In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een WOZ-beschikking. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van een onroerende zaak in Amsterdam voor het jaar 2015, welke door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 651.000. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding, aangezien het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank Amsterdam had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 20 augustus 2024 werd het geschil besproken. De belanghebbende stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij niet over een machtiging beschikte, omdat de machtiging per e-mail niet was aangekomen. De rechtbank had echter geoordeeld dat de termijnoverschrijding van anderhalve maand voor rekening en risico van de belanghebbende kwam. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had beslist. De argumenten van de belanghebbende in hoger beroep brachten geen nieuw licht op de zaak, waardoor het hoger beroep ongegrond werd verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.