ECLI:NL:GHAMS:2024:2914

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
23/678, 23/703 en 23/704
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2018 en 2019

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2018 en 2019. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende, [X], voor het jaar 2018 een aanslag opgelegd van € 60.350 voor werk en woning en € 10.137 voor sparen en beleggen. Voor 2019 was dit respectievelijk € 63.576 en € 10.399. Na bezwaar heeft de inspecteur de aanslagen gehandhaafd, waarop belanghebbende beroep heeft ingesteld bij de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank heeft de aanslagen voor 2018 en 2019 verlaagd naar respectievelijk € 6.710 en € 3.129, en de inspecteur werd gelast het griffierecht te vergoeden.

De inspecteur heeft hoger beroep ingesteld, maar trok zijn hoger beroep voor 2018 in. Belanghebbende heeft ook hoger beroep ingesteld, waarbij de hoogte van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in geschil was. Tijdens de zitting op 20 augustus 2024 erkende belanghebbende dat de door hem verzochte herberekening voor eerdere jaren geen rol speelde in deze procedure. Het Hof overwoog dat er geen heffing plaatsvond over fictief inkomen, maar over het werkelijk rendement, en dat de belastbare inkomens voor 2018 en 2019 lager waren dan het voordeel uit sparen en beleggen.

Het Hof heeft geoordeeld dat de aanslag IB/PVV 2018 dient te worden berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil, en voor 2019 op € 4.477. Het hoger beroep van de inspecteur slaagde voor 2019, terwijl het hoger beroep van belanghebbende slaagde voor 2018. De inspecteur werd gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 23/679, 23/703 en 23/704
27 augustus 2024
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
en op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 16 juni 2023 in de zaken met kenmerken HAA 21/3461 en HAA 21/3462 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning € 60.350 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van €10.137.
1.1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning € 63.576 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.399.
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de aanslagen IB/PVV 2018 en 2019 gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft als volgt op het beroep beslist (belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2018 tot een aanslag berekend naar een inkomen uit sparen en beleggen van € 6.710, onder handhaving van de overige elementen van de aanslag;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2019 tot een aanslag berekend naar een inkomen uit sparen en beleggen van € 3.129, onder handhaving van de overige elementen van de aanslag, en
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.”
Zaak 23/679
1.4.1.
De inspecteur heeft op 24 juli 2023 hoger beroep (voor beide jaren) ingesteld. Daarna zijn van partijen de volgende stukken ontvangen:
  • de nadere motivering van het hoger beroep;
  • een verweerschrift en brief van belanghebbende, gedagtekend 4 januari 2024;
  • nadere stukken van belanghebbende, gedagtekend 26 april 2024 en 2 mei 2024.
1.4.2.
Het hoger beroep voor het jaar 2018 heeft de inspecteur ingetrokken in zijn nader stuk van 9 augustus 2024 (zie 1.6).
Zaken 23/703 en 23/704
1.5.
Belanghebbende heeft op 31 juli 2023 hoger beroep ingesteld. Daarna zijn van partijen de volgende stukken ontvangen:
- een verweerschrift van de inspecteur;
- een nader stuk van belanghebbende, gedagtekend 14 februari 2024;
1.6.
Bij brief van 26 juli 2024 heeft het Hof partijen uitgenodigd in deze zaken te reageren op de arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2024, onder meer ECLI:NL:HR:2024:704, en 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:857.
De inspecteur heeft hierop gereageerd bij een nader stuk van 9 augustus 2024. Belanghebbende heeft eveneens gereageerd bij een nader stuk van 9 augustus 2024.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Geschil

2.1.
Zowel in het hoger beroep van de inspecteur als in het hoger beroep van belanghebbende is de hoogte van belanghebbendes belastbare inkomen uit sparen en beleggen in geschil.
2.2.
In hoger beroep heeft de inspecteur zich nader (in zijn stuk van 9 augustus 2024) op het standpunt gesteld dat het belastbaar inkomen uit sparen beleggen voor 2018 op nihil dient te worden gesteld (zijn hoger beroep in deze zaak heeft hij dan ook ingetrokken) en het belastbaar inkomen uit sparen beleggen voor 2019, conform het door belanghebbende in zijn stuk van 15 februari 2024 ingenomen standpunt, op € 4.477.
2.3.
Belanghebbende stelt in zijn hoger beroep eveneens dat het belastbaar inkomen uit sparen beleggen voor 2018 op nihil dient te worden gesteld en voor 2019, conform het in zijn stuk van 15 februari 2024 ingenomen standpunt, nader op € 4.477.

3.Overwegingen

Vooraf
3.1.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof erkent dat de door hem (in de gedingstukken opgenomen) verzochte herberekening voor de jaren 2015, 2016 en 2017, 2023, 2024 geen rol in de voorliggende procedure (over de jaren 2018 en 2019) speelt en ter zake van het Hof geen beslissing (meer) wordt verzocht.
3.2.
Voorst merkt het Hof op (naar aanleiding van belanghebbendes grond over de wijze van betaling van de belastingschuld) dat de (chartale) euro binnen de eurozone waartoe Nederland behoort het enige wettig betaalmiddel is (vgl. art. 128 lid 1 VWEU). De euro is daarmee in Nederland ook gangbaar geld voor het voldoen aan betalingsverplichtingen (vgl. art. 6:112 BW). Voor een situatie als de onderhavige, waarin het gaat om een geldschuld (zoals nader omschreven in art. 4:85 Awb) aan een bestuursorgaan, bepaalt art. 4:89 Awb dat betaling als hoofdregel geschiedt in euro op de door bijschrijving op een daartoe door het bestuursorgaan bestemde bankrekening. De aldaar genoemde uitzonderingen zijn in het onderhavige geval niet van belang.
Box 3
3.3.
In reactie op de door belanghebbende in hoger beroep naar voren gebrachte gronden omtrent het systeem van heffing in box 3 overweegt het Hof als volgt.
Het Hof stelt voorop dat er in gevallen waarin het werkelijk rendement lager is dan het voordeel uit sparen en beleggen (als bedoeld in afdeling 5.2 van de Wet IB 2001 of in de Wet rechtsherstel box 3) geen heffing plaatsvindt over fictief inkomen maar over het werkelijk rendement zoals dat door de Hoge Raad in zijn arresten van 6 juni 2024, (onder meer ECLI:NL:HR:2024:704, en 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:857) is omschreven. Daarbij worden ook waardemutaties in aanmerking genomen die niet tot een kasstroom hebben geleid.
3.4.
Voorts heeft belanghebbende ter zitting van het Hof erkend dat hij niet van inzicht (meer) verschilt met de inspecteur over het in aanmerking te nemen belastbare inkomen uit sparen en beleggen voor de jaren 2018 en 2019. Daarbij merkt het Hof op dat deze (niet meer in geschil zijnde) belastbare inkomens beide lager zijn dat het voordeel uit sparen en beleggen volgens de Wet rechtsherstel box 3.
Dit betekent dat:
- de aanslag IB/PVV 2018 dient te worden berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil onder handhaving van de overige elementen van de aanslag;
-de aanslag IB/PVV 2019 dient te worden berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.477 onder handhaving van de overige elementen van de aanslag.
Het Hof zal aldus beslissen
Slotsom
3.5.
De slotsom is aldus dat het hoger beroep van de inspecteur slaagt voor het jaar 2019 en het hoger beroep van belanghebbende slaagt voor het jaar 2018.

4.Kosten

Nu van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten niet is gebleken ziet het Hof geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten. Nu het hoger beroep van belanghebbende (voor het jaar 2018) slaagt zal het Hof de inspecteur gelasten het griffierecht voor het instellen van het hoger beroep aan belanghebbende vergoeden.

5.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissing omtrent de vergoeding van het griffierecht;
  • verklaart het beroep voor het jaar 2018 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2018;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2018 tot een berekend naar een belastbaar inkomen inkomen uit sparen en beleggen van nihil onder handhaving van de overige elementen van de aanslag;
  • verklaart het beroep voor het jaar 2019 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2019;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2019 tot een berekend naar een belastbaar inkomen inkomen uit sparen en beleggen van € 4.477 onder handhaving van de overige elementen van de aanslag;
  • gelast de inspecteur aan belanghebbende het voor het instellen van hoger beroep betaalde griffierecht van € 136 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en JP.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 27 augustus 2024 in het openbaar uitgesproken. De uitspraak is – bij verhindering van de voorzitter – door de oudste raadsheer ondertekend.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: