In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de belanghebbende, eigenaar van een dijkwoning in Amsterdam, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had in haar uitspraak van 2 december 2022 de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2021 vastgesteld op € 717.000 en de aanslag onroerendezaakbelasting ongegrond verklaard. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, heeft hoger beroep ingesteld omdat hij meent dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. Tijdens de zitting op 20 augustus 2024 is het geschil besproken, waarbij de belanghebbende betoogde dat de heffingsambtenaar in andere gevallen een lager gebruiksoppervlak had gehanteerd en dat de waarde van de woning op basis van het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel verlaagd zou moeten worden.
Het Hof heeft de argumenten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat de WOZ-waarde van € 717.000 niet te hoog is vastgesteld. De taxateur van de heffingsambtenaar had een systematische vergelijking gemaakt met vergelijkbare woningen in de omgeving, wat het Hof overtuigend vond. De belanghebbende had niet voldoende bewijs geleverd om de door de heffingsambtenaar voorgestelde waarde te weerleggen. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een kostenveroordeling.