ECLI:NL:GHAMS:2024:3452

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.338.828
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en verdeling van huwelijkse bezittingen met betrekking tot regresvorderingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een vrouw en een man, die in 1998 in Argentinië met elkaar zijn gehuwd. De echtscheiding werd op 20 november 2020 uitgesproken door de rechtbank te La Plata, Argentinië. De vrouw woont sinds 2016 in Argentinië, terwijl de man in de gezamenlijke woning in Nederland is blijven wonen. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat de man toestemming gaf om de woning te verkopen en de huwelijkse schulden af te lossen. De vrouw betwistte de overbedeling van de man en vorderde dat de verkoopopbrengst van de woning opnieuw in depot bij de notaris moest worden geplaatst. Het hof heeft geoordeeld dat de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter in kracht van gewijsde is gegaan en dat de vrouw niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen. Het hof heeft de vorderingen van de vrouw afgewezen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De vrouw is veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep aan de man.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer gerechtshof 200.338.828
zaaknummer rechtbank Noord-Holland 346575
arrest in kort geding van 17 december 2024
in de zaak van
[de vrouw]
die woont in [plaats A] , Argentinië
hierna: de vrouw
advocaat: mr. R.H. Bouwman te Amsterdam,
tegen
[de man]
die woont in [plaats B]
hierna: de man
advocaat: mr. Y. Bruin te Heerhugowaard.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in verzet dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, (hierna: de voorzieningenrechter) op 11 januari 2024 (hierna: het bestreden vonnis) tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 8 februari 2024
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord.
1.2.
Op 26 november 2024 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Op 11 november 2024 is nog een H16-formulier van mr. Bruin met producties 29 tot en met 32 in het geding gebracht. Mr. Bouwman heeft tijdens de zitting spreekaantekeningen overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn in 1998 in Argentinië met elkaar gehuwd. Op 20 november 2020 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken door de rechtbank te La Plata, Argentinië. Partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar geweest van een woning aan de [A-straat] in [plaats C] (hierna: de woning). Op de woning rustte een hypothecaire zekerheid ten behoeve van een geldlening (bestaande uit drie leningen) van totaal € 233.000. Aan de hypothecaire zekerheidstelling was een levensverzekeringspolis bij Interpolis verbonden. Na de echtscheiding tussen partijen is de man in de woning blijven wonen. Hij heeft sindsdien alle huwelijkse schulden alleen voldaan. De vrouw woont sinds 2016 in Argentinië.
2.2.
De voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar heeft bij vonnis van 6 december 2022 op vordering van de man:
- de man gemachtigd ex artikel 3:174 lid l van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot het te gelde maken van de woning, in die zin dat dat vonnis binnen vier weken na betekening in de plaats zal treden van de toestemming van de vrouw om alle verkoophandelingen ten aanzien van de woning te verrichten;
- voor het geval de verkoopopbrengst van de woning niet toereikend is om de (hierna bedoelde) huwelijkse schulden af te lossen, de man gemachtigd ex artikel 3:174 lid 1 BW tot het te gelde maken van de levensverzekering bij Interpolis;
- bepaald dat van de verkoopopbrengst van de woning (en eventueel de levensverzekering) eerst de huwelijkse schulden bij ABN AMRO Bank en Rabobank moeten worden afgelost en dat, indien de vrouw niet uiterlijk op de dag van de levering van de woning aan een derde haar medewerking hieraan verleent, dat vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw;
- bepaald dat de eventueel resterende verkoopopbrengst van de woning na aflossing van de huwelijkse schulden in depot bij de notaris komt te staan, totdat partijen een regeling hebben getroffen of tot er een rechterlijke uitspraak ligt over hoe die opbrengst tussen partijen verdeeld moet worden.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
Van dit vonnis heeft de vrouw op 2 januari 2023 hoger beroep ingesteld. Deze zaak was bij dit hof aanhangig onder nummer 200.321.250/01. Het hof heeft bij arrest van 6 augustus 2024 het vonnis van 6 december 2022 bekrachtigd, de vrouw, onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring, veroordeeld in de kosten van het hoger beroep en het meer of anders gevorderde afgewezen. Van dit arrest is geen cassatie ingesteld.
2.4.
De woning is op 6 april 2023 aan (een) derde(n) geleverd.
2.5.
De man heeft bij dagvaarding van 25 september 2023 gevorderd de vrouw te veroordelen diverse bedragen aan de man te betalen uit hoofde van regresvorderingen en te bepalen dat de vrouw haar medewerking moet verlenen aan de uitbetaling van de verkoopopbrengst van de woning en aan het beëindigen van de spaarverzekering van partijen, een en ander onder indeplaatsstelling van het vonnis wanneer de vrouw haar medewerking niet verleent en onder veroordeling van de vrouw in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis van 31 oktober 2023 toegewezen, behalve de regresvordering op de vrouw ten aanzien van de hypothecaire lasten.
2.6.
De verkoopopbrengst stond in depot bij de notaris. De notaris heeft de vrouw onder toezending van het verstekvonnis van 31 oktober 2023 per e-mail van 7 november 2023 geïnformeerd dat het depot aan partijen moet worden uitgekeerd en dat in het vonnis genoemde bedragen in het kader van de regresvorderingen van de man moeten worden verrekend. De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen de uitkering van de bedragen. De notaris heeft het depotbedrag inmiddels aan partijen uitgekeerd. De vrouw heeft € 50.491,80 ontvangen en de man hetzelfde bedrag, verhoogd met € 16.000 vanwege de aan hem toekomende bedragen uit hoofde van de in het verstekvonnis van 31 oktober 2023 toegewezen regresvorderingen.
2.7.
De vrouw heeft bij de voorzieningenrechter in verzet gevorderd dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat zij geen bedragen aan de man hoeft te betalen en verder dat de man niet beschikkingsbevoegd is om rechtshandelingen inzake de regresvorderingen te verrichten. Verder heeft de vrouw verzocht dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat de verdeling van de gemeenschap bij de rechtbank in Argentinië moet plaatsvinden en ook om haar niet in de proceskosten te veroordelen. De man heeft verweer gevoerd en tot afwijzing van het verzet geconcludeerd, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de verzetprocedure. Bij vonnis van 11 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzet ongegrond verklaard en de vrouw veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.
2.8.
De bedoeling van het hoger beroep van de vrouw is dat de uitbetaalde gelden terug in depot bij de notaris gaan en dat het oordeel over de huwelijkse bezittingen en schulden aan de Argentijnse rechter is.
2.9.
De man concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw en tot veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in hoger beroep, alsook eventuele nakosten.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal beslissen dat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd en legt hierna uit hoe het tot dat oordeel is gekomen.
(formele) betekening (grief 1)
3.2.
Het hof stelt voorop dat de namens de vrouw naar voren gebrachte grief over het niet op juiste wijze toepassen van het Haags Betekeningsverdrag - wat hier verder ook van zij - in verband met de herkansings- of herstelfunctie van het hoger beroep niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. De vrouw is van het verstekvonnis in verzet gekomen en is dus in de procedure bij de rechtbank verschenen. In de procedure in verzet heeft alsnog een beoordeling plaatsgevonden. Ook heeft de vrouw hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. De vrouw kan in hoger beroep alsnog haar verweer toelichten. Dat heeft zij ook gedaan. Het belang bij deze grief is daardoor komen te ontvallen.
toetsingskader
3.3.
Als in een kort geding veroordeling tot betaling van een geldsom wordt gevorderd, dan moet de rechter daarmee terughoudend omgaan. In die gevallen moeten naar behoren feiten en omstandigheden worden aangewezen die meebrengen dat een dergelijke voorziening om reden van spoedeisendheid op zijn plaats is. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten onderzoeken of de vordering voldoende aannemelijk is en of bij toewijzing een spoedeisend belang bestaat; ook het restitutierisico is een factor die hij in zijn beoordeling van de toewijsbaarheid zal moeten betrekken.
spoedeisend belang
3.4.
In een kort geding moet de eisende partij een spoedeisend belang hebben bij zijn vordering. Bij een kort geding in hoger beroep moet dit spoedeisend belang ook tijdens de uitspraak van het hof nog bestaan. [1] Of hiervan sprake is, beoordeelt het hof door de belangen van partijen af te wegen. Het hof houdt onder andere rekening met het voorlopige karakter van zijn oordeel, de (beweerde) spoedeisendheid, de ingrijpendheid of onomkeerbaarheid van de beslissing en de voor- en nadelen van het uitblijven van een beslissing.
3.5.
De gevraagde voorziening betreft onder meer de veroordeling tot het betalen van een geldbedrag. Het hof vindt dat die voorziening hier op zijn plaats is. Het is voldoende aannemelijk dat de man een geldvordering heeft op de vrouw. Bovendien heeft de man een spoedeisend belang bij betaling daarvan. In eerste aanleg was de situatie dat de verkoopopbrengst van de woning al vanaf 6 april 2023 in depot bij de notaris stond. Het lukte de man niet om in overleg met de vrouw tot een afwikkeling te komen. De kosten liepen ondertussen door en de man kon niet uit de onverdeeldheid van de woning raken. In hoger beroep komt de vrouw van een toewijzende beslissing van de rechtbank in hoger beroep en daarom heeft de man naar het oordeel van het hof nog onverminderd spoedeisend belang heeft bij de gevraagde (en reeds gegeven) voorzieningen. Het hof zal met het oog op de proceskostenveroordeling van de rechtbank (en de in hoger beroep gevorderde proceskostenveroordeling) moeten onderzoeken of de vordering die bij de rechtbank ter beoordeling voorlag terecht is toegewezen, met inachtneming van het in hoger beroep gevoerde debat en naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing in hoger beroep. [2]
rechtsmacht en litispendentie (grieven 2 en deels 4)
3.6.
Blijkens artikel 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter door nationaal Nederlands recht bepaald en wel volgens artikelen 2-14 Rv, behoudens voor zover uit EU-Verordeningen of Verdragen
anders volgt. De rechter in kort geding moet zich een eigen voorlopig oordeel vormen of hij aan een van de bepalingen van art. 2-12 en 14 Rv bevoegdheid kan ontlenen waarbij hij zich tevens moet afvragen of er een voldoende relevant aanknopingspunt met Nederland bestaat, maar niet hoeft in te gaan op een eventueel verweer dat hij ten principale niet bevoegd zou zijn.
3.7.
De Nederlandse rechter is bevoegd van het geschil kennis te nemen op grond van artikel 6 sub b van Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van de Europese Unie van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (Huwelijksvermogensrechtverordening). De laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten samen is in Nederland en de man verbleef daar op het tijdstip van aanbrengen van de zaak nog. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat partijen het laatste in Argentinië hebben gewoond en daar hun laatste huwelijksadres hebben gehad.
3.8.
In artikel 12 Rv is bepaald dat, indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling kan aanhouden totdat daarin door eerstbedoelde rechter is beslist. Indien die beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, verklaart de Nederlandse rechter zich onbevoegd.
3.9.
Het hof overweegt als volgt. Artikel 236 lid 1 Rv bepaalt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Die bindende kracht, in de praktijk veelal aangeduid als het ‘gezag van gewijsde’, kan worden ingeroepen als in een geding tussen dezelfde partijen eenzelfde geschilpunt wordt voorgelegd als in een eerder geding en de beslissing die in het dictum van de eerdere uitspraak is gegeven (mede) berust op een beslissing over dat geschilpunt, ongeacht of wat gevorderd wordt hetzelfde is. Ook aan dragende overwegingen in een beschikking kan gezag van gewijsde toekomen. [3]
3.10.
In het arrest van dit hof van 6 augustus 2024 is in rechtsoverweging 3.10 onder meer en voor zover hier van belang het volgende overwogen:

De vrouw heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, niet nader onderbouwd dat in Argentinië momenteel (nog) een bodemprocedure over (de verdeling van) het huwelijkse vermogen aanhangig is, zodat dit evenmin voor de Nederlandse rechter aanleiding vormt om zich onbevoegd te verklaren van het geschil kennis te nemen. Verder overweegt de Argentijnse rechter al dat een voorzorgsmaatregel onderworpen is aan de regels die gelden in het land van ligging van het onroerend goed, hetgeen voorstelbaar is nu het gaat om een bewarende maatregel. (…) Dat de vrouw in Argentinië een procedure aanhangig heeft gemaakt, die tot het vonnis van 14 december 2022 heeft geleid, heeft derhalve niet tot gevolg dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd dient te verklaren (of anderszins niet over de woning zou mogen beslissen).
3.11.
Tegen de beslissing van het hof van 6 augustus 2024 is door geen van partijen cassatie ingesteld. De uitspraak is dus in kracht van gewijsde gegaan en de beslissing van 6 augustus 2024 is tussen partijen bindend. Ook is in deze procedure op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat in Argentinië een bodemprocedure wordt gevoerd. De grief faalt en het beroep van de vrouw op de exceptie wordt verworpen.
toepasselijk recht
3.12.
In het vonnis van 6 december 2022 (zaaknummer C/15/332567 / KG ZA 22-510) heeft de voorzieningenrechter al geoordeeld over het toepasselijk recht (r.o. 4.3 en 4.4). In het bestreden (verstek)vonnis van 31 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter dat nog eens bevestigd (r.o. 3.1). Dit hof heeft in het arrest van 6 augustus 2024 (zaaknummer 200.321.250/01) het toepasselijk recht beoordeeld en geoordeeld dat het Nederlandse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime (zie r.o. 3.11).
3.13.
Tegen het oordeel van de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis dat Nederlands recht van toepassing is, is geen grief geformuleerd. De rechter in hoger beroep is gebonden aan dit oordeel van de voorzieningenrechter in eerste instantie [4] . Dat betekent dat het hof, net als de voorzieningenrechter, Nederlands recht zal toepassen.
regresvorderingen (grieven 3 en deels 4)
3.14.
De vrouw stelt dat zij de man niets verschuldigd is. Zij is dan ook ten onrechte door de voorzieningenrechter veroordeeld tot het betalen van € 4.490,88 uit hoofde van een regresvordering ter zake van de premies van de spaarverzekering bij Interpolis en € 12.375 ter zake van huwelijkse schulden. De man voert verweer.
3.15.
Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft de hoogte van de regresvorderingen niet betwist. Haar beroep komt erop neer dat de man is overbedeeld en daarom geen recht heeft/aanspraak kan maken op regres. Het namens de vrouw gestelde is niet onderbouwd en daarom niet controleerbaar. De vrouw heeft namelijk niet onderbouwd dat de man ten tijde van het huwelijk gelden heeft achterovergedrukt. Ook heeft de vrouw, tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, niet aangetoond dat de in 2016 verleende kredieten buiten haar medeweten eveneens uit haar naam zijn afgesloten en alleen aan de man ten goede zijn gekomen. Hetzelfde geldt voor de bewering dat de man de spaarrekeningen van de kinderen van partijen heeft leeggehaald. Ook daarvan is geen bewijs geleverd. Dat, tot slot, er sprake zou zijn van overgeslagen bestanddelen, doordat volgens de vrouw een groot deel van de echtelijke bezittingen door de man niet zijn benoemd, is ook niet aangetoond. Kortom, dat de man is overbedeeld is door de vrouw, na betwisting door de man, niet met bewijsstukken onderbouwd. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de vrouw te honoreren in de gevolgen die zij aan haar stellingen verbindt, dat vanwege overbedeling van de man de verdeling overnieuw moet plaatsvinden en om die reden de verkoopopbrengst terug moet in depot bij de notaris. De grieven falen.
bewijsaanbod
3.16.
Het hof zal het bewijsaanbod passeren omdat dit onvoldoende specifiek is. In hoger beroep mag van een partij die bewijs aanbiedt worden verwacht dat zij niet alleen voldoende concreet aangeeft op welke stellingen het bewijsaanbod betrekking heeft maar ook wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen [5] Dat heeft de vrouw in hoger beroep nagelaten. Daarbij betreft dit een voorziening in kort geding en dat laat zich moeilijk rijmen met het toewijzen van een bewijsaanbod.
conclusie
3.17.
Alle grieven falen. Omdat de vrouw in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Ook de proceskostenveroordeling die de rechtbank heeft uitgesproken blijft daarom in stand. Grief 5 faalt.
3.18.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 januari 2024 ;
4.2.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van de volgende proceskosten van de man:
€ 349 aan griffierecht
€ 2.428 aan salaris van de advocaat van de man (2 procespunten x appeltarief II);
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, J.U.M. van der Werff en L. Hamer, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.

Voetnoten

1.HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437.
2.HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:666 en HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1782.
3.HR 13 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:683.
4.HR 11 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:394 en HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1525.
5.HR 9 juli 2004, HR:ECLI:NL:2004:AO7817.