ECLI:NL:GHAMS:2024:3368

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
23/1241 tot en met 23/1245
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indeling van multifunctionele apparaten onder douanepost 9009 of 8471

Op 5 november 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de inspecteur van de Douane. De zaak betreft de indeling van multifunctionele apparaten (MFA's) die kunnen scannen, printen, kopiëren en faxen, onder de douanepost 9009 of 8471. De inspecteur had eerder een uitnodiging tot betaling uitgereikt voor een bedrag van € 515.607,64, waartegen belanghebbende bezwaar had aangetekend. De rechtbank Noord-Holland had op 5 september 2023 de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 15 oktober 2024 werd het geschil besproken, waarbij belanghebbende stelde dat de MFA's onder post 8471 ingedeeld moesten worden, terwijl de inspecteur post 9009 voorstond. Het Hof oordeelde dat de indeling van de MFA's wettelijk bepaald wordt door de bewoordingen van de posten en de indelingsregels. Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de MFA's terecht onder post 9009 zijn ingedeeld, omdat de objectieve kenmerken en eigenschappen van de apparaten niet in geschil waren. De rechtbank had vastgesteld dat de functies van de MFA's gelijkwaardig zijn en dat geen enkele functie het wezenlijke karakter van de apparaten bepaalt.

Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd werd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en belanghebbende werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 23/1241 tot en met 23/1245
5 november 2024
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X], gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. N.P.J. Ooyevaar)
tegen de uitspraak van 5 september 2023 in de zaken met kenmerken HAA 21/2171, HAA 21/3325, HAA 21/3327, HAA 21/3328 en HAA 21/3330 van de rechtbank NoordHolland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Douane, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

kenmerk 23/1241
1.1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 23 december 2004 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling uitgereikt voor een bedrag van € 515.607,64 (hierna: de utb).
1.1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 16 maart 2021 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen een deel van de met de utb geheven douanerechten (€103.263,24, betreffende het model [model 1] ) afgewezen.
1.1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.
kenmerk 23/1242
1.2.1.
Bij beschikking van 17 januari 2008 heeft de inspecteur belanghebbende bericht haar verzoek tot terugbetaling van de douanerechten die zij heeft betaald ter zake van het in het vrije verkeer brengen van het model [model 2] in periode van december 2004 tot en met december 2006, niet in behandeling te nemen.
1.2.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 18 april 2008 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen deze beslissing gegrond verklaard.
1.2.3.
Bij beschikking van 26 maart 2021 heeft de inspecteur het verzoek tot terugbetaling afgewezen.
1.2.4.
Belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend en daarbij verzocht om haar bezwaarschrift aan te merken als een rechtstreeks beroep. De inspecteur heeft hiermee ingestemd en heeft het bezwaarschrift bij brief van 20 mei 2021 aan de rechtbank gezonden, ter behandeling als beroepschrift.
kenmerken 23/1243, 23/1244 en 23/1245
1.3.1.
Bij beschikkingen van 17 januari 2008 heeft de inspecteur belanghebbende bericht haar verzoeken tot terugbetaling van de douanerechten die zij heeft betaald ter zake van het in het vrije verkeer brengen van de modellen [model 3] , [model 4] en [model 5] in periode van 11 december 2004 tot en met december 2006, niet in behandeling te nemen.
1.3.2.
Bij uitspraken op bezwaar van 24 april 2008 heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen deze beschikkingen gegrond verklaard.
1.3.3.
Bij in één geschrift bekendgemaakte beschikkingen van 26 maart 2021 heeft de inspecteur de verzoeken tot terugbetaling van belanghebbende afgewezen.
1.3.4.
Belanghebbende heeft verzocht om haar bezwaarschrift aan te merken als een rechtstreeks beroep. De inspecteur heeft hiermee ingestemd en heeft het bezwaarschrift bij brief van 20 mei 2021 aan de rechtbank gezonden, ter behandeling als beroepschrift.
alle kenmerken
1.4.
Bij uitspraak van 5 september 2023 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“1. Partijen verschilden vanaf de jaren 90 van de vorige eeuw van mening over de indeling van MFA’s . Daarbij zijn tussen partijen afspraken gemaakt, onder meer in de vorm van vaststellingsovereenkomsten.
2. In het kader van die afspraken zijn meerdere beroepsprocedures gevoerd, tot en met cassatieprocedures bij de Hoge Raad. De behandeling van het bezwaarschrift in de zaak HAA 21/2171 en de verzoeken tot terugbetaling in de zaken HAA 21/3325, 21/3327, 21/3328 en 21/3330 zijn door partijen in onderling overleg onder meer in afwachting van de afloop van de cassatieprocedures aangehouden.
3. Voor het in het vrije verkeer brengen van de in de onderhavige zaken in geschil zijnde MFA’s van de modellen [model 1] , [model 6] , [model 5] , [model 7] en [model 8] heeft eiseres in de periode van december 2004 tot en met december 2006 steeds periodiek aangiften gedaan.
4. Eiseres heeft de MFA’s in de aangiften ingedeeld onder GN-post 9009 12 00 (met een tarief van 6%), maar is bij nader inzien van mening dat de indeling moet plaatsvinden in onderverdeling van post 8471 41 of subsidiair 8471 60 van het Geharmoniseerd Systeem (hierna: GS- post). Deze onderverdelingen van de GS hebben een nihiltarief.
5. In de zaak betreffende de [model 1] heeft verweerder aangetekend dat het daadwerkelijk belang vele malen groter is dan het bedrag van de in geschil zijnde utb.
De uitkomst van dat beroep zal namelijk ook gelden voor de invoer van de [model 1] die heeft plaatsgevonden na het tijdvak waarop de utb ziet en zal tevens bepalend zijn voor de indeling van andere, vergelijkbare apparaten uit het assortiment van eiseres. Hierover is door partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten.”
2.2.
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is, evenals bij de rechtbank, tussen partijen in geschil of de apparaten dienen te worden ingedeeld onder post 8471, zoals belanghebbende bepleit, dan wel onder post 9009, zoals de inspecteur voorstaat.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:

Beoordeling door de rechtbank
15. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken en de algemene indelingsregels. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie, dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven. Hierbij vormen de GS- en de GN-toelichtingen nuttige aanwijzingen voor de tariefindeling, ook al zijn deze toelichtingen slechts uitleggingen en rechtens niet bindend (zie onder meer Hof van Justitie 26 april 2017, C-51/16, Stryker EMEA Supply Chain Services BV, ECLI:EU:C:2017:298, punt 39 en 45). De inhoud van GS- en GN- toelichtingen moet in overeenstemming zijn met de GN-bepalingen en mag de strekking daarvan niet wijzigen. Toelichtingen moeten, indien zij in strijd blijken met de tekst van de GN-posten en de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken, terzijde worden geschoven (zie onder meer Hof van Justitie 26 november 2015, C-44/15 Duval GmbH & Co, KG., ECLI:EU:C:2015:783, punt 24).
16. Aan de hand van de dossiers en hetgeen op de zitting is besproken heeft de rechtbank vastgesteld dat de MFA’s allemaal bestaan uit een centrale verwerkingseenheid, een moederbord met programmeerbare BIOS, een intern geheugen, een extern geheugen (harde schijf) van 40 of 80 GB, een invoereenheid (laser scanner) en een uitvoereenheid (laser printer). Het geheel zit telkens in één behuizing. De MFA’s zijn door eiseres op de markt gebracht als “document management centers” bedoeld als centraal punt voor het bewerken, beheren en opslaan van digitale documenten, zodat er geen losse apparaten meer nodig zijn. De objectieve kenmerken en eigenschappen van de MFA’s zijn tussen partijen niet in geschil.
17. Het geschil in de onderhavige zaken draait om de indeling van de MFA’s in de GN. De bij Verordening (EEG) Nr. 2658/87 ingevoerde GN is gebaseerd op het wereldwijd geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, dat is opgesteld door de Internationale Douaneraad, thans de Werelddouaneorganisatie, en is ingevoerd bij het Internationaal Verdrag van Brussel van 14 juni 1983, dat namens de Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB L 198, blz. 1). De gecombineerde nomenclatuur stemt overeen met het GS wat de posten en de uit zes cijfers bestaande postonderverdelingen betreft. Alleen de postonderverdelingen met een zevende en achtste cijfer zijn specifiek voor de GN. De rechtbank hanteert het begrip ‘GS-post’ voor een goederencode die bestaat uit 4 tot 6 cijfers en het begrip ‘GN-post’ voor een goederencode die bestaat uit 8 cijfers.
Gelet op het feit dat de rechtbank oordeelt over indeling van goederen in de GN wordt de door eiseres ter zitting opgeworpen nieuwe beroepsgrond dat de jurisprudentie (van het Hof van Justitie), waarop verweerder zich in deze zaken beroept in strijd was met het geharmoniseerd systeem hier onbesproken gelaten.
17. Bij de indeling van de in de onderhavige zaken in geschil zijnde MFA’s gaat het naar het oordeel van de rechtbank om de toepasselijke regelgeving ten tijde van het in het vrije verkeer brengen van deze MFA’s zijnde de periode van december 2004 tot en met december 2006. De wetgeving vanaf 1 januari 2007 en de latere jurisprudentie, voor zover deze jurisprudentie betrekking heeft op het na 1 januari 2007 in het vrije verkeer brengen van MFA’s is niet van toepassing in de onderhavige zaken. Aan Verordening 620/2011 kan voorts geen terugwerkende kracht worden toegekend. Zoals verweerder terecht heeft aangevoerd, blijkt dit ook al uit deze verordening zelf. In overweging 5 van de verordening staat: “Aangezien de aanbevelingen in verslagen die door het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO zijn goedgekeurd, slechts voor de toekomst gelden, mag deze verordening geen terugwerkende kracht hebben en evenmin met terugwerkende kracht als richtsnoer voor de interpretatie worden gebruikt. Omdat deze verordening niet als richtsnoer voor de interpretatie kan dienen voor de indeling van goederen die vóór 1 juli 2011 in het vrije verkeer zijn gebracht, mag op grond hiervan geen terugbetaling plaatsvinden van eventuele vóór die datum betaalde rechten.”
Dat GS-post 9009 nu niet meer bestaat en dat GS-post 8471 ook na 1 januari 2007 ongewijzigd is gebleven, is voor het oordeel in deze zaken niet relevant.
19. Eiseres stelt dat de MFA’s in GS-post 8471 moeten worden ingedeeld, omdat deze MFA’s integraal AGM’s zijn en de functie automatische gegevensverwerking zo overheersend is geworden, dat de functie kopiëren als criterium voor de indeling dient weg te vallen. De MFA’s ontlenen volgens eiseres hun wezenlijke kenmerken aan deze automatische gegevensverwerking. Verweerder heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
20. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft eiseres een verklaring van één van haar ingenieurs (tevens de leider van het ontwikkelteam) over de ontwikkeling van de [model 1] in het geding gebracht. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij verder geen bewijs van haar stellingen kan bijbrengen. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de verklaring van de ingenieur onvoldoende bewijs voor de stellingen van eiseres. De verklaring geeft een beeld van de ontwikkelingen en technische aanpassingen van de MFA uit het oogpunt van een ontwerper. De verklaring geeft geen, althans onvoldoende concrete aanknopingspunten voor objectieve kenmerken en eigenschappen van de door eiseres gestelde wezenlijke automatische gegevensverwerking.
21. Uit de in de dossiers aanwezige brochures en de productspecificaties van de MFA’s blijkt dat de MFA’s kantoorapparaten zijn met verschillende functies: kopiëren, printen, scannen en faxen (te beschouwen als ondergeschikte functie). Eiseres heeft ter zitting gesteld dat deze brochures en productspecificaties slechts vanuit marketingtechnisch oogpunt zijn opgesteld omdat de volgens eiseres essentiële AGM in de MFA voor de gebruiker niet van belang zou zijn, omdat het voor de gebruiker alleen zou gaan om de functionaliteiten van de MFA. Deze stelling passeert de rechtbank, omdat in zaken als de onderhavige voor de indeling van de producten douanetechnisch moet worden gekeken, waarbij de in het dossier aanwezige brochures en productspecificaties belangrijke aanwijzingen bevatten over de objectieve kenmerken en eigenschappen van de MFA’s . Eiseres heeft voor de in 2010 afgegeven bti’s van [model 5] , [model 7] en [model 8] voorts zelf informatie aan de douane verstrekt. Mede op grond van deze informatie is in de bti’s bij de omschrijving van het product onder meer de volgende tekst opgenomen: “Het apparaat is in staat om zowel zelfstandig als binnen een netwerk de volgende functies uit te voeren: automatische gegevensverwerking; (…) scannen, (…) printen; (…) kopiëren; (…)”
22. Eiseres heeft gesteld dat sprake zou zijn van een vrij programmeerbare computer in de MFA’s , maar deze stelling heeft zij – na de gemotiveerde betwisting door verweerder – niet aannemelijk gemaakt.
23. Ter onderbouwing van haar stelling dat de MFA’s in GS-post 8471 moeten worden ingedeeld heeft eiseres ook verwezen naar de eerder, onder overweging 21 genoemde, in 2010 afgegeven bti’s voor [model 5] , [model 7] en [model 8] . Deze verwijzing treft geen doel. Op grond van artikel 12, lid 2 van het Communautaire Douanewetboek kan een bti niet met terugwerkende kracht in werking treden en is een bti slechts bindend voor de douaneautoriteiten en de houder ten aanzien van goederen waarvoor de douaneformaliteiten zijn vervuld na de datum waarop de inlichting door de autoriteiten is verstrekt c.q. de bti van kracht wordt.
24. Aan de hand van de criteria uit het Kip-arrest zal beoordeeld moeten worden of er één functie is die de MFA zijn wezenlijke karakter verleent.
25. Op grond van de brochures en productspecificaties is komen vast te staan dat de afdruk- en kopieersnelheid van de MFA gelijk zijn, dat de MFA’s beschikken over een sheetfeeder en dat de MFA’s beschikken over vijf papierlades die alle kunnen worden gebruikt bij zowel de print- als de kopieerfunctie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van deze drie objectieve kenmerken terecht geconcludeerd dat de kopieerfunctie even belangrijk is als de print- en scanfunctie. Dit betekent dat geen enkele functie aan de MFA zijn wezenlijke karakter verleent en indelingsregel 3b niet kan worden toegepast.
26. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de MFA’s met de toepassing van indelingsregels 1 en 3c terecht heeft ingedeeld onder GN-post 9009 12 00.
Conclusie en gevolgen
27. Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
28. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Partijen procederen sinds medio jaren ’90 over de indeling van apparaten als de onderwerpelijke in het Geharmoniseerd Systeem en de daarop gebaseerde Gecombineerde Nomenclatuur van de Europese Unie, zoals die luidden tot 1 januari 2007. Partijen houdt daarbij telkenmale verdeeld of de apparaten, die kunnen scannen, printen, kopiëren en faxen, tot 1 januari 2007 dienen te worden ingedeeld onder post 9009 als fotokopieerapparaat, dan wel onder post 8471 als uitvoereenheid (printer) voor automatische gegevensverwerkende machines (GS-code 8471 60). De Hoge Raad heeft zich hierover laatstelijk uitgelaten in zijn arrest van 1 maart 2013, nr. 11/02134, ECLI:NL:HR:2013:BZ2693. In dit arrest heeft de Hoge Raad het oordeel van de douanekamer van het Hof, dat apparaten als de onderwerpelijke op basis van de door het Hof van Justitie in zijn arrest van 11 december 2008, Kip Europe e.a., C-362/07 en C-363/07, ECLI:EU:C:2007:489 (hierna: Kip-arrest), gegeven aanwijzingen dienen te worden ingedeeld onder post 9009, bevestigd.
5.2.
In afwachting van het voormelde arrest van de Hoge Raad heeft de inspecteur, in overleg met belanghebbende, het onder 1.1.2 genoemde bezwaar en de onder 1.2.1 en 1.3.1 genoemde verzoeken om terugbetaling, aangehouden. Na het verschijnen van het arrest heeft de inspecteur het bezwaar en de verzoeken om terugbetaling afgehandeld, met inachtneming van dat arrest.
5.3.
Daarnaar gevraagd heeft belanghebbende ter zitting in hoger beroep bevestigd dat indeling van de onderwerpelijke apparaten onder post 9009 in overeenstemming is met het Kip-arrest van het Hof van Justitie en het arrest van de Hoge Raad. Belanghebbende stelt zich evenwel op het standpunt dat zowel het Kip-arrest als het arrest van de Hoge Raad onjuist is en verzoekt het Hof daarom prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.4.
Belanghebbende baseert haar standpunt dat het Hof van Justitie in het Kip-arrest onjuiste aanwijzingen heeft gegeven voor de indeling van apparaten als de onderwerpelijke, naar het Hof begrijpt, met name op de verslagen van een WTO-panel in de zaken WT/DS375R, WT/DS376R en WT/DS377R (Europese Gemeenschappen en hun lidstaten – Tariefbehandeling van bepaalde informatietechnologieproducten), die op 16 augustus 2010 bekend zijn gemaakt en die op 21 september 2010 door het Dispute Settlement Body van de WTO zijn aangenomen. Ook acht zij van belang dat de Europese Unie bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 620/2011 per 1 juli 2011 gevolg heeft gegeven aan genoemde verslagen van het WTO-panel en zich – naar belanghebbende stelt – dus kennelijk met de bevindingen van dit panel kan verenigen. Belanghebbende heeft in dat verband erop gewezen dat de onderwerpelijke apparaten veel taken kunnen verrichten, waaronder digitaal scannen en door automatische gegevensverwerking computerbestanden printen, maar niet
fotokopiëren: dat betreft een andere techniek.
5.5.
Het Hof vindt in genoemde omstandigheden en al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd geen aanleiding om te veronderstellen dat het Hof van Justitie thans anders zou oordelen dan in het Kip-arrest. Het Hof verwijst ter zake naar het arrest van het Hof van Justitie van 17 januari 2013, Hewlett-Packard Europe B.V., C-361/11, ECLI:EU:C:2013:18, r.o. 57 t/m 60, waaruit genoegzaam blijkt dat het Hof van Justitie in de verslagen van het WTO-panel geen aanleiding ziet om zijn oordeel ten aanzien van de tariefindeling van apparaten als de onderwerpelijke te wijzigen.
5.6.
Voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad ziet het Hof evenmin aanleiding. In het onder 5.1 genoemde arrest van 1 maart 2013 heeft de Hoge Raad immers in rechtsoverweging 4.2.5 reeds geoordeeld over het (niet van) belang (zijn) van de verslagen van het WTO-panel.
5.7.
Tot slot merkt het Hof nog op dat belanghebbende in de onderwerpelijke procedure, anders dan in eerdere procedures, zich primair op het standpunt stelt dat de apparaten zélf als automatische gegevensverwerkende machines dienen te worden ingedeeld (GS-code 8471 41, andere digitale automatische gegevensverwerkende machines, bevattende in dezelfde behuizing ten minste een centrale verwerkingseenheid en al dan niet gecombineerd, een invoer- en uitvoereenheid). De rechtbank heeft dit standpunt terecht verworpen. Aantekening 5 A op hoofdstuk 84 bepaalt immers dat voor de toepassing van post 8471 onder “automatische gegevensverwerkende machines” wordt verstaan: digitale machines, die (onder meer) vrij kunnen worden geprogrammeerd overeenkomstig de behoeften van de gebruiker. Dat de onderwerpelijke apparaten vrij kunnen worden geprogrammeerd door de gebruiker overeenkomstig zijn behoeften, is door belanghebbende wel gesteld, maar is tegenover de betwisting door de inspecteur geenszins aannemelijk gemaakt. Indeling als automatische gegevensverwerkende machines is reeds om die reden uitgesloten.
Slotsom
5.8.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, C.J. Hummel en W.J. Blokland, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 5 november 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.