In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de heffingsambtenaar van de gemeente [Z]. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning aan de [A-straat] 21 te [Z] voor het kalenderjaar 2020, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 831.000. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij zich voornamelijk heeft beperkt tot een herhaling van zijn eerdere argumenten.
Het Hof heeft de feiten en de eerdere uitspraak van de rechtbank in overweging genomen. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar zijn bewijslast heeft voldaan door voldoende vergelijkingsobjecten aan te dragen en dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende, waaronder de stelling dat de verkoopcijfers niet correct zijn geïndexeerd, verworpen. Het Hof heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
Daarnaast heeft het Hof de verzoeken van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade en proceskosten afgewezen, omdat het Hof geen aanleiding zag voor een vergoeding. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.