ECLI:NL:GHAMS:2024:2629

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
23-000268-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van strafoplegging en vordering benadeelde partij in mishandelingszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 19 januari 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1974, was veroordeeld voor de mishandeling van zijn echtgenote, waarbij hij haar neus had gebroken tijdens een ruzie. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, behalve wat betreft de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij. De benadeelde partij had haar vordering ter terechtzitting in hoger beroep ingetrokken.

De politierechter had de verdachte een taakstraf van 80 uren opgelegd, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal had in hoger beroep een geheel voorwaardelijke taakstraf van 80 uren gevorderd, subsidiair 40 dagen hechtenis. De raadsman van de verdachte pleitte voor een geheel voorwaardelijke taakstraf, verwijzend naar de verbeterde relatie tussen de verdachte en het slachtoffer en de positieve veranderingen in hun leven.

Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren rechtvaardigden. Het hof vernietigde het vonnis voor zover dat betrekking had op de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij, en bevestigde het vonnis voor het overige. De vordering van de benadeelde partij werd als ingetrokken beschouwd, en er werd geen verdere beslissing op genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000268-24
datum uitspraak: 30 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-173596-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman en de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de beslissingen ten aanzien van de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij, en met dien verstande dat het beroep op noodweer(-exces) ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging is ingetrokken waardoor dit niet langer aan de orde is.
Ten aanzien van de strafoplegging en de beslissingen op de vordering van de benadeelde partij en de bijbehorende opgelegde schadevergoedingsmaatregel zal het vonnis dus worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter bijzondere voorwaarden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft het hof verzocht een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen, gelet op de veranderde persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer sinds het ten laste gelegde feit is verbeterd. De communicatie tussen beiden verloopt nu veel beter en er zijn sindsdien geen nieuwe meldingen of incidenten geweest. De verdachte verblijft twee weken per maand bij het slachtoffer om voor de kinderen te zorgen, en de overige twee weken verblijft hij in Servië. De verdachte werkt en blijft het gezin, inclusief het slachtoffer, ook financieel ondersteunen. De raadsman heeft het hof daarom verzocht om de strafeis van de advocaat-generaal te volgen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn toenmalige echtgenote in een te hoog opgelopen ruzie fors mishandeld met een vuistslag in haar gezicht. Hierdoor heeft het slachtoffer haar neus gebroken. De verdachte heeft daardoor inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en bij haar pijn en letsel veroorzaakt, terwijl de verdachte, als toenmalig echtgenoot van het slachtoffer, de persoon zou moeten zijn bij wie zij zich bij uitstek veilig moest kunnen voelen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer sinds het bewezenverklaarde aanzienlijk en op constructieve wijze is verbeterd. Zij gaan al geruime tijd op een normale manier met elkaar om en dragen gezamenlijk de zorg voor hun kinderen. Het slachtoffer heeft tijdens de zitting bevestigd dat de omstandigheden positief zijn veranderd en verklaarde op vragen van het hof dat de situatie nu in balans is en dat zij samen een nieuwe stabiliteit hebben gevonden.
Het hof acht gelet op het voorgaande een geheel voorwaardelijke taakstraf noodzakelijk om enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde incident te benadrukken en anderzijds de verdachte te weerhouden van het nog eens de fout ingaan. Oplegging van bijzondere voorwaarden acht het hof – net als de advocaat-generaal – niet meer aangewezen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

Vordering benadeelde partij [benadeelde]

Het hof vernietigt het vonnis voor zover dat betrekking heeft op de in eerste aanleg genomen (toewijzende) beslissingen op de vordering van de benadeelde partij, inclusief de bijbehorende opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Gelet op de uitdrukkelijke wens van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep, verstaat het hof die vordering als ingetrokken en zal daar geen verdere beslissing meer op worden genomen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verstaat dat de vordering van de benadeelde partij is ingetrokken.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. M.J.A. Duker en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 augustus 2024.