ECLI:NL:GHAMS:2024:246

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
23-001325-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van bewijsoverweging en oplegging schadevergoedingsmaatregel in hoger beroep

Op 31 januari 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte op 26 april 2023 was vrijgesproken van een tenlastegelegde diefstal. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. Dit is in lijn met artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat tegen een vrijspraak geen hoger beroep openstaat.

Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 17 januari 2024 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte dezelfde straf opgelegd krijgt als in eerste aanleg. Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep, maar vervangt de bewijsoverweging en voegt bewijsmiddelen toe. Tevens legt het hof een schadevergoedingsmaatregel op ten behoeve van het slachtoffer.

De verdachte is schuldig bevonden aan diefstal van goederen van de aangeefster op 16 december 2022. Het hof oordeelt dat de verdachte zich wederrechtelijk heeft toegeëigend door de goederen uit de beschikkingsmacht van het slachtoffer te halen. Het verweer van de raadsvrouw, dat de verdachte de goederen enkel tijdelijk heeft weggenomen om een signaal af te geven, wordt verworpen. Het hof legt een schadevergoedingsmaatregel op van € 300,00 voor immateriële schade aan het slachtoffer, terwijl de materiële schade niet voldoende onderbouwd is. Het hof bevestigt het vonnis voor het overige, met inachtneming van de nieuwe overwegingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001325-23
datum uitspraak: 31 januari 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 april 2023 in de strafzaak onder parketnummer
13-029150-23 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1992,
adres: [adres01] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsvrouw en de advocaat van het slachtoffer naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof:
  • de nadere bewijsoverweging van de politierechter vervangt door de navolgende bewijsoverweging;
  • de bewijsmiddelen aanvult met navolgend bewijsmiddel;
  • een beslissing neemt over het verzoek tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer01] .
Het hof sluit zich hiermee dus tevens aan bij de door de politierechter aan de voorwaardelijke straf verbonden ambulante behandelverplichting.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft verzocht om de verdachte van de onder 5 tenlastegelegde diefstal vrij te spreken, aangezien het oogmerk van de verdachte op het wegnemen van de goederen ontbrak. Al op het moment dat de verdachte de goederen wegnam had de verdachte niet de intentie om de goederen voor zichzelf te houden, maar om een tijdelijk signaal af te geven en de goederen op een ander moment weer aan de aangeefster terug te geven.
Het hof overweegt als volgt.
Met de politierechter is het hof van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de goederen van de aangeefster op 16 december 2022. Door de goederen toen uit het huis van de aangeefster mee te nemen, heeft hij zichzelf daarover feitelijke heerschappij verschaft. Uit de uiterlijke verschijningsvorm daarvan is gebleken dat de verdachte ook het oogmerk had om zich deze goederen wederrechtelijk toe te eigenen, nu hij door het wegnemen daarvan als heer en meester over de goederen heeft beschikt en de goederen uit de beschikkingsmacht van het slachtoffer heeft gehaald.
Dat de verdachte de goederen enkel zou hebben meegenomen om een signaal af te geven aan de aangeefster en ze later weer terug te geven, laat onverlet dat hij met hetzelfde oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening die tijdelijke heerschappij over de goederen heeft gehad.
Het verweer wordt verworpen.

Aanvullend bewijsmiddel

Het hof vult de door de politierechter aangehaalde bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde aan met het volgende bewijsmiddel:
-
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 26 april 2023.Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb de ring, de parfum en de drank meegenomen [het hof begrijpt uit de context: op 16 december 2022].

Schadevergoedingsmaatregel

Door de advocaat van het slachtoffer [slachtoffer01] is in hoger beroep op 18 december 2023 een brief ingestuurd, met daarin het verzoek om ten behoeve van het slachtoffer een schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen van € 1.785,00, bestaande uit
€ 785,00 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft verzocht om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen van € 300,00 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële gedeelte van de schade niet onderbouwd is en ter zake daarvan derhalve geen maatregel kan worden opgelegd. Voorts stelt zij dat, indien voor de immateriële schade een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, deze zeer gematigd dient te worden.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat door het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade aan het slachtoffer is toegebracht. Het hof schat deze schade, gelet op de aard en de ernst van de normschending, naar billijkheid op € 300,00. Voor deze schade is de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Gelet hierop ziet het hof aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer op te leggen tot een bedrag van € 300,00. De door de advocaat van het slachtoffer genoemde materiële schade is onvoldoende onderbouwd, zodat ter zake daarvan geen schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 oktober 2022.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van al het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. M.M.H.P. Houben en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
31 januari 2024.
Mr. De Munnik is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]