ECLI:NL:GHAMS:2024:3596

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
23/125
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen mededeling verrekening of terugbetaling en immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [X] C.V. en de ontvanger van de Belastingdienst. Het geschil betreft een beroep tegen een mededeling van verrekening of terugbetaling, waarbij de rechtbank zich onbevoegd had verklaard om te oordelen over de mededeling van verrekening. De rechtbank had eerder een beslissing genomen over de immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, die het Hof in stand houdt, omdat de Staat geen hoger beroep heeft ingesteld. Het Hof oordeelt dat het beroep van belanghebbende enkel gericht is tegen de verrekening en niet tegen de beschikking invorderingsrente, die al eerder was herroepen. De rechtbank had zich dus onbevoegd moeten verklaren, maar het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behalve voor de beslissing over de immateriële schadevergoeding. De ontvanger van de Belastingdienst heeft incidenteel hoger beroep ingesteld, dat door het Hof gegrond is verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, met uitzondering van de beslissing over de immateriële schadevergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/125
19 december 2024
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het incidenteel hoger beroep van
de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger,
tegen de uitspraak van 15 december 2022 in de zaak met kenmerk HAA 20/2616 van de rechtbank Noord-Holland (de rechtbank) in het geding tussen
[X] C.V.,te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: G. Veldhuisen)
en
de ontvanger, en
de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
De rechtbank heeft als volgt beslist op het beroep van belanghebbende betreffende twee kennisgevingen van verrekening en op haar verzoek tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn:
“De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep betrekking heeft op de mededelingen verrekening;
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover een dwangsom wordt verzocht in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar tegen de beschikking inzake invorderingsrente van 31 oktober 2019;
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar tegen de beschikking inzake invorderingsrente van 31 oktober 2019;
  • verklaart het bezwaar tegen de beschikking inzake invorderingsrente van 31 oktober 2019 gegrond;
  • vernietigt de beschikking inzake invorderingsrente van 31 oktober 2019;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden; en
  • veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres, vastgesteld op een bedrag van € 1.500.”
1.2.
Na toezending van de gronden in het door belanghebbende ingestelde principaal hoger beroep, heeft de ontvanger tijdig incidenteel hoger beroep ingesteld, voorzien van gronden.
1.3.
Belanghebbende heeft bij nader stuk van 5 november 2024 het principaal hoger beroep ingetrokken.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Mededeling 1
2.1.
Met dagtekening 31 oktober 2019 is aan belanghebbende een ‘mededeling verrekening of terugbetaling’ bekendgemaakt. Daarin is vermeld dat een ‘teruggave kosten/interest loonheffing 2e per.2019’ ten bedrage van € 49 voor € 30 is verrekend met een aanslag motorrijtuigenbelasting 2015, voor € 15 met in rekening gebrachte kosten en voor € 4 met rente over de periode van 5 april 2016 tot en met 25 oktober 2019 (hierna: verrekening 1).
2.2.
Met dagtekening 12 december 2019 heeft belanghebbende tegen de verrekening een bezwaarschrift ingediend bij de ontvanger. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld, omdat de ontvanger haars inziens niet tijdig een uitspraak op dat bezwaarschrift heeft gedaan.
Mededeling 2
2.3.
Met dagtekening 2 november 2019 is aan belanghebbende nog een ‘mededeling verrekening of terugbetaling’ bekendgemaakt. Daarin is vermeld dat ‘de teruggave kosten/interest motorrijtuigenbelasting 2019’ met een zeker nummer ten bedrage van € 7 is verrekend met een aanslag motorrijtuigenbelasting 2015 (hierna: verrekening 2).
2.4.
Met dagtekening 16 december 2019 heeft belanghebbende tegen de verrekening een bezwaarschrift ingediend bij de ontvanger. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld omdat de ontvanger haars inziens niet tijdig een uitspraak op dat bezwaarschrift heeft gedaan.
2.5.
Bij geschrift met opschrift ‘uitspraak op bezwaar’ van 1 april 2020 heeft de inspecteur het bezwaar tegen verrekening 2 ‘kennelijk niet-ontvankelijk’ verklaard.

3.Geschil in hoger beroep

Het incidenteel hoger beroep houdt klachten in over de gegrondverklaring van het beroep met betrekking tot invorderingsrente en de veroordeling tot vergoeding van het betaalde griffierecht aan belanghebbende.

4.Beoordeling

4.1.
De verrekeningen in deze zaak zijn reeds aan de orde zijn geweest in de zaak die heeft geleid tot ‘s Hofs uitspraak van 15 augustus 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2295 (hierna: de uitspraak van 15 augustus 2023). Naar aanleiding van die verrekeningen heeft belanghebbende ook ‘mededeling i’ respectievelijk ‘mededeling vi’ uit die uitspraak ontvangen, twee zogeheten ‘mededelingen motorrijtuigenbelasting’.
4.2.
In de rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 van de uitspraak van 15 augustus 2023 is overwogen dat een ‘mededeling verrekening of terugbetaling’ in voorkomende gevallen wordt gevolgd door een nadere mededeling waarin het resterende openstaande bedrag van de belastingschuld waarmee is verrekend wordt vermeld. Als invorderingsrente in een verrekening is betrokken, wordt in die nadere mededeling de beschikking invorderingsrente bekendgemaakt, voorzien van rechtsmiddelverwijzing. Mededeling i en mededeling vi in de uitspraak van 15 augustus 2023 zijn de nadere mededelingen in verband met verrekening 1 en verrekening 2 uit deze zaak. De beschikking invorderingsrente behorend bij de invorderingsrente die in verrekening 1 is vermeld, is in mededeling i uit de uitspraak van 15 augustus 2023 formeel bekendgemaakt (met rechtsmiddelverwijzing).
4.3.
De uitspraak van 15 augustus 2023 gaat mede over die beschikking invorderingsrente. Of, preciezer gesteld, over de gevolgen van het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar over (onder meer) die beschikking. Van een inhoudelijk beoordeling van die beschikking is het in de uitspraak van 15 augustus 2023 niet gekomen, omdat de ontvanger de beschikking op 1 april 2020 al had herroepen (= vernietigd). Een en ander betekent ook dat de rechtbank in de thans bestreden uitspraak een rentebeschikking heeft vernietigd die allang niet meer bestond.
4.4.
Het Hof heeft het beroepschrift in eerste aanleg mede daarom opnieuw beoordeeld en legt dat uit als zijnde uitsluitend gericht tegen twee verrekeningsbesluiten. Daarbij acht het, naast hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3, van belang dat in de mededelingen van 31 oktober 2019 en 2 november 2019 niet een beschikking invorderingsrente is bekendgemaakt.
4.5.
Het oordeel in 4.4 brengt mee dat de rechtbank zich geheel en al onbevoegd had moeten verklaren. Voor een veroordeling tot vergoeding van immateriële schade had de rechtbank ook geen aanleiding hoeven zien. Een procedure over twee verrekeningen van geringe bedragen bij een onbevoegde rechter rechtvaardigt immers evident niet een veronderstelling van rechtens relevante spanning en frustratie bij belanghebbende. Bedoelde veroordeling zal het Hof echter niet vernietigen, omdat de Staat daartegen geen hoger beroep heeft ingesteld.
4.6.
Het gevolg is dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd, behalve voor zover de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard en voor zover de Staat is veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade. Omdat de veroordeling van de Staat tot vergoeding van immateriële schade, gelet op hiervoor overwogene, evident onjuist is, wordt de Staat niet alsnog veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.
4.7.
De slotsom is dat het incidenteel hoger beroep van de ontvanger gegrond is.

5.Kosten

Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank met uitzondering van de beslissing waarin de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard en de beslissing waarin de Staat is veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, C.J. Hummel en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland, als griffier. De beslissing is op 19 december 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.