ECLI:NL:GHAMS:2024:2298

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
23/168
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning proceskostenvergoeding in hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een proceskostenvergoeding. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente is opgelegd aan de belanghebbende, die in beroep ging tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had de naheffingsaanslag vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten aan de belanghebbende. De belanghebbende was het niet eens met de hoogte van de toegewezen proceskostenvergoeding en stelde hoger beroep in.

Het Hof heeft vastgesteld dat de rechtbank een onjuiste puntwaarde heeft gehanteerd bij het bepalen van de proceskostenvergoeding. De rechtbank had een puntwaarde van € 759 gehanteerd, terwijl deze per 1 januari 2023 € 837 bedraagt. Het Hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de proceskostenvergoeding niet had mogen verlagen, omdat het door de rechtbank toegekende bedrag van € 379,50 als minimum geldt. Het Hof heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 218,75, maar heeft besloten om de eerdere beslissing van de rechtbank te bevestigen, omdat deze niet lager mocht zijn dan het eerder toegekende bedrag.

De uitspraak van het Hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en stelt dat het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond is. De kosten van het hoger beroep worden niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de kosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/168
16 juli 2024
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: M.J.M. Bergers)
tegen de uitspraak van 5 januari 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/3930 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 13 november 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 67,37, bestaande uit een bedrag van € 2,87 aan parkeerbelasting en een bedrag van € 64,50 aan kosten voor de naheffing.
1.2.
Het door belanghebbende hiertegen ingestelde bezwaar is door de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 29 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 5 januari 2023 heeft de rechtbank als volgt beslist (belanghebbende en de heffingsambtenaar worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens nog een nader stuk ingediend.
1.5.
Belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben ingestemd met het achterwege laten van een onderzoek ter zitting. Hierna heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2. Feiten
2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser heeft op 13 november 2020 een personenauto van het merk Volkswagen, in de kleur grijs, kenteken [kenteken] (hierna: de auto), geparkeerd op de [A-straat] te [plaats] , ter hoogte van nummer [00] .
2. Op die dag en op die plaats heeft om 18.41 uur een parkeercontrole plaatsgevonden waarbij de parkeercontroleur heeft geconstateerd dat op dat moment geen parkeerbelasting voor de auto was voldaan en eiser niet over een geldige parkeervergunning voor de auto beschikte.
3. Met dagtekening 31 december 2020 is een duplicaat van de naheffingsaanslag (hierna: het duplicaat) aan eiser verzonden.
4. Eiser heeft met dagtekening 11 februari 2021 per post een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag. Verweerder heeft dit bezwaar op 2 maart 2021 ontvangen.
5. In de bezwaarfase stelt eiser betaald te hebben voor het parkeren. Eiser heeft een screenprint van Yellowbrick overgelegd waaruit onder andere de volgende transactiedetails blijken:
“Transactiedetails
Van 13-11-2022, 18:57:17
Tot 13-11-2022, 20:57:00
(…)
Kenteken [kenteken]
Zone [zone]
(…)
Plaats [plaats]
(…)
Kosten 7.32 / 0.34”
6. Met dagtekening 29 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. In de uitspraak op bezwaar is toegelicht dat verweerder heeft afgezien van het horen van eiser op grond van artikel 7:3, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).”
2.2.
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is enkel nog in geschil of door de rechtbank een juist bedrag aan proceskostenvergoeding is vastgesteld.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:

Proceskosten
24. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen ziet zij aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50‬ (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Standpunten partijen
5.1.
Belanghebbende meent dat de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding naar een te laag bedrag is toegekend. Op grond van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (sub 2 onder B) bedraagt de waarde per punt per 1 januari 2023 € 837. De rechtbank heeft echter een waarde per punt van € 759 gehanteerd.
5.2.
De heffingsambtenaar meent dat de belangen van belanghebbende enkel financieel van aard zijn, omdat deze uitsluitend zijn gericht tegen een gering verschil in toegekende proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar verzoekt het Hof om aan belanghebbende geen, of in elk geval geen hogere proceskostenvergoeding voor de beroepsfase toe te kennen.
Oordeel Hof
5.3.
Het Hof stelt voorop dat, indien daar in hoger beroep over wordt geklaagd, hij de in eerste aanleg toegekende vergoeding van (proces)kosten volledig toetst en niet marginaal. Deze (volledige) toets betreft naast de te hanteren puntwaarde ook de zwaarte van de zaak. Voorts zij vooropgesteld dat belanghebbende door het instellen van hoger beroep niet in een slechtere positie mag komen te verkeren dan zonder het instellen van hoger beroep het geval zou zijn geweest (verbod van
reformatio in peius, vgl. Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3610). Indien de toetsing van de in eerste aanleg toegekende vergoeding van proceskosten leidt tot lager bedrag, dient dit dus niet te leiden tot een verlaging van het in eerste aanleg toegekende bedrag. De heffingsambtenaar heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld. Het door de rechtbank toegekende bedrag van € 379,50 heeft dan ook te gelden als minimum.
5.4.
Het Hof volgt belanghebbende in zijn standpunt dat de rechtbank bij het bepalen van de proceskostenvergoeding een onjuiste puntwaarde heeft gehanteerd. Het Hof zal bij zijn beoordeling een puntwaarde van € 875 hanteren (de op de datum van deze uitspraak geldende procespuntwaarde).
Het Hof overweegt voorts als volgt. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Het beroep dat namens belanghebbende bij de rechtbank is ingediend betreft louter een formele kwestie: de vraag of het bezwaar kennelijk niet ontvankelijk was en een hoorgesprek dus terecht achterwege is gebleven. Naar het oordeel van het Hof brengt dit een zeer geringe bewerkelijkheid en gecompliceerdheid van de zaak met zich. De daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener is dan ook zeer licht. Hierbij past een gewichtsfactor van 0,25 (zeer licht) welke zou leiden tot een vergoeding van € 218,75 (één punt voor het beroepschrift met een puntwaarde van € 875 en met een wegingsfactor van 0,25).
5.5.
Het Hof stelt vast dat dit bedrag van € 218,75 lager is dan de door de rechtbank toegekende vergoeding van proceskosten (van € 379,50). Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding aldus niet te worden verlaagd.
Slotsom
5.6.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter, J-P.R. van den Berg en M. Ferrier, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Nagel als griffier.
De beslissing is op 16 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: