ECLI:NL:GHAMS:2024:2959

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
23-000709-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van schadevergoedingsmaatregelen en beslagbeslissingen in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2024. De verdachte, geboren in 1987, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld voor vermogensdelicten. Het hof bevestigde het vonnis, met uitzondering van enkele beslissingen met betrekking tot de vorderingen van benadeelde partijen en de beslagbeslissingen. Het hof verving bepaalde bewijsmiddelen en oordeelde dat de strafmaat niet diende te worden aangepast.

De vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen tot een bedrag van € 6.700,00, werd in hoger beroep opnieuw ingediend. Het hof oordeelde dat de benadeelde partij recht had op schadevergoeding voor een bedrag van € 3.232,50, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd de vordering van een andere benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen tot € 25.141,33, in hoger beroep aangepast naar € 12.716,00. Het hof oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor deze bedragen.

Het hof gelastte de teruggave van bepaalde in beslag genomen goederen aan de benadeelde partijen en bepaalde dat andere goederen bewaard moesten worden ten behoeve van de rechthebbende. De beslissing van het hof werd genomen na zorgvuldige overweging van de ingediende vorderingen en de onderbouwing daarvan. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de aanpassingen die in deze uitspraak zijn gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000709-24
datum uitspraak: 30 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-294569-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1987,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel en de beslagbeslissing ten aanzien van goederen 4, 8 en 14, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd, en met dien verstande dat het hof:
  • de bewijsmiddelen 3 en 4 vervangt door de navolgende bewijsmiddelen;
  • overweegt dat het in hoger beroep gevoerde strafmaatverweer niet heeft geleid tot andere beslissingen dan de door de rechter in eerste aanleg opgelegde straf.

Vervanging bewijsmiddelen

Het hof vervangt de door de rechtbank uitgewerkte bewijsmiddelen onder 3 en 4 door de navolgende bewijsmiddelen:

3. Een proces-verbaal van 9 november 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [aanvullend proces-verbaal, digitale pagina’s 9 t/m 11].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Na het bekijken van deze foto's herkende ik gelijk NN3 genaamd [verdachte].
Ik herkende [verdachte] gelijk aan zijn gezicht met die lichte onder baardgroei. Die blik en gelaatsuitdrukking zijn zeer kenmerkend voor hem het is een lege blik. Toen ik zijn foto naast de foto van de aandachtvestging zette zag ik ook dat de stand van de oren ook precies hetzelfde zijn.
Ik herken [verdachte] als een persoon welke geregeld in beeld kwam bij de oude jeugdgroep op het [adres 2]. Ik ben al jaren werkzaam in het gebied Bos en Lommer en ken [verdachte] ook al jaren. Ik heb [verdachte] in het verleden diverse malen gecontroleerd en gemuteerd. Het is mij ambtshalve bekend dat [verdachte] zich onder andere bezig houdt met vermogensdelicten.
Naar aanleiding van mijn herkenning heb ik de bewegende beelden van de inbraak gezien. Hierop herken ik [verdachte] zeer duidelijk.
Ik herkende de persoon onmiddellijk toen ik de beelden zag. Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.

4. Een proces-verbaal van 6 december 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [aanvullend proces-verbaal, digitale pagina’s 1 t/m 5].

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
De persoon NN3 herken ik als:
***[verdachte], geboren [geboortedag]-1987 te [geboorteplaats], bsn [bsn]***
Ik, verbalisant, ken voornoemd persoon ambtshalve. Ik ben in mijn tijd als interventiepleger bij het Ipga de contactpersoon geweest van [verdachte]. Ik heb in deze hoedanigheid, meerdere gesprekken gevoerd met [verdachte]. Ik ben gedurende een kleine 3 jaar werkzaam geweest bij het IPGA.
Op 5 december 2023 werd mij door het Openbaar Ministerie verzocht om mijn herkenning te specificeren. Ik heb hierop op woensdag 6 december 2023 te 11:00 uur ook nog de bewegende beelden bekeken die beschikbaar zijn binnen de voor mij beschikbare politie informatiesystemen. Ik zie gelijk dat deze beelden van betere kwaliteit zijn dan de stills in de aandacht vestiging. Dit maakt mijn overtuiging dat NN3 [verdachte] is alleen maar sterker.
Ik herkende de persoon onmiddellijk toen ik de afbeeldingen zag. Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
Ik herken [verdachte] aan zijn langwerpige gezicht en de stand van zijn ogen.

Beslag

Ten aanzien van het beslag heeft de rechtbank beslist dat goed 4 wordt teruggegeven aan [benadeelde]. Uit de beschrijving van dit goed volgt dat dit een portemonnee betreft. Uit de aangiften volgt dat deze portemonnee niet toebehoorde aan [benadeelde], maar aan [benadeelde]. Daarom moet dit goed niet aan [benadeelde], maar aan [benadeelde] worden teruggegeven. Het hof zal dat gelasten.
Ten aanzien van het beslag heeft de rechtbank daarnaast beslist dat goed 8 wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Uit de beschrijving van dit goed volgt dat dit een Chanel zonnebril betreft. Uit de aangiften volgt dat deze is weggenomen van [benadeelde]. Daarom zal dit goed aan [benadeelde] worden teruggegeven.
Ten aanzien van het beslag heeft de rechtbank voorts beslist dat goed 14 wordt teruggegeven aan de rechthebbende. Niet gespecificeerd is wie dat zou zijn. Het hof zal gelasten dat goed 14, waarvan niet duidelijk uit het dossier blijkt dat een van de rechthebbenden van dit goed een van de aangevers is, wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.180,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.700,00. De vordering is afgewezen tot een bedrag van € 3.805,00 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De gestelde materiële schade bestaat uit:
1) Moncler jas € 1430,00
2) Canada Goose jas € 1495,00
3) Ferragamo riem € 450,00
4) Louis Vuitton papillon damier Ebene € 880,00
5) Louis Vuitton tas Neverfull initialen YY € 455,00
6) Sony laptop € 990,00
7) Gouden Buddha ketting € 1500,00
8) Louis Vuitton zilveren riem € 350,00
9) Dior handtas Oblique € 750,00
10) Cartier gouden pen € 300,00
11) autosleutel Mercedes € 500,00
12) Rolex doos certificaat en schakels € 500,00
13) Rolex doos certificaat en schakels € 500,00
14) IPhone 10 met simkaart € 1280,00
15) Dior sjaal Oblique € 400,00
16) Dior Oblique portemonnee € 400,00
Totaal: € 12.180,00
De advocaat-generaal heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht de vordering voor het deel dat ziet op goederen waarvan de teruggave is gelast, te weten een bedrag van € 3.805,00 af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering ten aanzien van de twee Rolex horloges (onder schadeposten 12 en 13) af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren nu de bonnen die ter onderbouwing zijn ingediend, niet op naam van de aangever staan. Meer subsidiair bestaat volgens de verdediging onduidelijkheid over de restwaarde van de opgevoerde goederen. Het eventueel inzichtelijk maken van de restwaarde van de goederen levert een onevenredige belasting van het rechtsgeding op waardoor ook om deze reden wordt verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering (gedeeltelijk) zal worden toegewezen. Het hof zal zijn overwegingen ten aanzien van de verschillende schadeposten hieronder achtereenvolgens bespreken.
Ten aanzien van de schadeposten onder 4), 5), 7), 9), 10), 11), 14), 15) en 16) oordeelt het hof dat het voldoende aannemelijk is dat de gestelde schade het rechtstreekse gevolg is geweest van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Deze goederen worden in de aangifte genoemd en de gestelde schade wordt voldoende onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor die goederen zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de schadeposten onder 1) en 2) oordeelt het hof dat deze bij de doorzoeking van de woning van de verdachte zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen. Voor deze twee posten is de teruggave aan [benadeelde] gelast. Deze posten kunnen derhalve niet als geleden schade worden aangemerkt. De vordering zal voor dit deel, te weten een bedrag van € 2.925,00, worden afgewezen.
Ten aanzien van de schadeposten onder 3), 6) en 8) oordeelt het hof dat deze goederen niet in de aangifte benoemd worden. Naar het oordeel van het hof is dan ook onvoldoende aannemelijk dat de gestelde schade het rechtstreekse gevolg is geweest van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De vordering zal ook voor dit deel, te weten een bedrag van € 1.790,00, worden afgewezen.
Ten aanzien van de schadeposten onder 12) en 13) oordeelt het hof dat deze onvoldoende onderbouwd zijn. Het betreft immers Rolex dozen met schakels, terwijl ter onderbouwing facturen van een Rolex horloge zijn opgevoerd. Gelet hierop is het hof van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van dit onderdeel van de vordering van de benadeelde partij nader onderzoek vergt. Dat nadere onderzoek levert een onevenredige belasting voor het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Na aftrek van voornoemde posten resteert een gevorderd bedrag van € 6.465,00. Bij de begroting van de schade is de benadeelde partij uitgegaan van de nieuwwaarde van de weggenomen goederen. Het hof is met de rechtbank en de raadsman van oordeel dat rekening dient te worden gehouden met een in de reden liggende lagere dagwaarde dan tot uitdrukking komt in de (in de vordering betrokken) aanschafkosten.
Het hof overweegt echter dat sprake is van een gevarieerde ouderdom van de goederen, waardoor het niet mogelijk is om één afschrijvingspercentage toe te passen. Het hof beschikt bovendien niet over een nadere onderbouwing van de actuele waarde van de goederen, waardoor het moeilijk is om vast te stellen wat de actuele waarde van de weggenomen goederen is, mede in aanmerking genomen dat het deels gaat om luxegoederen die ook mogelijk in waarde gestegen kunnen zijn. Om die reden kiest het hof ervoor om de daadwerkelijke actuele schade te begroten op een bedrag dat het hof redelijk voorkomt. Het hof zal het totaalbedrag aan schade begroten op de helft van het totaalbedrag van de schadeposten die worden toegewezen. De vordering tot vergoeding van de materiële schade zal daarom worden toegewezen voor een bedrag van € 3.232,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het hof zal de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders veroordelen tot vergoeding van de schade.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt volgens de optelsom van de benadeelde € 31.977,64 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 25.141,33. De vordering is afgewezen tot een bedrag van € 550,98 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De gestelde materiële schade bestaat uit:
1) Chanel oorbellen uit 2013 € 190,00
2) Mulberry tas uit 2014 € 930,00
3) Louis Vuitton tas uit 2006 € 885,00
4) Louis Vuitton tassen beide uit 2005 € 985,00
5) Louis Vuitton portemonnee uit 2008 € 495,00
6) Louis Vuitton portemonnee uit 2016 € 135,00
7) Louis Vuitton sleutelhouder uit 2014 € 170,00
8) Tiffany&Co armband uit 2016 € 310,00
9) Chanel zonnebril uit 2014 € 304,00
10) Chanel tas uit 2013 € 3450,00
11) Tiffany & CO ketting uit 2022 € 1100,00
12) Ferragamo tas uit 2018 € 887,10
13) Amsterdam Diamond Centre rijring Princess uit 1999 € 2420,00
14) Louis Vuitton riem uit 2011 € 295,00
15) Rolex horloge uit 2014 € 7400,00
16) Louis Vuitton tas uit 2006 € 540,00
17) Nike Air Jordan uit 2022 € 155,98
18) Louis Vuitton Metis tas uit 2022 € 1750,00
19) Louis Vuitton Blois tas uit 2005 € 1500,00
20) Louis Vuitton epi portemonnee uit 2005 € 380,00
21) Ferragamo Sofia tas uit 2015 € 1350,00
22) Gucci shopper uit 2005 € 650,00
23) Givenchy knotted sneakers uit 2017 € 395,00
24) Ugg short black uit 2023 € 229,95
25) Louis Vuitton zippy coin purse uit 2016 € 350,00
26) Coach pillow Tabby tas uit 2023 € 424,95
27) Louis Vuitton perforated wallet uit 2006 € 315,00
28) Chopard Happy Diamonds armband uit 2014 € 960,00
29) Gucci 3 tassen uit 2002 € 542,50
30) Culet circle armband uit 2023 € 508,00
31) Louis Vuitton epi leer riem uit 2009 € 305,00
32) Dior ketting uit 2002 € 90,00
33) Gucci riem uit 2007 € 195,00
34) Tods 2 paar schoenen uit 2014 € 400,00
35) Tods schoenen uit 2014 € 195,00
36) Nike Panda sneakers maat 4y uit 2022 € 167,58
37) Nike Jordan maat 7.5 uit 2022 € 258,60
38) Nike Jordan maat 9.5 uit 2021 € 185,98
39) Nike Panda maat 7y uit 2021 € 183,00
Totaal: € 31.9
87,64 (het hof herstelt een optelfout)
De advocaat-generaal heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht de vordering ten aanzien van de goederen die bij de doorzoeking van de woning van de verdachte zijn aangetroffen en worden teruggeven aan de benadeelde partij dan wel worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende (onder schadeposten 9, 23 en 37) dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering ten aanzien van de goederen die kennelijk zijn gekocht op naam van iemand anders af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren nu het verkrijgen van nadere toelichting een onevenredige belasting van het rechtsgeding oplevert. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren nu deze in alle opzichten onvoldoende onderbouwd is.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat het niet onlogisch is dat spullen van een dochter nog in de (ouderlijke) woning van vader liggen. Mede gelet op het feit dat de dochter ook namens vader aangifte heeft gedaan en daarbij onmiddellijk heeft aangegeven welke spullen, ook van haarzelf, zijn weggenomen, acht het hof een nadere onderbouwing door de benadeelde op dat punt niet nodig. Dat geldt eveneens voor het gegeven dat op de ter onderbouwing ingediende aankoopbonnen geen of in een enkel geval een andere naam dan die van aangevers staat vermeld. Het enkele feit dat de aangevers in staat waren die bonnen aan te leveren levert naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwing op van de door aangevers gestelde schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering (gedeeltelijk) zal worden toegewezen. Het hof zal zijn overwegingen ten aanzien van de verschillende schadeposten hieronder achtereenvolgens bespreken.
Ten aanzien van de schadeposten onder 1) t/m 10), 12), 13), 15), 16), 18) t/m 22), 24) t/m 27) oordeelt het hof dat het voldoende aannemelijk is dat de gestelde schade het rechtstreekse gevolg is geweest van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Deze goederen worden in de aangifte genoemd en worden voldoende onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de schadeposten onder 9), 23), 27) en 37) oordeelt het hof dat deze bij de doorzoeking van de woning van de verdachte zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen. Het hof gaat er vanuit dat de onder 27) bedoelde portemonnee de portemonnee betreft die op de beslaglijst onder 4) staat vermeld. Voor deze vier posten is de teruggave aan [benadeelde] gelast. Deze posten kunnen derhalve niet als geleden schade worden aangemerkt. De vordering zal voor dit deel, te weten een bedrag van € 1272,60, worden afgewezen.
Ten aanzien van de schadeposten onder 11), 14), 17), 28) t/m 36), 38) en 39) oordeelt het hof dat deze goederen niet in de aangifte benoemd worden. Naar het oordeel van het hof is dan ook onvoldoende aannemelijk dat de gestelde schade het rechtstreekse gevolg is geweest van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De vordering zal ook voor dit deel, te weten een bedrag van € 5283,04 worden afgewezen.
Na aftrek van voornoemde posten resteert een gevorderd bedrag van € 25.432,00. Bij de begroting van de schade is de benadeelde partij uitgegaan van de nieuwwaarde van de weggenomen goederen. Het hof is met de rechtbank en de raadsman van oordeel dat rekening dient te worden gehouden met een in de reden liggende lagere dagwaarde dan tot uitdrukking komt in de (in de vordering betrokken) aanschafkosten.
Het hof overweegt echter dat sprake is van een gevarieerde ouderdom van de goederen, waardoor het niet mogelijk is om één afschrijvingspercentage toe te passen. Het hof beschikt bovendien niet over een nadere onderbouwing van de actuele waarde van de goederen, waardoor het moeilijk is om vast te stellen wat de actuele waarde van de weggenomen goederen is, mede in aanmerking genomen dat het deels gaat om luxegoederen die ook mogelijk in waarde gestegen kunnen zijn. Om die reden kiest het hof ervoor om de daadwerkelijke actuele schade te begroten op een bedrag dat het hof redelijk voorkomt. Het hof zal het totaalbedrag aan schade begroten op de helft van het totaalbedrag van de schadeposten die worden toegewezen. De vordering tot vergoeding van de materiele schade zal daarom worden toegewezen voor een bedrag van € 12.716,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het hof zal de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders veroordelen tot vergoeding van de schade.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en de beslagbeslissingen onder 4, 8 en 14 en doet in zoverre opnieuw recht.
Gelast de
teruggaveaan [benadeelde] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- nr. 4. 1 STK portemonnee (omschrijving: G6430444, zwart, merk: Louis Vuitton)
- nr. 8. 1 STK zonnebril (omschrijving: G6430417, zwart, merk: Chanel)
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- nr. 14. 1 STK horloge (omschrijving: G6430400, zilverkleurig, merk: Rolex).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.232,50 (drieduizend tweehonderdtweeëndertig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 4.715,00 (vierduizend zevenhonderdvijftien euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.232,50 (drieduizend tweehonderdtweeëndertig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 42 (tweeënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 oktober 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 12.716,00 (twaalfduizend zevenhonderdzestien euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 6.555,64 (zesduizend vijfhonderdvijfenvijftig euro en vierenzestig cent aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 12.716,00 (twaalfduizend zevenhonderdzestien euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 98 (achtennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 oktober 2023.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. D.A.C. Koster en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 augustus 2024.
Mr. Koster is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.