Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant 1] ,
[appellant 2],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
€ 50,-- per maand voor stoffering en meubilering en € 400,-- per maand aan servicekosten. Deze servicekosten zijn een voorschot voor gas, water, energie, televisie en internet. Daarnaast hebben zij eenmalig een waarborgsom van € 3.900,-- betaald.
12 maandenen dat verhuurder voornemens is het gehuurde daarna zelf te betrekken, een en ander als bedoeld in artikel 7:274 lid 2 BW.
3.Beoordeling
1 april 2020 tot en met 31 maart 2021 niet tussentijds door [appellanten] kon worden opgezegd. [appellanten] , zo begrijpt het hof, betogen met grief 1 in de kern dat de huurovereenkomst weliswaar een overeenkomst met diplomatenclausule is, maar dat sprake is van samenloop met een tijdelijke woonruimtehuurovereenkomst in de zin van art. 7:271 lid 1 BW (de versie die gold tussen 1 juli 2016 en 1 juli 2024). Vanwege die samenloop konden [appellanten] , nu de mogelijkheid tot tussentijdse opzegging niet uitdrukkelijk is uitgesloten, de huurovereenkomst tussentijds opzeggen. [appellanten] stellen met grief 2 dat door [geïntimeerde] kennelijk een bepaald model huurovereenkomst is gebruikt en dat daaruit onder meer een bepaling is geschrapt, waarin de mogelijkheid voor de huurder om tussentijds op te zeggen expliciet is uitgesloten.
eenzijdigde duur van de verlenging kon bepalen, terwijl de duur van de eerste periode tussen partijen was
overeengekomen. Het was dan ook zeer goed denkbaar dat [appellanten] niet voor de gehele door [geïntimeerde] te bepalen periode aan de huurovereenkomst zouden willen worden verbonden. De in de bepaling betreffende de verlenging genoemde tussentijdse opzegging loste dat op. Dat ook in de considerans de mogelijkheid van opzegging slechts in verband met de verlenging wordt genoemd, benadrukt dat partijen de tussentijdse opzegging alleen zijn overeengekomen voor de eventuele verlenging van de huurovereenkomst.