulks het geval is. En met de twee of drie door haar naar voren gebrachte gevallen heeft belanghebbende inderdaad onvoldoende aangedragen om het vermoeden te rechtvaardigen van het bestaan van voornoemde meerderheid. Het beroep op de meerderheidsregel wordt daarom verworpen.
Immateriëleschadevergoeding.
4.17.
Belanghebbende heeft voor het eerst in hoger beroep verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. Het bezwaarschrift van belanghebbende is door de inspecteur ontvangen op 18 september 2019. Omdat belanghebbende zelf om aanhouding van de uitspraak op bezwaar heeft verzocht, zal de redelijke termijn, met instemming van partijen, worden verlengd met drie maanden. Het Hof heeft uitspraak gedaan op 9 april 2024. De behandeling heeft daarmee vier jaar en afgerond zeven maanden geduurd, zodat de redelijke termijn van in totaal vier jaar en drie maanden met vier maanden is overschreden. Deze overschrijding is minder dan 6 maanden en is geheel toe te rekenen aan de inspecteur. Dit leidt tot toekenning van een immateriëleschadevergoeding van € 500.
Slotsom
4.18.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

In de omstandigheid dat het (hoger) beroep ongegrond is, maar belanghebbende wel een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toekomt, vindt het Hof aanleiding om een proceskostenvergoeding voor de hogerberoepsfase toe te kennen. De vergoeding voor de (hoger) beroepsfase wordt vastgesteld op (1 x 0,25 x € 875 =) afgerond €219. Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht (zie de uitspraak van Hof Amsterdam van 12 december 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3071).

6.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot een vergoeding van immateriële schade ad € 500, en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 219.
De uitspraak is gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter, B.A. van Brummelen en W.J. Blokland, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Nagel als griffier. De beslissing is op 9 april 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:

Voetnoten

1.Toelichting Tabel I van 22 december 2017, nr. 2017-16288, post b-3, onderdeel 3.2.