ECLI:NL:GHAMS:2024:474

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
200.335.836/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep echtscheiding en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de echtscheiding tussen de man en de vrouw. De man was in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 14 september 2023, waarin de echtscheiding was uitgesproken. De vrouw had verzocht om het hoger beroep met voorrang te behandelen, wat het hof heeft toegewezen. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 februari 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man heeft bezwaar gemaakt tegen de late indiening van het verweerschrift van de vrouw, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, oordelend dat er geen sprake was van schending van de goede procesorde.

Het hof heeft vastgesteld dat beide partijen in eerste aanleg om echtscheiding hebben verzocht, en dat de man zijn verzoek in hoger beroep heeft ingediend vanwege de gevolgen van de echtscheiding, met name de verplichting tot het betalen van partneralimentatie. Het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep van de man niet-ontvankelijk is, omdat hij terugkomt op zijn eerder gedane verzoek tot echtscheiding. De vrouw heeft verzocht om de man te veroordelen in de proceskosten, en het hof heeft geoordeeld dat de man nodeloos hoger beroep heeft ingesteld, waardoor hij in de kosten van de procedure moet worden veroordeeld. De proceskosten zijn vastgesteld op € 2.428,- aan salaris advocaat, en het hof heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing houdt in dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep tegen de echtscheiding, en dat de overige punten in hoger beroep aan de orde blijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.335.836/01
zaaknummer rechtbank: C/15/333488 / FA RK 22/5161
beschikking van de meervoudige kamer van 5 maart 2024 inzake
[de man],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn,
en
[de vrouw],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.A. Quispel te Eemnes.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank), van 14 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 13 december 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 14 september 2023 en is daarbij onder meer in hoger beroep gekomen tegen de uitgesproken echtscheiding.
2.2
De vrouw heeft bij brief van 21 december 2023 het hof verzocht het hoger beroep tegen de uitgesproken echtscheiding met voorrang te behandelen.
2.3
Het hof heeft beslist het hoger beroep tegen de echtscheiding met voorrang te behandelen en heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen tegen het hoger beroep van de man inzake de echtscheiding.
2.4
De vrouw heeft op 30 januari 2024 een verweerschrift ingediend inzake het hoger beroep van de man tegen de uitgesproken echtscheiding.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 1 februari 2024 plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2012.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van zowel de man als de vrouw, de echtscheiding tussen hen uitgesproken.
4.2
De man verzoekt, voor zover thans van belang, de beschikking te vernietigen voor zover het de daarbij uitgesproken echtscheiding betreft.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, voor zover dat betrekking heeft op de echtscheiding. Zij verzoekt tevens de man te veroordelen in de daadwerkelijke gemaakte en te maken proceskosten van de vrouw ter zake zijn hoger beroep tegen de echtscheiding.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man heeft ter zitting in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen de late indiening van het verweerschrift van de vrouw. Hij heeft aangevoerd dat hij pas één dag voor de zitting het verweerschrift, met daarin een zelfstandig verzoek, heeft ontvangen. De redelijke termijn voor het indienen van het verweerschrift is dan ook overschreden, waardoor hij in zijn procespositie wordt benadeeld. De man verzoekt het hof om het verweerschrift daarom niet toe te laten tot de procedure.
5.2
Het hof heeft dit verzoek van de man ter zitting afgewezen. Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval geen sprake van schending van de goede procesorde. Aan de vrouw was door het hof een verweertermijn gegeven tot aan de dag van de zitting in hoger beroep. De vrouw heeft bovendien bij brief van 21 december 2023 (aan het hof met kopie aan de man) reeds haar standpunt kenbaar gemaakt, ook ten aanzien van haar verzoek tot een proceskosten-veroordeling. Voorts heeft de man zich op de zitting in hoger beroep mondeling kunnen verweren tegen het in het verweerschrift verzochte, zodat hij niet in zijn procesbelang is geschaad.
Echtscheiding
5.3
Het hoger beroep van de man richt zich (grief I) tegen de toewijzing van zijn verzoek in eerste aanleg, waarbij de man, evenals de vrouw, heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, vanwege duurzame ontwrichting van het huwelijk.
5.4
De man stelt dat hij, gezien de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie zodra de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, niet kan instemmen met de uitgesproken echtscheiding. De man is van mening dat de vrouw een partneralimentatie gaat ontvangen die niet voldoet aan de wijze waarop partijen hun leven ingericht hadden en dat de hoogte ervan niet in overeenstemming is met zijn draagkracht en de behoefte van de vrouw. Ter zitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat hij bereid was tot een echtscheiding op basis van het bedrag aan een bijdrage voor de vrouw dat door zijn advocaat was berekend. Voor de man is het niet te verteren dat de vrouw niet meer wil werken dan 20 uur per week. Van een benarde financiële situatie van de vrouw is geen sprake, omdat zij het thans ook kan redden met haar eigen inkomen en zonder een bijdrage van de man. De man is van mening dat het weliswaar niet meer mogelijk is om samen te wonen met elkaar, maar hij wil wel het huwelijk in stand houden.
5.5
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat gericht is tegen de echtscheiding. De vrouw benadrukt dat de man in hoger beroep terugkomt op zijn in eerste aanleg gedane verzoek tot echtscheiding, slechts vanwege de aan de inschrijving van de echtscheiding verbonden voor hem nadelige gevolgen, te weten de verplichting om een partneralimentatie te voldoen. Dit is gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad en de hoven niet mogelijk, aldus de vrouw. Bovendien heeft de man de duurzame ontwrichting van het huwelijk van partijen niet betwist.
5.6
Het hof overweegt het volgende. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (waaronder: HR 4 juni 1999, NJ 1999/535) volgt dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet is gegeven om aan een partij van wie het verzoek door de rechtbank is toegewezen, gelegenheid te bieden die beschikking ongedaan te maken, omdat die partij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien. Zowel de man als de vrouw hebben verzocht de echtscheiding uit te spreken en de rechtbank heeft deze verzoeken toegewezen.
Desgevraagd heeft de man ter zitting in hoger beroep nog bevestigd dat het huwelijk van partijen geen kans van slagen meer heeft en duurzaam is ontwricht.
Dat de man zijn verzoekschrift in hoger beroep heeft ingediend (mede) vanwege de aan de inschrijving van de echtscheiding verbonden verplichting tot het betalen van partneralimentatie, kan er, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet toe leiden dat het hof de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de echtscheiding ongedaan kan maken. Het hof zal de man dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep, voor zover dat betrekking heeft op de uitgesproken echtscheiding.
Proceskostenveroordeling
5.7
De vrouw verzoekt de man te veroordelen in de daadwerkelijke gemaakte en te maken proceskosten van de vrouw ter zake zijn hoger beroep tegen de uitgesproken echtscheiding. Op dit moment bedragen deze kosten € 2.907,65. Zij stelt daartoe dat de man misbruik van het recht maakt door de procedure in hoger beroep tegen de echtscheiding nodeloos aan te spannen en voort te zetten. Subsidiair verzoekt zij een proceskostenveroordeling op basis van het liquidatietarief. Daarnaast had de vrouw reeds partneralimentatie kunnen ontvangen vanaf het moment dat de echtscheiding ingeschreven had kunnen worden. Tenminste vanaf 1 januari 2024 had de man de partneralimentatie van € 1.588,- per maand, vermeerderd met de wettelijke indexering € 1.686,46 per maand, dienen te voldoen. De vrouw verzoekt het hof de man te veroordelen tot het betalen van de kosten, dan wel de schade die de vrouw lijdt, waaronder iedere maand vanaf 1 januari 2024 het bedrag van de bepaalde partneralimentatie.
5.8
De man verzoekt de proceskosten te compenseren, zoals te doen gebruikelijk in familiezaken. De man verwijst naar een beschikking van dit hof, waarbij eveneens gegriefd was tegen de echtscheiding, maar dit hof niet tot een kostenveroordeling kwam (ECLI:NL:GHAMS:2023:202). Ten aanzien van de stelling van de vrouw dat zij schade lijdt doordat de man geen partneralimentatie betaalt, stelt de man dat deze vordering niet thuishoort bij de proceskostenveroordeling en dat de partneralimentatie niet is verschuldigd, omdat de echtscheiding nog niet is ingeschreven.
5.9
Het hof ziet, mede gelet op de op grond van de rechtspraak van de Hoge Raad in dit kader vereiste terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure (onder meer: ECLI:NL:HR:2017:2366 en ECLI:NL:HR:2012:BV7828), onvoldoende grond om de door de vrouw gevorderde daadwerkelijk gemaakte proceskosten toe te wijzen nu niet is gebleken van dergelijke buitengewone omstandigheden.
Echter, naar het oordeel van het hof heeft de man deze procedure ten aanzien van de echtscheiding nodeloos aangespannen, althans nodeloos voortgezet.
Het hof zal de man, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van de procedure ten aanzien van de echtscheiding, met toepassing van het liquidatietarief. Deze kosten worden vastgesteld op € 2.428,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x tarief II € 1.214,-) in hoger beroep. Het hof merkt daarbij op dat de door de man aangehaalde beschikking van dit hof (ECLI:NL:GHAMS:2023:202) niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak, reeds omdat in die zaak geen proceskostenveroordeling was verzocht.
Het hof laat de kosten van het griffierecht buiten beschouwing, omdat de vrouw die kosten in hoger beroep ook had moeten maken als geen hoger beroep was ingesteld tegen de echtscheiding.
Het verzoek van de vrouw om de man daarnaast te veroordelen tot het betalen van de vastgestelde partneralimentatie vanaf 1 januari 2024, wijst het hof af, omdat dit verzoek geen verband houdt met de verzochte proceskosten en beoordeling van het verzoek ook overigens het bestek van deze procedure te buiten gaat.
5.1
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de - bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 14 september 2023 uitgesproken - echtscheiding;
veroordeelt de man in de kosten van het hoger beroep met betrekking tot de echtscheiding aan de zijde van de vrouw tot deze uitspraak begroot op € 2.428,- aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in deze procedure meer of anders verzochte;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de overige in hoger beroep aan de orde zijnde punten aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. A. van Haeringen en mr. C.E. Buitendijk, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier, en is op 5 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.