Op 1 oktober 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de WOZ-waarde van een woning in [Z]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2022 had vastgesteld op € 271.000. De heffingsambtenaar van de gemeente [Plaats] had deze waarde gehandhaafd na een bezwaarprocedure. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 10 september 2024 werd het geschil besproken, waarbij de belanghebbende stelde dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en dat er klachten waren over de informatievoorziening door de heffingsambtenaar. De rechtbank had vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde had onderbouwd met vergelijkingsobjecten en dat de belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de waarde te hoog was. Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de heffingsambtenaar aan zijn informatieverplichtingen had voldaan en dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De belanghebbende had geen overtuigend bewijs geleverd dat de waarde lager zou moeten zijn, en de rechtbank had de relevante feiten en omstandigheden correct beoordeeld.
De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De kostenveroordeling werd afgewezen, en de belanghebbende werd in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.