Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
26 december 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. Feiten
Deze betalingen zijn aangemerkt als privéonttrekkingen ten behoeve van eiser. Voor het jaar 2015 gaat het om een totaalbedrag van € 77.928. In paragraaf 3.4.2 wordt geconcludeerd dat de BV aan eiser een auto ter beschikking heeft gesteld en een privégebruik in aanmerking moet worden genomen van € 10.788. In het Vpb-rapport is aangenomen dat het privégebruik van de auto onderdeel is van het gebruikelijk loon. In paragraaf 3.4.1 wordt geconcludeerd dat, rekening houdend met het gebruikelijk loon en het privégebruik van de auto, daarom een uitdeling door de BV aan eiser moet worden aangenomen van € 44.716 (€ 77.928 -/- (€ 44.000 -/- € 10.788)).
3.4. Privé onttrekkingen [belanghebbende]
[B-straat] [plaats B] .
3.3. Geschil in hoger beroep
4.Overwegingen van de rechtbank
Anders dan eiser kennelijk wil doen geloven, komt uit het Vpb-rapport naar voren dat de controleurs zorgvuldig te werk zijn gegaan. Betalingen die waren gedaan aan personen of lichamen met wie of met welke de BV een zakelijke relatie had, alsmede betalingen voor telefoon en internet en dergelijke, zijn aangemerkt als zakelijke uitgaven, ook als daarvan niet de juiste stukken voorhanden waren. Stortingen op de bankrekening van de BV waarvan de herkomst niet duidelijk was, zijn in mindering gebracht op de onttrekkingen.
De stellingen van eiser over uitgaven die betrekking zouden hebben op leningen, loon, huur, lease en leefgeld, zijn met geen enkel stuk onderbouwd en ongeloofwaardig.
Eiser heeft het door hem genoemde bedrag aan privéonttrekkingen dan ook niet aannemelijk gemaakt. De omstandigheid dat eiser niet meer over zijn administratie beschikt, brengt hierin geen verandering. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat eiser in 2015 per saldo een bedrag van niet minder dan € 77.928 aan de BV heeft onttrokken. De stelling van eiser dat het resultaat van de BV hiertoe ontoereikend was, brengt hierin geen verandering nu de onttrekkingen (deels) niet tot de winst zijn gerekend.
5.Beoordeling van het geschil
Stortingen op de bankrekening van de BV waarvan de herkomst niet duidelijk was, zijn in mindering gebracht op de onttrekkingen.”, niet juist is en moet komen te vervallen. Voor het onderhavige jaar betekent dit dat een bedrag aan contante stortingen van € 5.900 op de rekening van de B.V. wel tot de omzet van de B.V. is gerekend maar niet in aftrek is gebracht op het totaalbedrag aan privéonttrekkingen van € 77.928 (zie 2.3.3 of anders 3.4 van het rapport boekenonderzoek, zie voorts 5.12.1 en 5.12.2 hieronder).
22 september 2022 – ter sprake gekomen dat voor de omkering en verzwaring van de bewijslast als sanctie op het niet (tijdig) doen van aangifte vereist is dat de belanghebbende tot het doen van aangifte is uitgenodigd.
De inspecteur heeft op dit punt verwezen naar het onder 2.3.6 aangehaalde rapport van verzending van de uitnodiging tot het doen van aangifte aan belanghebbende (de aangiftebrief) door SANDD en POSTNL op 1 februari 2016. In dat rapport is als adres van belanghebbende het adres [B-straat] [plaats B] vermeld. Voor zover ervan moet worden uitgegaan dat belanghebbende in eerste aanleg de ontvangst van de aangiftebrief heeft betwist, heeft hij deze stelling in hoger beroep toegelicht door te stellen dat hij – naar het Hof belanghebbende begrijpt – de aangiftebrief niet kan hebben ontvangen, omdat hij destijds in [plaats C] (België) woonde. De inspecteur heeft deze stelling gemotiveerd betwist, onder verwijzing naar het adres [B-straat] [plaats B] , dat hem volgens de administratie van de Belastingdienst (BVR) bekend was en dat weer gebaseerd is op gegevens van de BRP. Onder deze omstandigheid heeft het naar het oordeel van het Hof op de weg van belanghebbende gelegen om zijn stelling dat hij ten tijde van de verzending van de aangiftebrief niet (meer) in Nederland woonde aannemelijk te maken. Daarin acht het Hof belanghebbende niet geslaagd.
Er zijn immers geen aanwijzingen die duiden op een terugbetalingsverplichting van belanghebbende aan de B.V. Daarbij neemt hij in aanmerking dat een dergelijke terugbetalingsverplichting in het licht van de financiële situatie van belanghebbende ook niet voor de hand ligt. Aldus concludeert de inspecteur dat voor het bedoelde bedrag een vermogensverschuiving van de B.V. aan belanghebbende plaatsvond. De inspecteur heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat in de onderhavige situatie aannemelijk is dat deze vermogensverschuiving plaatsvond met de bedoeling belanghebbende als aandeelhouder van de B.V. te bevoordelen en dat de B.V. en belanghebbende zich bewust moeten zijn geweest van die vermogensverschuiving en bevoordelingsbedoeling.
6.Kosten
7.Beslissing
mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 7 maart 2024 in het openbaar uitgesproken.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.