ECLI:NL:GHAMS:2024:2069

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
23-002017-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor moord, poging tot moord, brandstichting en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de veroordeling van de verdachte voor moord, poging tot moord, brandstichting en wapenbezit. De verdachte werd op 16 mei 2021 in Amsterdam beschuldigd van het opzettelijk doden van [slachtoffer 1] en het proberen te doden van [slachtoffer 2] door met automatische vuurwapens op hen te schieten. Daarnaast werd hij beschuldigd van brandstichting in een Volkswagen Caddy en het voorhanden hebben van vuurwapens. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 jaar, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden. De rechtbank had eerder een lagere straf opgelegd, maar het hof oordeelde dat de feiten zo ernstig waren dat een zwaardere straf gerechtvaardigd was. De verdachte had in hoger beroep bekennende verklaringen afgelegd, maar het hof oordeelde dat hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar was vanwege een autismespectrumstoornis en een licht verstandelijke beperking. Het hof heeft ook een maatregel tot gedragsbeïnvloeding opgelegd, die na de gevangenisstraf kan worden uitgevoerd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schadevergoeding aan de nabestaanden van [slachtoffer 1].

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002017-22
Datum uitspraak: 23 juli 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-139130-21 tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2023, 12 januari 2024 en 9 juli 2024 en, overeenkomstig artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte, zijn raadslieden en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de onder feit 6 (cumulatief) ten laste gelegde beschadiging van de Toyota Aygo met kenteken [kenteken 1] . Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen deze beslissing tot vrijspraak. Hiertegen is echter geen hoger beroep mogelijk (artikel 404, vijfde lid, Sv). Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Dit feit is in hoger beroep overigens wel aan de orde, omdat ook het Openbaar Ministerie tegen deze vrijspraak hoger beroep heeft ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met één of meer (automatische) vuurwapen(s) één of meerdere schot(en) afgevuurd op voornoemde [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 16 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, immers heeft verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met één of meer (automatische) vuurwapen(s) één of meerdere schot(en) hebben afgevuurd op voornoemde [slachtoffer 2] ;
3.
hij op of omstreeks 16 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een auto (te weten een Volkswagen Caddy, voorzien van een kenteken [kenteken 2] ) (met daarin een of meerdere (automatische) vuurwapens) immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) toen en aldaar opzettelijk
-benzine, althans een brandbare vloeistof over die auto gegoten en vervolgens (open) vuur in aanraking met die brandbare vloeistof gebracht ten gevolge waarvan die auto is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor personen en/of goederen te duchten was;
4.
hij op of omstreeks 16 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen,
- twee wapens van categorie II, onder 2 van de Wet Wapens en Munitie, te weten twee aanvalsgeweren, van het merk Crvena Zastava M70, zijnde twee vuurwapens geschikt om automatisch mee te vuren en/of
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Walther, zijnde een vuurwapen,
voorhanden heeft gehad;
5.
hij op 16 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
- een raam en/of een binnenmuur van een woning, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 3] en/of
- een balustrade en/of een muur van een woning, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of
- een kozijn en/of glas van een (huur)woning, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 6] en/of
- een raam van een woning, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 7] ,
in elk geval toebehorend aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
6.
hij op 16 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk (een)
- VolvoV60 met kenteken [kenteken 3] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 8] en/of
- Mercedes C Klasse met kenteken [kenteken 4] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 9] en/of
- Toyota Auris met kenteken [kenteken 5] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 10] en/of
- Suzuki Vitara met kenteken [kenteken 6] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 12] en/of
- Toyota Aygo met kenteken [kenteken 7] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 13] en/of
- Renault Master met kenteken [kenteken 8] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 13] ,
in elk geval toebehorend aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, kwalificatie en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Overwegingen omtrent het bewijs

De verdachte heeft in de fase van het hoger beroep bekennende verklaringen afgelegd. Het bewijs behoeft daarom – anders dan in het vonnis waarvan beroep – nauwelijks bespreking.
Feiten 1 en 2: vol opzet
Anders dan de rechtbank in het vonnis waarvan beroep heeft overwogen, oordeelt het hof, in lijn met het betoog van de advocaat-generaal, dat de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte en zijn mededaders, zoals daarvan blijkt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, geen andere conclusie wettigt dan dat bij het plegen van de onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde (poging tot) moord door de verdachte en zijn mededaders met vol (in plaats van voorwaardelijk) opzet is gehandeld.
Feit 4: partiële vrijspraak van het pistool
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van het voorhanden hebben van – naast de twee aanvalsgeweren – ook het pistool, zijnde een vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie (WWM). De verdachte en zijn mededaders hebben de vuurwapens (inclusief het pistool) langere tijd onder zich gehad en dus wetenschap daarvan en beschikkingsmacht daarover gehad. Het dossier bevat met het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 9 juli 2021 voldoende informatie om het pistool te kunnen categoriseren als een wapen in de zin van de WWM.
De verdediging heeft zich – onder verwijzing naar de arresten van het gerechtshof Amsterdam in de zaken tegen de medeverdachten [1] – op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van het voorhanden hebben van het pistool, omdat het dossier onvoldoende informatie bevat om het pistool te kunnen categoriseren als een wapen in de zin van de WWM.
Het hof overweegt als volgt.
Het voorhanden hebben van een wapen in de zin van de WWM veronderstelt, ook indien het medeplegen daarvan is tenlastegelegd, [2] zowel de bewustheid van de aanwezigheid daarvan als de beschikkingsmacht daarover. De verdachte moet zich bewust zijn van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen en dient daarover feitelijke macht te kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. [3] Naar het oordeel van het hof bevat het dossier onvoldoende bewijs dat de verdachte, die ontkent van het pistool (waarmee niet is geschoten) te hebben geweten, zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het pistool in de laadruimte van de Volkswagen Caddy. Het hof acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging, het pistool voorhanden heeft gehad en zal hem in zoverre vrijspreken. Het door de advocaat-generaal genoemde NFI-rapport behoeft derhalve geen bespreking.
Feit 6: Toyota Aygo met kenteken [kenteken 1]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde beschadiging van de Toyota Aygo met kenteken [kenteken 1] . Daartoe is aangevoerd dat het dossier naast de aangifte geen bewijs bevat dat deze auto is beschadigd door de kogels die zijn afgevuurd bij de schietpartij in de Maassluisstraat op 16 mei 2021. De foto’s in het dossier waarop te zien is dat de Toyota Aygo toen en daar geparkeerd stond tussen twee auto’s, die beschadigd zijn geraakt, hebben geen bewijsbetekenis, nu daaruit niet volgt dat ook deze auto is beschadigd.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot ook een bewezenverklaring van de beschadiging van deze auto, onder verwijzing naar de aangifte en de foto’s die zich in het dossier bevinden.
Het hof gaat aan het bewijsverweer voorbij en overweegt daartoe het volgende.
Het hof stelt vast dat de eigenaar van de auto, [slachtoffer 13] , aangifte heeft gedaan van beschadiging van de Toyota Aygo met kenteken [kenteken 1] . In het proces-verbaal dat van deze aangifte is opgemaakt staat vermeld dat er een schietpartij in de Maassluisstraat is geweest en dat deze auto door een kogel is geraakt. In het licht van de bewijsmiddelen die het hof (ook) aan de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 ten grondslag heeft gelegd is aldus voor het bewijs genoegzaam vast komen te staan dat ook deze auto als gevolg van één of meer bij gelegenheid van de schietpartij in de Maassluisstraat op 16 mei 2021 afgevuurde kogels, beschadigd is geraakt. Aan dat bewijsoordeel doet het enkele feit dat op de door de verdediging bedoelde foto’s niet ook de schade aan de Toyota Aygo is afgebeeld, niet af; niet ieder onderdeel van de tenlastelegging behoeft dubbel bewijs.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 mei 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met automatische vuurwapens meerdereschoten afgevuurd op [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op 16 mei 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met automatische vuurwapens meerdere schoten heeft afgevuurd op [slachtoffer 2] ;
3.
hij op 16 mei 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een Volkswagen Caddy, voorzien van een kenteken [kenteken 2] , met daarin automatische vuurwapens, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk benzine, althans een brandbare vloeistof, in die auto gegoten en vervolgens vuur in aanraking met die brandbare vloeistof gebracht ten gevolge waarvan die auto is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
4.
hij op 16 mei 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, twee vuurwapens van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten twee aanvalsgeweren, van het merk Crvena Zastava M70, geschikt om automatisch mee te vuren, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op 16 mei 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk
- een raam en een binnenmuur van een woning, toebehorend aan [slachtoffer 3] , en
- een balustrade en een muur van een woning, toebehorend aan [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , en
- een kozijn en glas van een huurwoning, toebehorend aan [slachtoffer 6] of een ander dan verdachte en zijn mededaders, en
- een raam van een woning, toebehorend aan [slachtoffer 7] ,
heeft vernield en/of beschadigd;
6.
hij op 16 mei 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een
- VolvoV60 met kenteken [kenteken 3] , toebehorend aan [slachtoffer 8] , en
- Mercedes C Klasse met kenteken [kenteken 4] , toebehorend aan [slachtoffer 9] , en
- Toyota Auris met kenteken [kenteken 5] , toebehorend aan [slachtoffer 10] , en
- Suzuki Vitara met kenteken [kenteken 6] , toebehorend aan [slachtoffer 12] , en
- Toyota Aygo met kenteken [kenteken 7] , toebehorend aan [slachtoffer 13] , en
- Renault Master met kenteken [kenteken 8] , toebehorend aan een ander dan verdachte en zijn mededaders, heeft beschadigd.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van moord.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot moord.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert, in eendaadse samenloop met het onder 1 en 2 bewezenverklaarde, op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 jaren en dat daarnaast aan hem de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (hierna ook: GVM) zal worden opgelegd.
Daarbij heeft de advocaat-generaal, gelet op de bijzondere ernst van de feiten, tot uitgangspunt genomen de maximale tijdelijke gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van dertig jaren, welke straf ook aan de medeverdachten is opgelegd. In strafmatigende zin heeft de advocaat-generaal vervolgens rekening gehouden met de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de sombere prognose dat hij waarschijnlijk zijn hele verdere leven begeleiding nodig zal hebben.
Standpunt raadslieden
De raadslieden hebben primair aan het hof verzocht om, gelet op de persoonlijkheid van de verdachte, het jeugdstrafrecht toe te passen. Volgens de raadslieden is de opvatting van de beide deskundigen dat pedagogische beïnvloeding van de verdachte een gepasseerd station is, onvoldoende onderbouwd en niet inzichtelijk gemaakt. De raadslieden zien in dit verband nog mogelijkheden, althans zij zien geen onmogelijkheid.
Subsidiair, voor het geval het hof het volwassenenstrafrecht zal toepassen, hebben de raadslieden het hof verzocht om in strafmatigende zin met diverse feiten en omstandigheden rekening te houden, zoals de (enigszins) verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, de schending van de redelijke termijn in hoger beroep, de omstandigheid dat de verdachte (citaat)
“zover hij kon – openheid van zaken heeft gegeven over de beweegredenen van zijn handelingen, spijt heeft betuigd en als enige zijn verantwoordelijkheid heeft genomen tegenover de nabestaanden”, de jeugdige leeftijd van de verdachte en de inhoud van de deskundigenrapporten.
Concluderend hebben de raadslieden zich op het standpunt gesteld dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren en daarnaast de GVM voldoende recht doet, en dat met deze afdoening de strafdoelen evenwichtig zijn gediend. Voor het geval het hof de oplegging van een gevangenisstraf van meer dan twintig jaren overweegt, hebben de raadslieden verzocht dan geen GVM op te leggen, nu het de vraag is of oplegging van die maatregel gepaard met een lange gevangenisstraf – en de mogelijkheid van toezicht binnen een voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) – nog passend en noodzakelijk is.
Het hof overweegt als volgt.
Volwassenenstrafrecht
Het hof ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of recht dient te worden gedaan volgens het volwassenenstrafrecht, hetgeen uitgangspunt is nu de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten meerderjarig was (21 jaar), of dat er reden is het jeugdstrafrecht toe te passen. Het hof zal niet overgaan tot toepassing van het jeugdstrafrecht en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van artikel 77c, eerste lid, Sr kan de rechter ten aanzien van de jongvolwassene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van achttien jaren doch nog niet die van drieëntwintig jaren heeft bereikt, recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh (het jeugdstrafrecht), indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Omtrent de persoon van de verdachte is (ook) in de fase van het hoger beroep – nadat de verdachte zijn bekennende verklaringen had afgelegd – (aanvullend) gerapporteerd door twee gedragsdeskundigen, te weten psychiater M.M. Sprock, op 29 mei 2024, en GZ-psycholoog J. Yntema, op 3 juni 2024. Aan beide deskundigen is de vraag voorgelegd (vraag 6) of er in de persoonlijkheid en/of de ontwikkeling van de verdachte argumenten zijn gelegen die aanleiding geven het jeugdstrafrecht toe te passen. Beide deskundigen hebben in antwoord op deze vraag geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Het rapport van de psychiater houdt in dit verband in (pagina 30):
“Wat betreft de clusters voor indicatie toepassen jeugdstrafrecht, namelijk handelingsvaardigheden en pedagogische beïnvloeding wordt het cluster handelingsvaardigheden meegewogen, maar het cluster pedagogische beïnvloeding niet. Betrokkene heeft een autismespectrumstoornis met verstandelijke beperking en wordt veelal ervaren als een jongeman die handelt zonder nadenken, de risico’s van zijn handelen nauwelijks kan inschatten, en zijn eigen gedrag nauwelijks kan organiseren. Hij komt in gedrag jonger over dan zijn kalenderleeftijd. De diagnose autismespectrumstoornis met verstandelijke beperking is een levenslange diagnose, echter pedagogische aanpak is een gepasseerd station. Vader van betrokkene beschikt over voldoende pedagogische vaardigheden, en heeft betrokkene naar zijn kunnen opgevoed waarbij betrokkene niet meer actief deel uitmaakt van het gezin van herkomst. Gezinsgerichte hulpverlening was reeds ingezet. Wat betreft de clusters voor contra-indicatie toepassen jeugdstrafrecht worden de volgende clusters meegewogen: justitiële voorgeschiedenis, aanwijzingen voor een criminele levensstijl (enigszins) en pedagogische aanpak is niet mogelijk. (…)
Hoewel vanuit de wegingslijst aanwijzingen zijn (vanwege het cluster handelingsvaardigheden) voor indicatie jeugdstrafrecht, weegt ondergetekende het feit dat pedagogische beïnvloeding een gepasseerd station is, zwaarder mee, alsmede de contra-indicaties. Een meer volwassen aanpak is passender, namelijk toeleiding naar een zelfstandig bestaan.”
Het rapport van de GZ-psycholoog houdt in dit verband in (pagina 25):
“Ten aanzien van contra-indicaties voor het toepassen van het minderjarigenstrafrecht worden eveneens argumenten gevonden. Betreft zijn justitiële voorgeschiedenis valt op dat er een toename is in ernst van delicten. Voorts is er enige pedagogische onmogelijkheid: een pedagogische aanpak is niet meer mogelijk, er is door vader reeds veel geïnvesteerd ten aanzien van pedagogische beïnvloeding en het inschakelen van hulpverlening. De laatste jaren onttrok betrokkene zich steeds meer aan het toezicht van vader en liet hij zich niet (meer) door hem beïnvloeden. Al met al wordt geconcludeerd dat er onvoldoende indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht worden gevonden, met name omdat er op pedagogisch gebied reeds veel is geprobeerd en het meer passend lijkt om met betrokkene toe te werken naar meer zelfstandigheid.”
Ter terechtzitting van 9 juli 2024 zijn de even genoemde rapporteurs als deskundigen gehoord. Daarbij hebben de raadslieden diverse vragen aan de deskundigen gesteld. De deskundigen zijn ieder voor zich bij het advies gebleven om ten aanzien van de verdachte het volwassenenstrafrecht toe te passen en hebben ieder voor zich toegelicht waarom naar hun deskundige mening, pedagogische beïnvloeding van de verdachte niet of nauwelijks (meer) mogelijk is.
Het hof neemt de adviezen van de psychiater en de GZ-psycholoog over. Gelet op de inhoud van hun rapporten en gelet op hetgeen het hof overigens uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, is het hof van oordeel dat beide deskundigen voldoende hebben onderbouwd waarom pedagogische beïnvloeding niet of nauwelijks (meer) mogelijk is, en ziet het hof derhalve in de persoonlijkheid van de verdachte geen grond om het jeugdstrafrecht toe te passen. Ook de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, nopen daar niet toe.
Dit betekent dat het hof recht zal doen volgens het
volwassenenstrafrecht.
Het hof komt nu toe aan de vraag welke straf en/of maatregel in de zaak van de verdachte passend is.
Straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen, waarbij het hof wat betreft de beschrijving van de ernst van de feiten grotendeels aansluit bij hetgeen in de arresten in de strafzaken tegen de medeverdachten is overwogen. [4]
Ernst van de feiten
In de avond van 16 mei 2021 heeft de verdachte zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer 1] (27 jaar) en de poging tot moord op [slachtoffer 2] (26 jaar). [slachtoffer 1] verliet die avond samen met [slachtoffer 2] in haar auto de parkeergarage bij haar woning. De verdachten stonden de latere slachtoffers toen al bijna twee uur in een bestelbusje op te wachten. Zodra de auto van de slachtoffers uit de parkeergarage kwam gereden, sprong de verdachte met één van de medeverdachten uit het bestelbusje, renden zij de straat op en openden zij met automatische aanvalsgeweren het vuur op de auto. Zij hebben minimaal 36 kogels verschoten. Eén van de kogels heeft de auto van achter naar voren doorboord en heeft [slachtoffer 1] daarbij dodelijk getroffen. De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 2] het beoogde doelwit was. In hun poging om hem te liquideren hebben de verdachten echter dusdanig, nietsontziend gehandeld, dat [slachtoffer 1] daarvan het dodelijke slachtoffer is geworden.
[slachtoffer 1] was een jonge vrouw die vol in het leven stond en bezig was met de toekomst. Die toekomst hebben de verdachte en zijn medeverdachten haar op brute wijze ontnomen. Zij hebben ook onbeschrijflijk en onherstelbaar leed toegebracht aan haar nabestaanden, familie en vrienden. Uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting in hoger beroep door de vader van [slachtoffer 1] is voorgelezen blijkt op indringende wijze welk verdriet het plotselinge en gewelddadige verlies heeft veroorzaakt bij de nabestaanden:
“(…) een wond die de tijd maar moeilijk gaat helen. Een altijd aanwezig en voortdurend gemis, een altijd aanwezig gevoel van verdriet en pijn. Niet altijd op de voorgrond, maar wel altijd aanwezig. En dat is een zware last…”.
Het mag voorts een wonder heten dat er niet meer (dodelijke) slachtoffers zijn gevallen. De verdachte en zijn medeverdachte hebben met hun automatische aanvalsgeweren in een woonwijk het vuur geopend midden op straat terwijl er mensen buiten waren. De kogelregen heeft zich uitgestrekt tot een afstand van vele honderden meters en ook tot boven in woningen (appartementen). Iedereen die zich in het gebied van het spreidingsvuur bevond, heeft gevaar gelopen om (ook) dodelijk te worden getroffen. In meerdere woningen zijn in ramen en/of muren kogels en kogelgaten aangetroffen. De advocaat-generaal heeft in haar requisitoir ook stilgestaan bij de impact van het gebeuren op sommige bewoners van die woningen, waaruit blijkt dat zij hevig zijn geschrokken en angstig zijn om wat er had kunnen gebeuren.
Na de schietpartij zijn de verdachten in het bestelbusje gevlucht naar een nabijgelegen parkeerplaats, op enkele minuten rijden, waar het voertuig, met daarin de automatische aanvalsgeweren, in allerijl in brand is gestoken. Daarbij hebben de verdachten brandwonden opgelopen. Verschillende buurtbewoners hebben verklaard over een harde knal dan wel explosie, en rennende en schreeuwende mannen (de verdachten) die kennelijk in brand stonden. Ook deze buurtbewoners zijn ongewild getuige geweest van het afschuwwekkende handelen van de verdachten.
Deze gebeurtenissen zijn in de vorm van verschillende misdrijven (en een poging daartoe) aan de verdachte tenlastegelegd, bewezenverklaard en gekwalificeerd zoals hiervoor is omschreven.
Het behoeft geen betoog dat de gezamenlijkheid van deze feiten in ieder aspect daarvan schokkend is voor de samenleving en dat hierop niet anders kan worden gereageerd dan door oplegging van
een gevangenisstraf van lange duur.
Die straf dient in de eerste plaats ter vergelding van het leed dat de verdachte de slachtoffers, met name de nabestaanden van [slachtoffer 1] , heeft aangedaan. Voorts dient deze strafoplegging ertoe om anderen ervan te weerhouden – lees: af te schrikken door het geven van een krachtig signaal (zware straf) – dit soort feiten te plegen; de zogenoemde generale preventie. Ook dient deze straf ertoe om de maatschappij te beschermen tegen het handelen van de verdachte, althans dient de tenuitvoerlegging van deze straf dienstig te worden gemaakt aan het verminderen van de kans op recidive door de verdachte; de zogenoemde speciale preventie.
Bij het bepalen van de precieze duur van deze gevangenisstraf stelt het hof ten overvloede voorop dat straftoemeting niet een simpele rekensom is, maar dat alle feiten en omstandigheden door het hof in onderling verband en samenhang dienen te worden beschouwd en afgewogen.
Rol en persoon van de verdachte
Hiervoor heeft het hof stilgestaan bij de ernst van de feiten. Wat betreft de rol van de verdachte overweegt het hof dat de verdachte één van de feitelijke uitvoerders was en niet, ook niet volgens de advocaat-generaal, de opdrachtgever dan wel organisator van deze kennelijk ‘op bestelling gepleegde moordaanslag’. Het zijn van opdrachtgever dan wel organisator wordt in de regel aangemerkt als een strafverzwarende omstandigheid. Voorts heeft het hof wat betreft de persoon van de verdachte het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, thans net 25 jaar, heeft geen blanco strafblad. Hij is – afgezien van een transactie – vier keer veroordeeld, twee keer tot een (voorwaardelijke) taakstraf en twee keer tot een (voorwaardelijke) vrijheidsstraf, namelijk 8 maanden jeugddetentie waarvan 4 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden (wegens met name straatroven) en 4 maanden jeugddetentie (wegens een woninginbraak). De verdachte bevindt zich sinds 27 mei 2021 in voorarrest.
De verdachte heeft in de fase van het hoger beroep, in verhoren bij de politie en vervolgens ook ter terechtzitting, ten overstaan van het hof, in het bijzijn van de nabestaanden van [slachtoffer 1] , bekend één van de schutters te zijn geweest. Hoewel de verdachte niet heeft willen verklaren over andere betrokkenen en hoewel hetgeen de verdachte heeft verklaard over de wijze waarop hij hiervoor is benaderd en hoe het (kort gezegd) allemaal is gegaan in de aanloop naar 16 mei 2021 onvermijdelijke vraagtekens over het waarheidsgehalte daarvan oproept, stelt het hof ook vast dat het in zaken als de onderhavige niet gebruikelijk is dat een verdachte een bekentenis aflegt en in die zin enige verantwoordelijkheid voor zijn handelen neemt.
Het hof markeert op deze plaats verder, dat in het algemeen en ook in de onderhavige zaak het waarderen van de waarachtigheid van de spijtbetuiging van de verdachte een exercitie is, waarbij het vooral gaat om de duiding van de indruk die de spijtbetuiging achterlaat bij de rechter, ten overstaan van wie deze is gedaan. Het komt uiteindelijk aan op de rechterlijke waardering van de authenticiteit daarvan. Het hof laat niet onvermeld, dat wat betreft de combinatie van verdachtes woordkeuze, de toon ervan en zijn lichaamstaal, de spijtbetuiging bij het hof ook de gedachte aan kwalificaties als onverschillig en instrumenteel heeft opgeroepen. Tegelijkertijd ziet het hof onder ogen dat in wat door deskundigen over de persoon van de verdachte is gerapporteerd (als hierna te melden), die gedachte goed kan worden verklaard, en aldus die kwalificaties het gevolg kunnen zijn van ‘een schijn die bedriegt’.
Al met al weegt het hof de gewijzigde proceshouding van de verdachte, als ook zijn spijtbetuiging, in zijn voordeel mee door enige matiging van de aan hem op te leggen straf.
Voorts houdt het hof rekening met de omstandigheid dat het bewezenverklaarde de verdachte niet volledig kan worden toegerekend, maar in licht verminderde mate (psychiater) dan wel in enigszins verminderde mate (GZ-psycholoog). Het hof volgt in dit verband de adviezen van de eerdergenoemde deskundigen. De GZ-psycholoog adviseerde in haar eerdere advies van 10 mei 2022, in de fase van de procedure bij de rechtbank, toen de verdachte nog geen bekennende verklaringen had afgelegd, tot verminderde toerekeningsvatbaarheid. Ter terechtzitting van het hof van 9 juli 2024 heeft deze deskundige toegelicht dat zij thans tot slechts enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid adviseert, omdat uit de bekennende verklaringen van de verdachte blijkt dat hij instrumenteel en planmatig heeft gehandeld en niet, althans minder, uit een impuls.
Volgens de gedragsdeskundigen is bij de verdachte sprake van een autismespectrumstoornis (ASS) en een licht verstandelijke beperking (LVB), met welke beide stoornissen de verdachte ook zijn verdere leven zal moeten leven, nu deze stoornissen niet te genezen zijn. De deskundigen schatten het risico op herhaling van gewelddadig gedrag in als matig/hoog. De psychiater merkt in haar rapport van 29 mei 2024 op (pagina 32):
“Gezien de ASS en LVB-problematiek zal betrokkene zijn leven lang enige vorm van begeleiding nodig hebben”, alsmede (pagina’s 30-31):
“Zowel uit de risicotaxatie als uit de wegingslijst ASR komt naar voren dat betrokkene vooral praktische begeleiding behoeft, alsmede een extern geweten om tot prosociale keuzes te komen. In het kader van risicomanagement zal het vooral zaak zijn om beschermende factoren op te bouwen zoals passende dagbesteding en huisvesting waarbij gedacht wordt aan begeleid wonen, voldoende inkomen en een prosociaal netwerk waarbij hij voldoende begeleiding ontvangt. Daarbij zal de begeleiding zich dienen te richten op het uitstellen van directe behoeftebevrediging, verstevigen van zijn impulscontrole en frustratietolerantie door zijn copingvaardigheden te verbeteren. Abstinentie van cannabis is gewenst, gezien gebruik ervan een normvervagend effect kan hebben alsmede van invloed kan zijn op het dag-/nachtritme en structuur. Betrokkene dient psycho-educatie te krijgen, ten aanzien van de autismespectrumstoornis en de rol die dit speelt bij zijn sociale contacten. Concreet denkt ondergetekende aan wonen met begeleiding, en ondersteuning door een forensisch Fact-team.”
Het advies van de GZ-psycholoog sluit hierbij aan. In haar rapport van 3 juni 2024 merkt zij voorts op (pagina’s 25-26):
“Genoemde begeleiding en ondersteuning zou plaats kunnen vinden na zijn detentie. Betrokkene is vooral gebaat bij praktische ondersteuning en extern toezicht en controle en kan zich vanwege zijn beperkte zelfredzaamheid moeilijk aan voorwaarden houden. Om deze reden wordt gedacht om bij een veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de mogelijkheid (van) een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM (…)) te overwegen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de gevangenisstraf. Het kader van v.i. (…) resteert dan om zorg (in de vorm van begeleiding en ondersteuning) in drangkader te laten plaatsvinden. Afhankelijk van de strafmaat kan tijdens de periode van v.i. mogelijk niet het gehele noodzakelijk geachte behandel/begeleidingstraject plaatsvinden. De GVM biedt de mogelijkheid om te zijner tijd de risico’s te beoordelen en indien nodig voorwaarden te stellen die onder andere medewerking aan een behandel/begeleidingstraject kunnen inhouden.”
Ter terechtzitting van 9 juli 2024 hebben de deskundigen ieder voor zich hun advies toegelicht en daarbij aangegeven dat het moeten ondergaan van een langdurige gevangenisstraf voor de verdachte naar verwachting geen andere negatieve effecten zal hebben dan voor andere tot een dergelijke straf veroordeelden. Het hof leidt hieruit af dat in die zin geen bijzondere noodzaak bestaat tot een spoedige start van de geadviseerde – overigens met name praktisch van aard zijnde – begeleiding en ondersteuning.
Ook de reclassering heeft adviezen uitgebracht, laatstelijk op 17 juni 2024 en (aanvullend) op 26 juni 2024. In laatstgenoemd advies adviseert de reclassering bij een veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, vanwege de licht verstandelijke beperking en de autismespectrumstoornis.
“De problematiek, zoals gesteld bij betrokkene, is chronisch van aard en zal naar verwachting nog steeds aanwezig zijn na afloop van de gevangenisstraf, waardoor hij mogelijk nog langere tijd in enige mate ondersteuning/begeleiding zal behoeven”, aldus de reclassering.
Conclusie
Zoals hiervoor beschreven zijn de feiten die de verdachte heeft gepleegd buitengewoon ernstig en is het leed dat hij daarmee heeft veroorzaakt immens groot. Maar de oplegging van de maximale tijdelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 jaren of een gevangenisstraf voor de duur van 28 jaren, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, is in deze zaak niet passend. Het hof acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van
22 jaren(twee jaar meer dan de rechtbank heeft opgelegd) passend. Zonder iets af te willen doen aan de strafdoelen van vergelding en generale preventie wordt met de oplegging van deze straf toereikend recht gedaan, ook aan de persoon van de verdachte, zoals hiervoor uiteengezet.
Het hof zal daarnaast aan de verdachte de
GVMals bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. In reactie op het op dit onderdeel gevoerde verweer overweegt het hof dat deze maatregel in de toekomst, na ommekomst van de gevangenisstraf, eerst kan worden tenuitvoergelegd nadat het Openbaar Ministerie daartoe tijdig een vordering bij de rechtbank indient, waarbij een recent reclasseringsadvies moet worden overgelegd (artikel 6:6:23a Sv). Het is aan de rechtbank om alsdan de noodzaak van tenuitvoerlegging van de maatregel te bepalen.
Het hof verwerpt, tot slot, de stelling van de raadslieden dat in de fase van het hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. De verdachte heeft op 29 juli 2022 hoger beroep ingesteld. Indien de verdachte, kort voorafgaande aan de geplande inhoudelijke behandeling van begin september 2023, geen andere raadslieden in de arm had genomen, was naar verwachting een eindarrest gevolgd op 25 september 2023, ruim binnen zestien maanden. Het hof, in de huidige samenstelling, heeft de zaak van de verdachte vervolgens voortvarend behandeld. Vanwege het nader gehouden onderzoek als gevolg van de gewijzigde proceshouding van de verdachte als ook het verzoek van de verdediging om (opnieuw) een zogenoemde dubbelrapportage omtrent de persoon van de verdachte te laten opmaken, was een eerdere inhoudelijke behandeling dan in juli 2024 niet mogelijk. Een eindarrest binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep is onder deze omstandigheden alleszins redelijk te noemen.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

Beslag

Onder de verdachte is een mobiele telefoon (goednummer: 6061115) inbeslaggenomen.
De advocaat-generaal en de raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat de mobiele telefoon wordt teruggegeven aan de verdachte.
Het hof deelt dit standpunt. De onder de verdachte inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven mobiele telefoon behoort de verdachte toe en dient aan hem te worden teruggegeven nu het belang van strafvordering zich daartegen niet (langer) verzet.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij (vader van [slachtoffer 1] ) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 23.037,96, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering bestaat uit de volgende posten:
Bloemstuk kist : € 225,95
Yarden uitvaart : € 1.462,60
Gemeentelijke kosten : € 354,40
Grafzerk : € 2.695,00
Notariskosten: verklaring van erfrecht : € 800,01
Affectieschade : € 17.500,00
--------------------------------------------------------------------------------------
totaal : € 23.037,96
De vordering is door de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 22.237,95, waarbij de notariskosten als genoemd onder e) zijn afgewezen (overweging 8.4 van het vonnis).
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig dient te worden toegewezen. De raadslieden hebben het hof verzocht de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij te bevestigen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdediging heeft de posten a) tot en met d) niet bestreden. Het hof komt de vordering op deze punten niet onrechtmatig of ongegrond voor. Dit betekent dat de vordering ter zake van de materiële schade tot een bedrag van € 4.737,95, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de notariskosten, post e), is het hof met de rechtbank van oordeel dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Artikel 51f Sv bepaalt immers, voor zover hier van belang:
“1. Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, kunnen zich voegen diens erfgenamen terzake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste tot en met vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek terzake van de daar bedoelde vorderingen. (…)”
Nu [slachtoffer 1] ten gevolge van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit is overleden, biedt het tweede lid van artikel 51f Sv alleen een basis voor toekenning van de gevorderde notariskosten indien deze, voor zover hier van belang, kunnen worden aangemerkt als kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat artikellid luidt:
“Bovendien is de aansprakelijke verplicht aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.”
De gevorderde notariskosten zijn gemaakt ter afwikkeling van de nalatenschap van [slachtoffer 1] (verklaring van erfrecht). Deze kosten kunnen niet als kosten van lijkbezorging worden aangemerkt. [5] Dat betekent dat de vordering ter zake van deze kosten zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van affectieschade, gegrond op artikel 6:108, derde lid, BW, stelt het hof – conform hetgeen is bepaald in het Besluit vergoeding affectieschade – de hoogte van die schade vast op een bedrag van € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 22.237,95.
Nu de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde als medepleger heeft begaan, is hij hoofdelijk met zijn mededaders aansprakelijk voor de vergoeding van de genoemde schadeposten.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij (moeder van [slachtoffer 1] ) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,00 aan immateriële schade, te weten affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen. De raadslieden hebben het hof verzocht de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij te bevestigen.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:108, derde lid, BW geeft de benadeelde partij het recht op vergoeding van affectieschade. Conform hetgeen is bepaald in het eerdergenoemde Besluit, stelt het hof de hoogte van die schade vast op een bedrag van € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Nu de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde als medepleger heeft begaan, is hij hoofdelijk met zijn mededaders aansprakelijk voor de vergoeding van de genoemde schadeposten.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38z, 45, 47, 55, 57, 157, 289 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de partiële vrijspraak van het onder 6 tenlastegelegde, ter zake van de beschadiging van de Toyota Aygo met kenteken [kenteken 1] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (GVM).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een mobiele telefoon (goednummer: 6061115).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 22.237,95 (tweeëntwintigduizend tweehonderdzevenendertig euro en vijfennegentig cent), bestaande uit € 4.737,95 (vierduizend zevenhonderdzevenendertig euro en vijfennegentig cent) aan materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de
Staat, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 22.237,95 (tweeëntwintigduizend tweehonderdzevenendertig euro en vijfennegentig cent), bestaande uit € 4.737,95 (vierduizend zevenhonderdzevenendertig euro en vijfennegentig cent) aan materiële schade en
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
146 (honderdzesenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 21 mei 2021 over een bedrag van € 225,95;
- 8 juli 2021 over een bedrag van € 1.462,60;
- 17 september 2021 over een bedrag van € 354,40;
- 17 februari 2022 over een bedrag van € 2.695,00,
en die voor de immateriële schade op 17 mei 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de
Staat, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
122 (honderdtweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 17 mei 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Jongeling, mr. R. Veldhuisen en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van mr. N. van Gelder en mr. A.F. van der Heide, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juli 2024.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 25 september 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2182 en ECLI:NL:GHAMS:2023:2184
2.Vgl. Hoge Raad 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:193
3.Hoge Raad 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504
4.Zie noot 1
5.Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:829