ECLI:NL:GHAMS:2024:3227

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
23-001070-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens gebrek aan bewijs voor kraken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder op 6 april 2022 vrijgesproken van huisvredebreuk, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging in hoger beroep betrekking heeft op het strafbare feit kraken, en niet op huisvredebreuk, zoals in de aangifte was gedaan. De verdachte is beschuldigd van het wederrechtelijk binnendringen in een woning waarvan het gebruik door de rechthebbende zou zijn beëindigd. Echter, het hof heeft geconcludeerd dat de woning op de pleegdatum nog door de aangeefster werd bewoond, waardoor niet bewezen kon worden dat het gebruik was beëindigd. Dit leidde tot de beslissing dat de tenlastelegging niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, en de verdachte werd vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van het tweede feit. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van de tenlastelegging en de noodzaak van bewijs voor de beschuldigingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001070-22
datum uitspraak: 31 oktober 2024
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 april 2022 in de strafzaak onder parketnummer
13-280281-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 december 2022 en 31 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen die in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij op/in of omstreeks 25 april 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in een woning en/of gebouw, aan de [adres 2], waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd wederrechtelijk is binnengedrongen en/of wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00 met een proeftijd van twee jaren.

Vrijspraak

De verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd dat hij een woning, waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd, wederrechtelijk is binnengedrongen en/of wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd. Deze tenlastelegging is geënt op de wettekst van artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht, te weten het strafbare feit
kraken. De tenlastelegging sluit daarmee niet aan bij het strafbare feit
huisvredebreukwaarvan aangifte is gedaan. Omdat de tenlastelegging in dezen bepalend is, dient het hof te beoordelen of sprake is van kraken.
Het hof stelt vast dat de woning van aangeefster op de pleegdatum door haar werd bewoond en daarmee dat niet kan worden bewezen dat het gebruik van die woning door de rechthebbende was beëindigd. Het hof is dan ook van oordeel dat hetgeen de verdachte onder feit 1 is tenlastegelegd niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van
mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
31 oktober 2024.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.