ECLI:NL:GHAMS:2024:3169

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
23/128
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde woning en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam over de WOZ-waarde van zijn woning voor het jaar 2021. De rechtbank had de WOZ-waarde vastgesteld op € 206.000 en het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, stelde dat de WOZ-waarde te hoog was en deed een beroep op het gelijkheidsbeginsel, specifiek de meerderheidsregel, door te verwijzen naar de WOZ-waarden van vergelijkbare appartementen in hetzelfde complex. Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende niet kon aantonen dat de woningen in kwestie daadwerkelijk gelijk waren, aangezien hij slechts veronderstelde dat de verschillen verwaarloosbaar waren. Het Hof bevestigde de waarde van € 206.000, gebaseerd op een systematische vergelijking met vergelijkbare appartementen, en verwierp de kritiek van de belanghebbende op de taxatiemethodiek van de heffingsambtenaar. Het Hof oordeelde ook dat de klacht over het niet toezenden van een taxatieverslag in de bezwaarfase niet leidde tot benadeling van de belanghebbende, aangezien hij voldoende informatie had ontvangen om zijn zaak te beoordelen. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/128
17 september 2024
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. A. Bakker)
tegen de uitspraak van 19 december 2022 in de zaak met kenmerk AMS 22/1308 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De rechtbank heeft in de bestreden uitspraak het beroep van belanghebbende betreffende de WOZ-waarde voor het jaar 2021 van de onroerende zaak [adres] te Amsterdam (hierna: de woning), door de heffingsambtenaar in bezwaar gehandhaafd op € 206.000, alsmede een aanslag onroerendezaakbelasting voor dat jaar, ongegrond verklaard.
1.2.
Het hoger beroep is namens belanghebbende ingesteld met een geschrift voorzien van de gronden van het hoger beroep. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is erfpachter van de woning, een appartement in een flatgebouw uit 1982 in [wijk] (Amsterdam Zuidoost). Bij de woning hoort een berging.
2.2.
In een verkoopadvertentie voor de woning uit 2016 is een gebruiksoppervlak van zestig vierkante meter opgegeven.
2.3.
Voor de huisnummers 19, 23, 37, 45, 47, 49, 63, 65, 73, 79, 87, 95, 105 en 107 in hetzelfde complex als waarin de woning is gelegen, is in het WOZ-waardeloket voor peildatum 1 januari 2020 een WOZ-waarde vermeld van € 201.000, en voor de huisnummers 21, 57 en 71 een WOZ-waarde van € 192.000. Voor al die objecten is in het WOZwaardeloket een woonoppervlak van 63 vierkante meter vermeld.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in geschil of de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2021 lager moet worden vastgesteld dan op de beschikte waarde van € 206.000, al dan niet op grond van het gelijkheidsbeginsel, meer in het bijzonder de meerderheidsregel. Verder klaagt belanghebbende over de niet-toezending van onder meer een taxatieverslag in de bezwaarfase.

4.Beoordeling

De waarde van de woning
4.1.
Het Hof acht het aannemelijk dat de waarde in het economisch verkeer van de woning vrij van huur en beperkte rechten op de peildatum 1 januari 2020 ten minste € 206.000 was. De systematische vergelijking met enige verkopen van zeer vergelijkbare appartementen in de directe omgeving van de woning die de taxateur van de heffingsambtenaar heeft gemaakt, biedt namelijk ruime en overtuigende steun aan die waarde. Dat heeft (de gemachtigde van) belanghebbende ook op geen enkel moment in de procedure concreet gemotiveerd bestreden. Hij heeft vooral uitgebreid de methodiek ter discussie gesteld volgens welke de taxateur van de heffingsambtenaar corrigeert voor het feit dat de referentieverkopen erfpachtrechten zijn. De kritiek op dat punt deelt het Hof echter niet (zie uitgebreider de uitspraak van 31 oktober 2023, ECLI:GHAMS:2023:2594, rechtsoverwegingen 5.12 en 5.13). De heffingsambtenaar zou bovendien zelfs bij het ecarteren van de zogeheten erfpachtcorrecties uit de vergelijking in dit geval voldoen aan de op hem rustende bewijslast.
Gelijkheidsbeginsel (meerderheidsregel)
4.2.
Het beroep van belanghebbende op de meerderheidsregel, onder verwijzing naar de in 2.3 bedoelde WOZ-waarden, faalt. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende verduidelijkt dat het een veronderstelling van hem is dat de woning en de andere objecten (een selectie van de appartementen van 63 vierkante meter in het complex waarin de woning is gelegen) slechts verwaarloosbaar verschillen. Daarenboven heeft de heffingsambtenaar de veronderstelde gelijkheid betwist. Van gelijke gevallen kan daarom niet worden uitgegaan.
Overig
4.3.
Het Hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel niet zijn geschonden en hetgeen zij daartoe in de bestreden uitspraak heeft overwogen. De (standaard)grieven in het hogerberoepschrift ten aanzien van willekeur en rechtsongelijkheid bij het vaststellen van WOZ-waarden in het algemeen falen daarnaast in al hun variaties om de redenen die reeds zijn vermeld in de uitspraak van 31 oktober 2023, ECLI:GHAMS:2023:2594.
4.4.
De klacht over de schending van een verplichting door de heffingsambtenaar om in de bezwaarfase bepaalde gegevens toe te zenden, slaagt wel, in elk geval ten aanzien van een taxatieverslag op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ. Tegenover de betwisting van de ontvangst van dat verslag had het in beginsel op de weg van de heffingsambtenaar gelegen om de toezending van een taxatieverslag aannemelijk te maken. Dat heeft hij niet gedaan. Geen aanleiding bestaat echter om enig gevolg aan de schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ te verbinden. Voor een benadeling van belanghebbende bestaat namelijk niet de minste aanwijzing. In het bijzonder volgt uit de uitspraak op bezwaar dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase evengoed “de waardematrix (…) met de verkopen waarop wij ons oordeel baseren” heeft verstrekt aan de gemachtigde. In de bezwaarfase heeft (de gemachtigde van) belanghebbende dus al kennis kunnen nemen van de gegevens in die matrix, terwijl een dergelijke matrix in de regel informatiever is dan een taxatieverslag. Temeer het een relatief eenvoudige waardebepaling betreft, moet (de gemachtigde van) belanghebbende daarmee in ruim voldoende mate in staat zijn geweest om te beoordelen of het zinvol is om beroep in te stellen.
Slotsom
4.5.
Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, zij het deels met verbetering dan wel aanvulling van gronden.

5.Kosten

Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding (zie ook 4.4 hiervoor).

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, B.A. van Brummelen en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. W. de Gelder als griffier. De beslissing is op 17 september 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
(alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.