ECLI:NL:GHAMS:2024:3600

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
23/680
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar belastingaangifte en verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een belastingaangifte van € 3.650 voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm). De rechtbank had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, omdat er geen bewijs was geleverd dat de indiener van het bezwaarschrift gemachtigd was om dit namens de belanghebbende te ondertekenen. De belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, had een bezwaarschrift ingediend, maar dit was niet vergezeld van een volmacht. De inspecteur van de Belastingdienst had de belanghebbende verzocht om binnen vier weken een schriftelijke machtiging te overleggen, maar hierop werd niet gereageerd. Uiteindelijk verklaarde de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een volmacht.

In hoger beroep werd de vraag behandeld of de rechtbank terecht het beroep ongegrond had verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade had afgewezen. Het Hof oordeelde dat de rechtbank dit terecht had gedaan, omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de wettelijke eisen voor een bezwaarschrift. Bovendien was er geen aanleiding voor een schadevergoeding, aangezien de belanghebbende, vertegenwoordigd door Verhoeven, het beroep tegen beter weten in had ingesteld. Het Hof concludeerde dat de procedure niet gericht was op de inhoudelijke behandeling van het belastinggeschil, maar eerder op het verkrijgen van een schadevergoeding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/680
19 december 2024
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 9 juni 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/2195 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur, en
de Staat, de minister van Justitie en Veiligheid.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende, over de nietontvankelijkverklaring van een bezwaar over een voldoening op aangifte van € 3.650 belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna ook: bpm), ongegrond verklaard.
1.2.
Namens belanghebbende heeft A.F.M.J. Verhoeven (hierna: Verhoeven ) het beroepschrift in hoger beroep ingediend. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Bij brief van 28 februari 2024 heeft Verhoeven het Hof medegedeeld dat hij zich als gemachtigde van belanghebbende terugtrekt. Bij brieven van 19 maart 2024 en 25 oktober 2024 heeft het Hof contact gezocht met belanghebbende, die niet heeft gereageerd.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Op 17 september 2020 heeft belanghebbende een aangifte bpm ingediend ter zake van een Lexus [type] met meldcode [#] . Het in de aangifte vermelde te betalen bedrag aan bpm van € 3.650 heeft belanghebbende op aangifte voldaan.
2.2.
Tegen de voldoening op aangifte heeft L. Imants (hierna: Imants ) van Hefna BV als vervanger van Verhoeven een bezwaarschrift ingediend. Bedoeld bezwaarschrift, met dagtekening 3 november 2020, heeft de inspecteur op 4 november 2020 ontvangen. Bij het bezwaarschrift was geen volmacht van belanghebbende gevoegd.
2.3.
Bij brief van 11 november 2020, gericht aan Hefna BV, heeft de inspecteur verzocht een binnen vier weken een schriftelijke machtiging te overleggen waaruit de bevoegdheid blijkt tot het maken van bezwaar namens belanghebbende. Vanwege het uitblijven van een reactie op bedoeld verzoek heeft de inspecteur met dagtekening 10 december 2020 aan Hefna BV een rappelbrief gestuurd. Voor het alsnog overleggen van een machtiging is in die brief een termijn van twee weken gesteld. De inspecteur heeft verder erop gewezen dat het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien een reactie binnen de gestelde termijn uitblijft.
2.4.
Op 1 april 2021 heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat het bezwaar niet aan de wettelijke eisen voldoet door het ontbreken van een volmacht. De uitspraak op bezwaar is toegezonden/gericht aan Hefna BV.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank het beroep van belanghebbende terecht ongegrond heeft verklaard en terecht het verzoek tot vergoeding van immateriële schade heeft afgewezen.

4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

De beslissing op het beroep
4.1.
Tijdens de bezwaarschriftprocedure is desgevraagd geen bewijs geleverd dat Imants als vervanger van Verhoeven gerechtigd was namens belanghebbende het bezwaarschrift te ondertekenen. Daardoor is niet voldaan aan de eisen die de wet stelt aan de inhoud van een bezwaarschrift (artikel 6:5 van de Awb). Nu afdoende gelegenheid is geboden om bedoeld verzuim te herstellen en is gewezen op de mogelijke gevolgen als het verzuim niet (tijdig) zou worden hersteld, mocht de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren (zie artikel 6:6 van de Awb). De rechtbank heeft het beroep daarom terecht ongegrond verklaard.
Vergoeding van immateriële schade
4.2.
De procedure bij de rechtbank heeft langer dan twee jaar geduurd. Voor een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting van een belastinggeschil bestaat echter geen aanleiding. Ten eerste heeft belanghebbende, althans Verhoeven , het beroep tegen beter weten in ingesteld. Het kan niet anders dan dat een frequent optredende rechtsbijstandverlener als Verhoeven weet dat een namens een ander ingediend bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard als desgevraagd niet tijdig een (toereikende) schriftelijke volmacht wordt verstrekt. Nu vast staat dat die volmacht in dezen niet is verstrekt, zelfs niet na rappel, en voorts geen redenen zijn aangevoerd waarom dat verzuim verschoonbaar zou zijn (in het beroepschrift valt nauwelijks een grond te ontwaren), is daartegen procederen kansloos. Ten tweede strekte het beroep niet tot berechting van een belastinggeschil. Het beroep ging slechts erover of de inspecteur alsnog het bezwaarschrift inhoudelijk moet behandelen. Belanghebbende heeft zelfs uitdrukkelijk geen beoordeling door de rechtbank gewenst van zijn grieven over de eigen aangifte. Bovendien kan ook in het bezwaarschrift bezwaarlijk een reëel belastinggeschil worden onderkend. Het bevat namelijk slechts standaardgronden die berusten op evident onjuiste rechtsopvattingen dan wel gronden die niet eens zijn voorzien van een begin van de feitelijke onderbouwing die nodig is voor het kunnen slagen ervan. Het kan niet anders dan dat Verhoeven , gelet op zijn veelvuldige optreden in vergelijkbare zaken, dat weet, terwijl zijn kennis op dit punt aan belanghebbende is toe te rekenen. Onder die omstandigheden kan bij belanghebbende in redelijkheid geen spanning en frustratie worden verondersteld die een vergoeding van immateriële schade rechtvaardigt. Veeleer dringt de conclusie zich op dat de procedure eerst en vooral gericht is (geweest) op het verkrijgen van een vergoeding van veronderstelde immateriële schade.
Slotsom
4.3.
De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Het hoger beroep is ongegrond.

5.Kosten

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, C.J. Hummel en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland als griffier. De beslissing is op 19 december 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: