In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 19 januari 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1974, was veroordeeld voor de mishandeling van zijn echtgenote, waarbij hij haar neus had gebroken tijdens een ruzie. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, behalve wat betreft de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij. De benadeelde partij had haar vordering ter terechtzitting in hoger beroep ingetrokken.
De politierechter had de verdachte een taakstraf van 80 uren opgelegd, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal had in hoger beroep een geheel voorwaardelijke taakstraf van 80 uren gevorderd, subsidiair 40 dagen hechtenis. De raadsman van de verdachte pleitte voor een geheel voorwaardelijke taakstraf, verwijzend naar de verbeterde relatie tussen de verdachte en het slachtoffer en de positieve veranderingen in hun leven.
Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren rechtvaardigden. Het hof vernietigde het vonnis voor zover dat betrekking had op de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij, en bevestigde het vonnis voor het overige. De vordering van de benadeelde partij werd als ingetrokken beschouwd, en er werd geen verdere beslissing op genomen.