ECLI:NL:GHAMS:2024:2190

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
200.324.435/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte en geldlening in kort geding met beroep op gebrek en coronakorting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin vorderingen van de verhuurder Continental Horex B.V. en de geldverstrekker Zosta Beheer B.V. zijn toegewezen. De zaak betreft een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte en een geldleningsovereenkomst tussen [appellant] en Zosta. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] de huurachterstand en buitengerechtelijke kosten aan Continental moet betalen, omdat er geen recht op coronakorting is aangetoond. Ook de vordering van Zosta tot terugbetaling van de geldlening is toegewezen, omdat het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk was. In hoger beroep heeft [appellant] grieven ingediend tegen deze beslissingen, maar het hof oordeelt dat de grieven falen. Het hof bevestigt dat [appellant] onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stellingen over huurprijsvermindering en coronakorting. De grieven met betrekking tot de ontruiming en de geldlening zijn eveneens ongegrond. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.324.435/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 10230352 KK EXPL 22-748
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 mei 2024
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

1.CONTINENTAL HOREX B.V.,

2. ZOSTA BEHEER B.V.,
beide gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden,
advocaat: mr. F.F. Boers te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] , Continental en Zosta genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 21 februari 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 24 januari 2023, in kort geding onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Continental en Zosta als eiseressen en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Continental en Zosta zal afwijzen, met veroordeling van Continental en Zosta in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten.
Continental en Zosta hebben geconcludeerd tot bekrachtiging, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1. tot en met 1.4 de feiten genoemd die hij als voorshands aannemelijk tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat komen deze feiten neer op het volgende.
2.1.
Tussen Continental als verhuurder en [appellant] als huurder is op 1 april 2019 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] (hierna: het gehuurde).
2.2.
De huur bedroeg in januari 2023 € 3.353,95 exclusief btw per maand.
2.3.
Tussen Zosta en [appellant] is, ook op 1 april 2019, een overeenkomst van geldlening gesloten, waarbij Zosta een bedrag van € 40.365,00 aan [appellant] heeft geleend. Overeengekomen is dat [appellant] € 52.212,80 (hoofdsom plus rente) aan Zosta zou terugbetalen in 80 maandelijkse termijnen van € 652,66.
2.4.
Zowel ter zake van de huurovereenkomst als ter zake van de geldlening zijn betalingsachterstanden ontstaan.

3.Beoordeling

3.1.
De kantonrechter heeft de vorderingen van Continental (tot huurbetaling, buitengerechtelijke incassokosten en voorwaardelijke ontruiming) en Zosta (tot afbetaling van de geldlening) toegewezen. De kantonrechter heeft daartoe onder meer overwogen dat [appellant] de huurachterstand en buitengerechtelijke kosten aan Continental dient te betalen omdat niet is gebleken van een recht op (corona-)korting en dat de hoogte van de huurachterstand voorwaardelijke toewijzing van de ontruimingsvordering rechtvaardigt. De vordering van Zosta uit hoofde van geldlening heeft de kantonrechter toegewezen omdat voorshands het bestaan van de vorderingen van Zosta op [appellant] uit die geldlening voldoende aannemelijk zijn en de door [appellant] gestelde (af-)betalingen onvoldoende zijn onderbouwd.
3.2.
Grief 1 en 2 zijn gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat [appellant] ondanks de door hem genoemde omstandigheden, zoals brand in het gehuurde en het uitblijven van een uitkering van de verzekeraar van [appellant] , de huurprijs volledig dient te betalen. De grieven falen omdat [appellant] onvoldoende heeft toegelicht waarom de door hem gestelde omstandigheden tot een korting op de huurprijs dienen te leiden. Voor zover [appellant] stelt dat het gehuurde door brand een gebrek vertoonde, heeft Continental in deze procedure gemotiveerd aangevoerd dat moet worden aangenomen dat de gevolgen van de brand voor rekening van [appellant] komen. Zonder verdere toelichting, die [appellant] ook in hoger beroep niet heeft gegeven, kan voorshands niet worden geconcludeerd dat (de gevolgen van) de in het gehuurde ontstane brand een gebrek in de zin van artikel 7:204 BW opleveren. Ook indien dit het geval zou zijn, had het op de weg van [appellant] gelegen om huurprijsvermindering te vorderen op grond van artikel 7:207 BW. Met grief 2 verwijst [appellant] daarnaast nog naar de mogelijkheid tot ontbinding op grond van artikel 7:210 BW. De grief faalt reeds omdat de enkele verwijzing naar die mogelijkheid onvoldoende is om er in het kader van dit kort geding van uit te gaan dat de huurovereenkomst op die grond is of zal worden ontbonden. De grieven falen.
3.3.
Voor de met grief 3 bepleite coronakorting geldt eveneens dat het op de weg van [appellant] had gelegen om een deugdelijk onderbouwde vordering in te stellen of op zijn minst een deugdelijk onderbouwde berekening op te maken. [appellant] heeft dit nagelaten en heeft ook in hoger beroep te weinig financiële gegevens voorgelegd om aan te kunnen nemen dat hij recht zou hebben op coronakorting. Het door [appellant] bij grieven gedane aanbod om alsnog een berekening van de te verlenen coronakorting in het geding te brengen is te laat. [appellant] heeft geen reden aangedragen waarom hij de nodige onderbouwing van zijn stelling niet bij memorie van grieven (of eerder) heeft kunnen voorleggen. Het deel van grief 3 dat ziet op coronakorting faalt om deze redenen. Zonder verdere toelichting, die [appellant] niet heeft gegeven, is een en ander ook onvoldoende om er voorshands van uit te gaan dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat hij sinds de brand geen huur meer is verschuldigd. Grief 3 faalt daarom ook voor het overige.
3.4.
Grief 4 is gericht tegen de veroordeling van [appellant] tot ontruiming. Ontruiming was volgens [appellant] niet nodig omdat er niets meer van [appellant] in het gehuurde aanwezig was. [appellant] heeft deze stelling, die door Continental uitdrukkelijk is betwist, pas in hoger beroep naar voren gebracht en onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dat er brand is geweest, zoals [appellant] stelt, is daartoe onvoldoende. De grief faalt.
3.5.
Grief 5 is gericht tegen de toewijzing van de vorderingen van Zosta uit hoofde van een geldlening aan [appellant] . [appellant] betwist het bestaan van de geldleningsovereenkomst, maar geeft geen afdoende verklaring voor het bestaan van de door hem ondertekende akte waarin de geldlening is vastgelegd. De stelling van [appellant] is bovendien moeilijk te rijmen met zijn stelling dat hij wel (af-)betalingen heeft verricht. Deels erkent Zosta die betalingen, zij vordert die bedragen ook niet in deze procedure. De door [appellant] nog gestelde contante betalingen waarvoor geen kwitantie zou zijn gegeven zijn door Zosta uitdrukkelijk betwist en zijn voorshands, bij gebrek aan iedere aanwijzing dat deze hebben plaatsgevonden, ook niet aannemelijk. Grief 5 faalt.
3.6.
Alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Continental en Zosta begroot op € 2.135,- aan verschotten en € 1.571,- voor salaris en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, E.K. Veldhuijzen van Zanten en
E.J. Bellaart en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.