ECLI:NL:GHAMS:2024:3697

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
24/129
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarden van woningen en rechtsgeldigheid van compromis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarden van twee woningen in [Z]. De belanghebbende, [X], had eerder beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], die de WOZ-waarden voor de woningen had vastgesteld. Tijdens de zitting van de rechtbank op 13 april 2023 kwamen partijen tot een compromis over de WOZ-waarden, maar de heffingsambtenaar heeft zijn toezegging om deze waarden in het WOZ-waardeloket aan te passen niet nagekomen. Het Hof oordeelde dat het compromis niet rechtsgeldig tot stand was gekomen, waardoor het beroep van de belanghebbende niet rechtsgeldig was ingetrokken. Het Hof heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien en de WOZ-waarden voor de woningen vastgesteld op respectievelijk € 286.500 en € 352.000. Daarnaast is de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade van € 500 aan de belanghebbende, evenals de proceskosten en griffierechten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de heffingsambtenaar om toezeggingen na te komen en de gevolgen van het niet-nakomen daarvan voor de rechtsgeldigheid van een compromis.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/129
10 december 2024
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak op bezwaar van 5 februari 2021 van de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij medebelanghebbendebeschikkingen heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarden van [Straat] 612 en [Straat] 668 (hierna ook tezamen: de woningen), beide te [Z] , voor het kalenderjaar 2015 op respectievelijk € 332.000 en € 392.500 vastgesteld.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 5 februari 2021 heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van [Straat] 612 verhoogd naar € 375.000 en die van [Straat] 668 verlaagd naar € 375.000. De uitspraak op bezwaar ter zake van [Straat] 612 is abusievelijk foutief genomen, te weten een verhoging van de waarde in plaats van een verlaging. De waarde van [Straat] 612 is bij ambtshalve beschikking van 19 februari 2021 verlaagd naar € 304.000.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 13 april 2023, ter zitting van de rechtbank, zijn partijen tot een compromis gekomen. De rechtbank heeft dit compromis vastgelegd in een proces-verbaal.
1.4.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
In de zittingsaantekeningen van de rechtbank is onder andere het volgende vastgelegd (in de zittingsaantekeningen van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’):

Eiser: Met € 395.000 [
naar het Hof begrijpt:€ 295.000) ben ik het eens, maar ik wil ook compensatie voor de gemaakte kosten: griffierecht en proceskosten (kadaster) voor zover die zien op deze zaak. En de toezegging dat het in de systemen wordt aangepast. Ik trek dan het beroep in.”
en

Eiser: Ik trek het beroep in nu de heffingsambtenaar meegaat met € 352.000,-, onder de voorwaarde dat het in het WOZ-waardeloket wordt aangepast. Voor dit object heb ik geen aparte kosten gemaakt.”
2.2.
In het proces-verbaal van de rechtbank is onder andere het volgende vastgelegd (in het proces-verbaal van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’):

Over het object [Straat] 612
Op de zitting zijn partijen tot overeenstemming gekomen over de WOZ-waarde van het object tot een bedrag van € 295.000,-
Over het object [Straat] 668
Op de zitting zijn partijen tot overeenstemming gekomen over de WOZ-waarde van het object tot een bedrag van € 352.000,-
Over beide objecten
Eiser heeft het beroep ingetrokken. De heffingsambtenaar heeft zich bereid verklaard het door eiser (eenmaal voor beide objecten) betaalde griffierecht van € 49,- en de proceskosten van € 57,85 te vergoeden. De heffingsambtenaar heeft verder toegezegd ervoor zorg te dragen de overeengekomen WOZ-waarden aan te passen in het WOZ-waardeloket.”
2.3.
Bij e-mailbericht van 19 april 2023 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende het volgende medegedeeld:
“Geachte heer [X] en geachte heer [Persoon] ,
Ik stel u op de hoogte dat ik donderdag 13 april de waardeverlagingen zoals deze op deze dag ter zitting bij rechtbank Amsterdam zijn overeengekomen intern heb doorgegeven.
Dat wil zeggen aan de taxateurs van Belastingen die de nieuwe WOZ-waarden al in onze systemen hebben gemuteerd.
Belangrijk om te weten is nog dat de waardeverlagingen voor WOZ-waarden van 2015
nietworden doorgezet naar het WOZ-waardeloket.
Dit is namelijk aangesloten op de Landelijke Voorziening WOZ en de verlagingen zouden daarmee ook effect hebben op andere heffingen, wat de Hoge Raad met haar arrest destijds niet bedoeld heeft. Vandaar dat u geen waardeverlagingen van 2015 in het WOZ-waardeloket zult terugzien. Dit geldt ook voor waarden van 2016 die alleen op de erfpachtoverstap effect moeten hebben.”
2.4.
Tot de gedingstukken behoren twee door belanghebbende overgelegde formulieren verzoek dwangsom bij niet tijdig beslissen. Deze formulieren zijn ingediend bij respectievelijk ‘Belastingen [Z] + de Rechtbank Amsterdam’ en ‘Gemeente [Z] Grond & ontwikkeling’. De formulieren zien op bezwaarschriften door belanghebbende ingediend op 18 mei 2022 en 29 augustus 2019.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in de eerste plaats in geschil of het compromis tussen partijen, zoals dat is bereikt op de zitting van de rechtbank, rechtsgeldig tot stand is gekomen, en of belanghebbende zijn beroep in de onderhavige zaken rechtsgeldig heeft ingetrokken.
3.2.
Voorts ligt voor de vraag of de heffingsambtenaar zijn ter zitting van de rechtbank gedane toezegging om de waarden van de woningen in het WOZ-waardeloket aan te passen, dient na te komen. Ook ligt voor of belanghebbende ten gevolge van het niet-nakomen van die toezegging recht heeft op vergoeding van materiële schade.
Tot slot ligt voor of belanghebbende recht heeft op de toekenning van een dwangsom wegens een niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschriften (zie hiervoor onder 2.4).

4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Compromis tussen partijen in de beroepsfase
4.1.
Vast staat dat de heffingsambtenaar zijn op de zitting van de rechtbank gedane toezegging om de WOZ-waarden van de woningen in het WOZ-waardeloket aan te passen, niet heeft nagekomen. Er is niet voldaan aan deze door belanghebbende gestelde voorwaarde (zie 2.1), en aldus is het compromis niet rechtsgeldig tot stand gekomen. Hieruit volgt dat belanghebbende zijn beroep in de zaken niet rechtsgeldig heeft ingetrokken. Het Hof zal, gelet op de ter zitting van het Hof afgestemde instemming van partijen en in het kader van een efficiënte geschilbeslechting, zelf in de zaak voorzien en overweegt hiertoe voorts als volgt.
Toezegging heffingsambtenaar WOZ-waardeloket
4.2.
Uit artikel 28, tweede lid, van de Wet WOZ volgt dat de onderhavige medebelanghebbendebeschikkingen die zijn afgegeven op grond van het eerste lid van deze bepaling en die zien op het kalenderjaar 2014 in de plaats treden van de oorspronkelijke WOZ-beschikkingen afgegeven voor datzelfde jaar, zij het op zijn vroegst met ingang van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin om de onderhavige beschikkingen is verzocht. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 28 Wet WOZ (Kamerstukken II, 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 21) kan worden afgeleid dat deze bepaling is opgenomen met het oog op de gevolgen van een WOZ-beschikking voor de belastingheffing, die in de tijd beperkt zijn.
Zo is in die parlementaire geschiedenis als voorbeeld gegeven de situatie waarin aan de ene echtgenoot de WOZ-beschikking is gezonden terwijl de andere echtgenoot in de aangifte inkomstenbelasting het huurwaardeforfait (thans: eigenwoningforfait) aangeeft en bij het doen van aangifte merkt dat hij belanghebbende is bij de WOZ-beschikking. In de Memorie van Toelichting is verder vermeld: “
Op deze wijze wordt (…) invulling gegeven aan het criterium dat de belanghebbenden binnen redelijke termijn aktie dienen te nemen om toegang te krijgen tot de uitoefening van de rechten van bezwaar en beroep”(vgl. Hoge Raad 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:596, BNB 2020/87).
4.3.
Het Hof begrijpt het betoog van de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift aldus dat in het geval de WOZ-waardeverlaging van de woningen in het kalenderjaar 2014 inzake de erfpachtoverstap wordt opgenomen in het WOZ-waardeloket, dit verder strekkende gevolgen kan hebben dan alleen voor de erfpachtoverstapregeling. De heffingsambtenaar doelt hiermee op doorwerking naar oudere kalenderjaren dan de terugwerkende kracht waarin artikel 28, tweede lid, van de Wet WOZ voorziet, voor de heffingen van de gemeente, het Waterschap en de Belastingdienst. Om die reden heeft de heffingsambtenaar – zo begrijpt het Hof – zijn toezegging om de verlaging van de WOZ-waarde in het WOZ-waardeloket op te nemen, niet gestand gedaan.
4.4.
De vraag of de heffingsambtenaar – in afwijking van een eerdere toezegging – gerechtigd is om de door middel van de medebelanghebbendebeschikkingen vastgestelde WOZ-waarden niet in het zogeheten WOZ-waardeloket op te (doen) nemen, vormt naar het oordeel van het Hof geen voorwerp van het geschil waarover het Hof heeft te oordelen. Het voorwerp van geschil is gegeven met de beschikkingen waartegen de bezwaren zijn gericht. Deze beschikkingen, zoals aangeduid onder 1.1, zien op de vaststelling van de waarden van de woningen. Daarover laat het Hof zich uit. Het al dan niet verwerken of opnemen van de aldus vastgestelde waarden in een daartoe door de rijksoverheid onderhouden administratief systeem (het WOZ-waardeloket) behoort niet tot het voorwerp van de in geschil zijnde beschikking. Het Hof acht zich derhalve onbevoegd daarover te oordelen, ook nu – zoals in dit geval – de heffingsambtenaar in de beroepsfase heeft toegezegd de vastgesteld waarden in dat systeem te zullen (doen) opnemen en nadien die toezegging onder vermelding van de redenen daartoe heeft ingetrokken.
4.5.
Belanghebbende heeft verzocht om schadevergoedingen wegens het niet-nakomen door de heffingsambtenaar van de ter zitting van de rechtbank door hem gedane toezegging. Nu het in dezen gaat om claims op grond van burgerlijk recht, is de burgerlijke rechter bevoegd om van deze geschilpunten kennis te nemen en daarom verwijst het Hof belanghebbende voor de behandeling van diens verzoeken naar deze rechter op grond artikel 8:71 Awb. Hetzelfde heeft te gelden waar belanghebbende heeft verzocht om een schadevergoeding wegens het gestelde foutief opmeten van [Straat] 612 door de heffingsambtenaar.
Verzoek om dwangsom
4.6.
Belanghebbende heeft in beroep en in hoger beroep aangevoerd dat hij de gemeente [Z] er meermaals op heeft gewezen dat zij nog niet hebben gereageerd op door hem ingediende verzoeken. Belanghebbende stelt recht te hebben op de hoogste dwangsom van € 1.442 wegens een nalatig handelen van de gemeente. Er zitten in het dossier inderdaad twee formulieren ‘dwangsom bij niet tijdig beslissen’ (zie 2.4). Uit die formulieren, en de aldaar genoemde data volgt echter dat zij geen betrekking kunnen hebben op de bezwaarprocedure die nu ter beoordeling voorligt. De bezwaarfase loopt van 17 november 2020 (indiening bezwaar) tot 5 februari 2021 (uitspraak op bezwaar) en de formulieren zien op bezwaarschriften door belanghebbende ingediend op 18 mei 2022 en 29 augustus 2019.
4.7.
Deze grief kan belanghebbende derhalve niet baten. Daarbij merkt het Hof op dat de verzoeken van belanghebbende, zo hij deze heeft toegelicht in zijn gedingstukken, betrekking hebben op een ander jaar, te weten 2016, en ook daarom in deze zaak niet aan de orde kunnen komen.
WOZ-waarden compromis
4.8.
Partijen zijn ter zitting van het Hof overeengekomen dat de WOZ-waarde (beide voor het jaar 2014) voor [Straat] 612 van € 286.500 bedraagt en de WOZ-waarde voor [Straat] 668 € 352.000 bedraagt.
Vergoeding van immateriële schade
4.9.
Ter zitting van het Hof is belanghebbende voorts ingestemd met het voorstel dat aan hem een vergoeding van € 500 zal toekomen ter compensatie van overschrijding van de redelijke termijn betreffende de gehele behandeling van de 2 zaken ( [Straat] 612 en 668).
Slotsom
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is.

5.Kosten

5.1.
Het Hof acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling in beroep en in hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof desgevraagd gesteld ter zake van zowel de beroepsfase als de hogerberoepsfase te verzoeken om een vergoeding van een bedrag van € 57,85 euro aan verletkosten. De heffingsambtenaar heeft hier geen bezwaren tegen ingebracht.
5.2.
Het Hof stelt de kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op 2x € 57,85 wegens verletkosten in beroep en in hoger beroep, in totaal derhalve op € 115,70.
5.3.
Voorts dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het voor deze zaken gestorte griffierecht in beroep (€ 49) en in hoger beroep (€ 136), ad in totaal € 185 te vergoeden.

6.Beslissing

Het Hof :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de ambtshalve beschikking inzake [Straat] 612;
  • vermindert de bij medebelanghebbendebeschikking vastgestelde WOZ-waarde van [Straat] 612 tot € 286.500;
  • vermindert de bij medebelanghebbendebeschikking vastgestelde WOZ-waarde van [Straat] 668 tot € 352.000;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van in totaal € 115,70, en
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende de betaalde griffierechten in beroep (€ 49) en in hoger beroep (€ 136) te vergoeden van in totaal € 185.
De uitspraak is gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter, M.J. Leijdekker en J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 10 december 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: