ECLI:NL:GHAMS:2024:641

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
22/2415
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vijf aanslagen rioolheffing opgelegd aan [X] B.V. voor onroerende zaak aan [A-straat] te [plaats]

Op 6 februari 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep van [X] B.V. tegen de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats]. De zaak betreft de oplegging van vijf aanslagen rioolheffing voor het jaar 2018, elk ter hoogte van € 148,80, voor verschillende percelen van een kantoorvilla aan [A-straat]. De heffingsambtenaar had deze aanslagen opgelegd op basis van de eigendom van de onroerende zaak, die uit meerdere delen bestaat en aan ten minste vijf zakelijke huurders is verhuurd. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de ambtenaar veroordeeld tot schadevergoeding en proceskosten. In hoger beroep heeft het Hof de beslissing van de rechtbank bevestigd, waarbij het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht vijf aanslagen had opgelegd, omdat er vijf afzonderlijke WOZ-objecten waren. Belanghebbende had niet voldoende onderbouwd dat er minder aanslagen opgelegd hadden mogen worden. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende verworpen en geoordeeld dat de objectafbakening correct was. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/2415
6 februari 2024
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.,gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels)
tegen de uitspraak van 29 september 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/1940 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 juli 2020 aan belanghebbende voor het jaar 2018 vijf aanslagen rioolheffing eigenaren van elk € 148,80 opgelegd voor de navolgende percelen aan het adres [A-straat] te [plaats] :
- hoofdgebouw/begane grond en souterrain;
- hoofdgebouw/eerste en tweede verdieping;
- tussenverbindingsstuk hoofdgebouw/koetshuis begane grond en souterrain;
- koetshuis/eerste verdieping;
- koetshuis/begane grond en tweede verdieping.
1.2.
Het tegen de hiervoor vermelde aanslagen gemaakte bezwaar, ingekomen op
26 augustus 2020, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend
26 februari 2021, ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 29 september 2022 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist (de heffingsambtenaar wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ’de ambtenaar’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de ambtenaar tot betaling van een schadevergoeding van € 250;
- veroordeelt de Minister van Justitie en Veiligheid tot betaling van een schadevergoeding van
€ 250;
- veroordeelt de ambtenaar en de Minister van Justitie en Veiligheid in de proceskosten van belanghebbende, ieder tot een bedrag van € 379,50, en
- draagt de ambtenaar en de Minister van Justitie en Veiligheid op het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden, ieder tot een bedrag van € 180.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 7 november 2022. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Met dagtekening 18 juli 2023, 7 december 2023 en 23 december 2023 heeft belanghebbende aanvullende stukken ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2024. De zaak is gezamenlijk met de zaak met zaaknummer 22/2416 van belanghebbende behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak aan het adres [A-straat] te [plaats] . De onroerende zaak is een kantoorvilla waarvan het hoofdgebouw uit 1864 en het daarbij behorende koetshuis uit 1900 dateert. De villa staat op een kavel ter grootte van
1.026 m². De villa is in gedeelten verhuurd aan tenminste vijf zakelijke huurders.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de heffingsambtenaar terecht vijf aanslagen rioolheffing aan belanghebbende heeft opgelegd.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft omtrent het geschil – voor zover in hoger beroep van belang – als volgt overwogen en beslist:
“1. Belanghebbende heeft een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht en in verband daarmee verzocht heffing van griffierecht achterwege te laten. De rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 4 juni 2021 verzocht om binnen twee weken na dagtekening van deze brief aanvullende informatie ter beoordeling van belanghebbendes financiële situatie te overleggen waaruit blijkt dat belanghebbende niet in staat is om het griffierecht te voldoen. De gestelde betalingsonmacht is niet onderbouwd met bewijsstukken die op belanghebbendes financiële situatie zien. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet, heeft het beroep op betalingsonmacht afgewezen en een nieuwe nota voor het verschuldigde griffierecht gestuurd. Het verschuldigde griffierecht is binnen de gestelde termijn betaald.
2. In geschil is of terecht vijf aanslagen zijn opgelegd. Belanghebbende heeft aangevoerd dat voor [A-straat] niet vijf aanslagen maar slechts drie aanslagen mochten worden opgelegd. De ambtenaar heeft gesteld dat het correct is dat vijf aanslagen zijn opgelegd, omdat er vijf WOZ-objecten zijn.
3. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening op de heffing en invordering van het rioolrecht 2018 (de Verordening) wordt onder meer rioolbelasting geheven van de degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Verordening wordt in het geval het perceel een onroerende zaak betreft als genothebbende krachtens onder meer eigendom aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de Verordening wordt voor de toepassing van deze verordening als één perceel aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet op de waardering onroerende zaken (onder b, c, d en e staan definities die overeenkomen met die van een onroerende zaak in artikel 16 van de Wet WOZ).
4. Voor de objectafbakening in het kader van het rioolrecht gaat het er in casu om hoeveel afzonderlijke onroerende zaken er zijn in de zin van de Wet WOZ. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ambtenaar belanghebbende terecht vijfmaal aangeslagen voor de rioolbelasting. Belanghebbende heeft immers niet weersproken in het jaar 2018 eigenaar van de vijf genoemde delen van [A-straat] te zijn, zodat op grond van artikel 3 van de Verordening de beschikking met de vijf aanslagen daarop aan belanghebbende als eigenaar kon worden gezonden, zoals is gedaan. Ter zitting is weliswaar nog gesteld dat sprake is van één rioolaansluiting en één adres, maar dat zijn geen omstandigheden op grond waarvan een andere uitkomst aannemelijk is. Belanghebbende heeft immers ook gesteld dat er zes verschillende gebruikers zijn van [A-straat] . Zij zullen allemaal een directe of indirecte aansluiting op het riool hebben, anders waren die delen niet afzonderlijk te gebruiken. Het afzonderlijke gebruik leidt tevens tot de aannemelijkheid van het oordeel dat er in elk geval vijf verschillende onroerende zaken in de zin van de Wet WOZ te onderscheiden zijn. Bij gebrek aan verdere onderbouwing van de zijde van belanghebbende gaat de rechtbank er daarom vanuit dat er vijf aanslagen aan belanghebbende konden worden opgelegd.
5. Belanghebbende heeft zijn eerst ter zitting daarnaast nog ingenomen stelling dat het hier slechts om twee afzonderlijke objecten zou gaan, ook niet aannemelijk gemaakt. Dat volgt naar het oordeel in ieder geval niet uit de tijdens de zitting door de gemachtigde per e-mail toegezonden matrix. Verweerder heeft deze stelling – mede gelet op de omstandigheid dat hij hiermee ter zitting rauwelijks werd geconfronteerd – voldoende weersproken door er op te wijzen dat het in die matrix niet gaat over het jaar 2018 maar over de jaren 2017 en 2019 en door erop te wijzen dat dit een discussiestuk was en geen beslissing over de objectafbakening. Verder stelde verweerder ook dat de uitkomst van die discussie juist de afspraak was dat er vijf WOZ-objecten zijn.
6. Dat betekent dat belanghebbende geen gelijk krijgt.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Betalingsonmacht griffierecht
5.1.
Belanghebbende heeft ook in hoger beroep herhaaldelijk een beroep op betalingsonmacht voor de betaling van het griffierecht gedaan. Het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende bij brief van 18 november 2022 meegedeeld dat het in het vervolg uitsluitend beroepen op betalingsonmacht in behandeling zal nemen waarbij direct een voor de desbetreffende zaak correct en volledig ingevuld formulier wordt meegestuurd, dan wel waarbij direct volledig en correct de gegevens worden verstrekt die het nodig heeft om het beroep op betalingsonmacht inhoudelijk te kunnen beoordelen. Omdat het verzoek van belanghebbende niet is onderbouwd, is dit door het Hof gepasseerd en behoeft het thans geen behandeling meer.
Formele verzoeken
5.2.
In zogeheten ‘pinpoint brieven’ van 18 juli 2023 en 7 december 2023 heeft belanghebbende een reeks klachten van formele aard geformuleerd, voornamelijk bestaande uit in algemene bewoordingen gestelde verzoeken om het verkrijgen van gedingstukken, zoals taxatieverslagen, processen-verbaal en taxatierapporten. Het Hof is van oordeel dat deze klachten feitelijke grondslag missen. Belanghebbende heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken, die relevant zijn voor het geschil over de aanslagen rioolheffing, reeds ontvangen.
Objectafbakening
5.3.
Het Hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven beslissing van de rechtbank en maakt de gronden waarop deze beslissing berust (rechtsoverwegingen 3 tot en met 6) tot de zijne. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt het Hof voorts als volgt.
5.4.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende toegelicht waarom hij subsidiair stelt dat sprake is van twee percelen waarvoor niet meer dan twee aanslagen rioolheffing kunnen worden opgelegd. Hij verwijst in dit kader naar de uitspraak van het Hof van 27 augustus 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3645 inzake de WOZ-waarde 2016 van de onderhavige onroerende zaak. In die zaak stond vast dat de onroerende zaak uit twee objecten bestond, deel 1 en deel 2. Belanghebbende stelt dat er sindsdien niets veranderd is en dat, ongeacht de zijns inziens zes zakelijke huurders in het onderhavige belastingjaar, die twee WOZ-objecten het uitgangspunt dienen te zijn. Belanghebbende heeft verklaard dat de onroerende zaak in het onderhavige jaar (evenals in 2017 en 2019) zes verschillende zakelijke huurders had, elk met een eigen gehuurde unit met eigen voordeur, pantry en toiletgroep.
5.5.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof verklaard dat de twee objectnummers die de gemachtigde noemt de oorspronkelijke objectnummers waren, maar dat in een WOZ-procedure over 2017 of 2018 door het Hof [
Hof: de rechtbank in de uitspraak van 22 maart 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:2295] is bepaald dat de objectafbakening niet juist was en dat de zaak is teruggewezen. Volgens de heffingsambtenaar heeft de gemachtigde vervolgens zijn akkoord gegeven aan de door de heffingsambtenaar toegepaste afbakening in vijf objecten met ingang van het jaar 2018. Dit valt af te leiden uit het e-mailbericht van mevrouw [Y] (taxateur van Cocensus) aan de gemachtigde en het daarbij gevoegde schema, zoals gehecht aan het proces-verbaal van de rechtbank. In die e-mail staat onder meer dat op 17 juli 2019 een inpandige opname heeft plaatsgevonden, dat de objectafbakening dient te worden aangepast en dat de gemachtigde wordt verzocht om een bevestiging en akkoord. In het schema staan de twee oorspronkelijke objectnummers maar ook de zes zakelijke gebruikers van het hoofdgebouw en het koetshuis.
5.6.
Gelet op het feit dat voor de onderhavige aanslagen rioolheffing, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ingevolge de Verordening het begrip ‘perceel’ het uitgangspunt is en een perceel voor de toepassing van de Verordening gelijk is aan een op grond van de Wet WOZ afgebakende onroerende zaak, heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat er bij het begin van het belastingjaar in elk geval vijf verschillende percelen (onroerende zaken in de zin van de Wet WOZ) zijn die direct of indirect op de gemeentelijke riolering zijn aangesloten en dat aan belanghebbende daarom terecht vijf aanslagen rioolheffing zijn opgelegd. Hetgeen belanghebbende verder nog heeft aangevoerd over het aantal vierkante meters behoeft geen verdere behandeling, omdat het aantal vierkante meters per perceel niet relevant is voor de rioolheffing.
Slotsom
5.7.
Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt en de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en
N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 6 februari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: