ECLI:NL:GHAMS:2023:2182

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
23-002016-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor moord en poging tot moord met gebruik van vuurwapens en brandstichting

Op 25 september 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 16 mei 2021 betrokken was bij een schietpartij in Amsterdam. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 jaar voor moord op [slachtoffer 1] en poging tot moord op [slachtoffer 2]. Tijdens de schietpartij werd met automatische vuurwapens op de Mercedes van de slachtoffers geschoten, waarbij [slachtoffer 1] dodelijk werd getroffen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben de schietpartij met voorbedachten rade uitgevoerd, waarbij zij zich al geruime tijd hadden voorbereid. Na de schietpartij staken zij de VW Caddy, die zij gebruikten, in brand om sporen te wissen. Het hof oordeelde dat er sprake was van medeplegen, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan brandstichting en wapenbezit. Het hof weigerde de toepassing van het jeugdstrafrecht, ondanks de jonge leeftijd van de verdachte, en legde de maximale gevangenisstraf op. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002016-22
datum uitspraak: 25 september 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-131402-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4, 5, 7 en 11 september 2023 en, overeenkomstig artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid verdachte in het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de onder feit 6 (cumulatief) ten laste gelegde vernieling van de Toyota Aygo met kenteken [kenteken 1] . Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en dus mede gericht tegen deze beslissing tot vrijspraak. Hiertegen is echter geen hoger beroep mogelijk. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep. Dit onderdeel van de tenlastelegging is in hoger beroep overigens wel aan de orde, omdat ook het Openbaar Ministerie tegen deze vrijspraak hoger beroep heeft ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met één of meer (automatische) vuurwapen(s) één of meerdere schot(en) afgevuurd op voornoemde [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 16 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, immers heeft verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met één of meer (automatische) vuurwapen(s) één of meerdere schot(en) hebben afgevuurd op voornoemde [slachtoffer 2] ;
3.
hij op of omstreeks 16 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een auto (te weten een Volkswagen Caddy, voorzien van een kenteken [kenteken 2] ) (met daarin een of meerdere (automatische) vuurwapens) immers heeft verdachte en/of zijn mededaders toen en aldaar opzettelijk -benzine, althans een brandbare vloeistof over die auto gegoten en vervolgens (open) vuur in aanraking met die brandbare vloeistof, gebracht ten gevolge waarvan die auto is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor personen en/of goederen te duchten was;
4.
hij op of omstreeks 16 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen,
  • twee wapens van categorie II, onder 2 van de Wet Wapens en Munitie, te weten twee aanvalsgeweren, van het merk Crvena Zastava M70, zijnde twee vuurwapens geschikt om automatisch mee te vuren en/of
  • een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Walther, zijnde een vuurwapen,
voorhanden heeft gehad;
5.
hij op 16 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
  • een raam en/of een binnenmuur van een woning, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 3] en/of
  • een balustrade en/of een muur van een woning, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of
  • een kozijn en/of glas van een (huur)woning, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 6] en/of
  • een raam van een woning, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 7] ,
in elk geval toebehorend aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
6.
hij op 16 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk (een)
  • VolvoV60 met kenteken [kenteken 3] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 8] en/of
  • Mercedes C Klasse met kenteken [kenteken 4] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 9] en/of
  • Toyota Auris met kenteken [kenteken 5] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 10] en/of
  • Suzuki Vitara met kenteken [kenteken 6] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 11] en/of
  • Toyota Aygo met kenteken [kenteken 7] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 12] en/of
  • Renault Master met kenteken [kenteken 8] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 13] ,
in elk geval toebehorend aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Inleiding

Op 16 mei 2021 werd een auto met daarin als bestuurder [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en als bijrijder haar vriend [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) op de Maassluisstraat in Amsterdam beschoten. [slachtoffer 1] werd door een kogel getroffen en is die nacht aan haar verwondingen overleden. Kogels hebben ook meerdere woningen en auto’s beschadigd. De door de daders gebruikte auto, een Volkswagen Caddy, is kort na de schietpartij op de August Vermeylenstraat in brand gestoken. In de laadruimte lagen twee automatische vuurwapens en een pistool.
Deze zaak draait in de kern om de vraag of de verdachte, als één van de twee schutters, tezamen en in vereniging met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , betrokken is geweest bij deze feiten.
Omwille van de leesbaarheid worden de verdachte en de medeverdachten hieronder ook met hun naam aangeduid.

Waardering van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit omdat er volgens haar – samengevat – geen bewijsmiddelen zijn, noch afzonderlijk noch in samenhang beschouwd, op grond waarvan kan worden bewezen dat [verdachte] één van de schutters was ten tijde van de schietpartij op de Maassluisstraat.
Oordeel van het hof
Overlijden van [slachtoffer 1] naar aanleiding van de schietpartij
Op 16 mei 2021 heeft een schietpartij plaatsgevonden op de Maassluisstraat te Amsterdam. Hierbij werd met twee automatische vuurwapens geschoten op een Mercedes A-klasse AMG met kenteken [kenteken 9] (hierna: de Mercedes) op naam van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] was op dat moment bestuurder van de Mercedes. Haar vriend, [slachtoffer 2] , was de bijrijder. Hij zou op een dodenlijst staan en meerdere keren door de politie zijn gewaarschuwd voor een dreiging op zijn leven. Het is daarom aannemelijk dat hij, en niet [slachtoffer 1] , het beoogde doelwit van de aanslag was.
[slachtoffer 1] is door een kogel in haar rug getroffen. [slachtoffer 2] is met [slachtoffer 1] van plek gewisseld en heeft haar direct naar het ziekenhuis gebracht. Daar is zij in kritieke toestand opgenomen en die nacht (op 17 mei 2021 omstreeks 04:30 uur) aan haar verwondingen overleden.
Uit forensisch onderzoek aan de Mercedes is gebleken dat de auto schotbeschadigingen had aan de buitenzijde. Er bevond zich een schootsbaan van één kogel, die vanaf de achterzijde van het voertuig (linksonder de kentekenplaat) naar de voorzijde van het voertuig (linksonder het stuur in het dashboard) ging. Gezien de plek waar [slachtoffer 1] in haar rug is getroffen en deze schootsbaan concludeert het hof dat deze kogel [slachtoffer 1] heeft geraakt.
Onderzoek Maassluisstraat
Uit de camerabeelden en getuigenverklaringen is gebleken dat een grijze Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken 2] (hierna: de VW Caddy) bij de schietpartij betrokken is geweest. De VW Caddy is op 16 mei 2021 om 17:45 uur op de Maassluisstraat gearriveerd. Tussen 18:07 uur en 18:26 uur is het voertuig meerdere keren van parkeervak gewisseld. Om 18:14 uur is de bestuurder uitgestapt, naar de achterzijde van de VW Caddy gelopen en heeft daar een handeling uitgevoerd. Hij was in het zwart gekleed.
De VW Caddy stond uiteindelijk geparkeerd in een parkeervak ter hoogte van de uitgang van de parkeergarage behorende bij het appartementencomplex [adres 1] . Daar kwam om 19:38 uur de Mercedes met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] uit gereden. Enkele seconden daarna verschenen twee personen, in het dossier aangeduid als VD1 en VD2. VD1 en VD2 namen de Mercedes van achteren onder vuur met grote, automatische vuurwapens.
De VW Caddy heeft vervolgens het parkeervak verlaten en is (achter de Mercedes aan) weggereden in de richting van de Plesmanlaan. Op de kruising met de Rijswijkstraat is de VW Caddy aan de andere zijde van de Maassluisstraat met hoge snelheid teruggereden en om 19:39:30 uur linksaf de Vlaardingenlaan opgereden. In de tussentijd heeft de bestuurder de VW Caddy op de Maassluisstraat tot stilstand gebracht om de twee schutters achterin te laten instappen.
Door de politie is een forensisch onderzoek ingesteld op de Maassluisstraat. Op het trottoir en de rijbaan zijn in totaal zesendertig hulzen aangetroffen en in beslag genomen.
Vluchtroute en brandstichting Volkswagen Caddy
Zoals beschreven is de VW Caddy na de schietpartij om 19:39:30 uur vanaf de Maassluisstraat linksaf de Vlaardingenlaan opgereden. Uit de data van de trajectcontrole op de A10 en uit camerabeelden is gebleken dat het voertuig om 19:42 uur met redelijke snelheid aan kwam rijden uit de richting van de A10, waarna de auto om 19:43 uur op de August Vermeylenstraat werd geparkeerd. Ongeveer dertig seconden later is een knal te horen en heeft de VW Caddy vlam gevat.
Dat sprake is geweest van brandstichting leidt het hof af uit de omstandigheid dat op het moment van de brand een harde knal was te horen, de VW Caddy van binnen geheel is uitgebrand en het brandbeeld zou kunnen passen bij een vloeistofbrand en de verdachten – zoals uit het navolgende zal blijken – later sterk naar benzine roken. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat daders van zware misdrijven daarbij gebruikte (vlucht)auto’s regelmatig in brand (trachten te) steken, teneinde sporen weg te maken. En aangezien in de naast de VW Caddy geparkeerde auto ook sprake was van rookontwikkeling kan bewezen worden dat door de brandstichting gemeen gevaar voor goederen bestond.
Onderzoek August Vermeylenstraat
Meerdere getuigen hebben verklaard dat zij een knal hoorden waarna zij drie mannen zagen rennen. De getuigen hebben ook verklaard dat een of meerdere mannen in brand stonden en hard aan het schreeuwen waren.
De drie rennende mannen zijn in het dossier omschreven als VD1, VD2 en VD3. Op camerabeelden is te zien dat uit de richting van de VW Caddy drie mannen rennen die allen in brand staan. VD2 stond
vermoedelijk in brand op zijn benen.
In de laadcabine van de VW Caddy werden twee door brand aangetaste automatische vuurwapens, te weten twee Crvena Zastava M70’s, en een door brand aangetast pistool, aangetroffen.
Rondom de VW Caddy werden meerdere goederen aangetroffen en veiliggesteld voor sporenonderzoek, te weten:
  • een mondkapje;
  • een zwarte aansteker;
  • een pet; en
  • tissues.
Vergelijking personen op de Maassluisstraat en August Vermeylenstraat; identificatie VD3
In een proces-verbaal van bevindingen zijn de schutters op de Maassluisstraat als volgt omschreven:
Signalement VD1
- Negroïde man
- Zwarte schoenen
- Zwarte broek met licht verticale streep op de pijp
- Zwarte jas met capuchon
- Groene trui met witte letters
- Lang vuurwapen gelijkend op een AK
Signalement VD2
- Negroïde man
- Zwarte schoenen met witte rand bij de zool
- Zwarte broek met gele verticale streep op de pijp
- Zwarte jas met capuchon
- Zwarte gezichtsbedekking
- Langvuurwapen gelijkend op een AK
De personen die na de brand van de VW Caddy wegrenden vanaf de August Vermeylenstraat zijn als volgt omschreven:
Signalement VD1
- Negroïde man
- Zwarte schoenen
- Zwarte broek met licht verticale streep op de pijp
- Zwarte jas met capuchon
- Groene trui met witte letters
- Geen handschoenen
- Blauw wit mondkapje
Signalement VD2
- Negroïde man
- Zwarte schoenen met witte rand bij de zool
- Zwarte broek met gele verticale streep op de pijp
- Zwarte jas met capuchon
- Zwarte gezichtsbedekking
- Zwarte handschoenen
De politie heeft geconcludeerd dat aan de hand van de camerabeelden kon worden vastgesteld dat VD1 en VD2 van de Maassluisstraat qua postuur en kleding overeenkomen met VD1 en VD2 van de August Vermeylenstraat. Het hof onderschrijft die conclusie en voegt daar op basis van eigen waarneming van de camerabeelden, van zowel de Maassluisstraat als de August Vermeylenstraat, nog aan toe dat de schoenen van VD1 opvallend oranje/rode zolen hebben.
De [getuige 1] heeft verklaard dat één van de rennende mannen een zwarte of blauwe trainingsbroek droeg die deels verbrand was. Ook droeg deze verdachte een gestreepte onderbroek; zij dacht zwart/wit.
Naar aanleiding van de camerabeelden van de August Vermeylenstraat is ook van VD3 een signalement opgemaakt. Dit luidt:
Signalement VD3
- Negroïde man
- Zwarte schoenen
- Blauwe spijkerbroek met vermoedelijk een zwarte broek daarover (deze is deels verbrand)
- Zwarte jas
- Donkerkleurige zonnebril
- Geen handschoenen
De politie heeft VD3 herkend als [medeverdachte 1] .
Wapen- en munitieonderzoek
Er is een wapen- en munitieonderzoek ingesteld naar de in de laadruimte van de VW Caddy aangetroffen automatische vuurwapens én de hulzen die zijn aangetroffen op de Maassluisstraat. Het vergelijkend hulsonderzoek heeft (sterke) aanwijzingen (van verschillende ordegrootte qua bewijskracht) opgeleverd dat de zesendertig hulzen zijn verschoten met de twee in de laadruimte van de VW Caddy aangetroffen automatische vuurwapens, namelijk veertien hulzen met de ene Crvena Zastava M70 en tweeëntwintig hulzen met de andere Crvena Zastava M70.
Vluchtroute na brandstichting VW Caddy
Vanaf de August Vermeylenstraat renden VD1, VD2 en [medeverdachte 1] langs [bedrijf] en gingen op de Burgemeester Röellstraat linksaf de brug over. Hierna verdwenen zij omstreeks 19:45 uur uit beeld. Door de politie is onderzoek ingesteld naar een mogelijke tweede (vlucht)auto. Uit dat onderzoek is gebleken dat een BMW met kenteken [kenteken 10] (hierna: de BMW) om 19:49 uur werd gescand op de A10 en dat eenzelfde soort BMW, die voldeed aan de uiterlijke kenmerken van de BMW met kenteken [kenteken 10] , om 19:48:15 uur voorbij de [bedrijf] is gereden. Dit is een logische toegangsweg naar de A10. Bovendien kwam het voertuig ook uit de richting van de plek waar VD1, VD2 en VD3 voor het laatst zijn gezien. Blijkens de trajectcontrole op de A2 werd de BMW meermalen gescand in de richting van Amsterdam naar Utrecht. Tot slot verscheen de BMW om 20:17 uur op de beelden van de openbare orde-camera op de Amsterdamsestraatweg in [plaatsnaam] rijdend in de richting van de [adres 3] te [plaatsnaam] .
Later bleek dat de BMW in de nacht van 23 op 24 april 2021 is gestolen uit een parkeergarage in Amsterdam en dat het kenteken [kenteken 10] een vals kenteken betreft.
Aantreffen [verdachte] op de [adres 3] te [plaatsnaam]
Op 16 mei 2021 om 20:38 uur heeft de bewoonster van een woning gelegen aan de [adres 3] te [plaatsnaam] , de [getuige 2] , het alarmnummer 112 gebeld, omdat in haar woning een man met ernstige brandwonden aanwezig was.
[getuige 2] heeft later verklaard dat bij haar vijf keer werd aangebeld, waarna zij drie mannen bij haar voordeur zag staan. Een van die mannen was haar neef ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’. Zij heeft alle drie de mannen, die sterk naar benzine roken, in haar woning binnengelaten. Een van deze mannen werd ondersteund door ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’ en de andere onbekende man. De man die door de anderen werd ondersteund, was aan de achterzijde van zijn bovenbenen ernstig verbrand en had een donkerblauwe trainingsbroek aan met daaroverheen een donkere trainingsbroek met een limegroene bies op beide pijpen. [getuige 2] heeft die broek voorzichtig afgeknipt en in een Albert Heijn-tas in de badkamer gedaan. Uiteindelijk heeft [getuige 2] een 112-melding gemaakt van een man met ernstige brandwonden in haar woning. Op dat moment gingen ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’, die [getuige 2] naar aanleiding van een aan haar door de politie getoonde foto herkende als [medeverdachte 1] , en de andere man weg.
Na de 112-melding van [getuige 2] is behalve de ambulance ook de politie ter plaatse gekomen. Die trof [verdachte] aan in de woning van [getuige 2] en heeft hem aangehouden.
Ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft [getuige 2] bevestigd dat ze genoemde trainingsbroek in de Albert Heijn-tas heeft gedaan. De verbrande jongen had haar gevraagd de broek te verstoppen. Verder heeft [getuige 2] verklaard dat ze [medeverdachte 1] – volgens haar eigen vertaling – tegen haar heeft horen zeggen: “We zijn een job gaan doen en het is fout fout gegaan”. En ze heeft gehoord dat [medeverdachte 1] tegen de verbrande jongen zei: “Mondje dicht, we gaan naar je kijken”.
Onderzoek ten aanzien van [verdachte]
Uit forensisch onderzoek is gebleken dat [verdachte] aan de binnenzijde van beide bovenbenen tweede- en mogelijk derdegraads brandwonden had met deels nog intacte (brand)blaren. Op delen van de bovenbenen ontbrak de opperhuid en was een felrode dan wel roze huid zichtbaar. Op de foto’s van [verdachte] is ook te zien dat hij een wit/zwart gestreepte boxershort droeg.
In de woning aan de [adres 3] werd in een Albert Heijn-tas in de badkamer een zwarte Nike trainingsbroek met een gele dan wel limegroene bies op beide pijpen aangetroffen. De politie heeft geverbaliseerd dat deze broek zeer sterk overeenkomt met de broek die VD2 droeg, zoals hierboven omschreven. Op grond van eigen waarneming van de foto’s van de aangetroffen broek en de betreffende camerabeelden deelt het hof die conclusie.
Deze broek is forensisch onderzocht, waarbij textielonderzoek, DNA-onderzoek en schotrestenonderzoek zijn verricht. De broek bleek sterk te zijn aangetast door hitte of vuur, waarbij de impact vooral aan de achterzijde is geweest. Op deze trainingsbroek werd op de tailleband DNA van minimaal drie personen aangetroffen, waarbij een relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig kan zijn van [verdachte] , met een bewijskracht van meer dan een miljard. Op de touwtjes en de binnenkant van de zakken werd ook DNA van minimaal drie personen aangetroffen, waarbij een relatief grote hoeveelheid DNA van [verdachte] en van [medeverdachte 2] afkomstig kan zijn. Deze bevindingen zijn elk één miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA wel afkomstig is van [verdachte] respectievelijk [medeverdachte 2] dan wanneer het afkomstig is van drie willekeurige onbekende personen.
Daarnaast zijn de bevindingen van het schotrestenonderzoek zeer veel waarschijnlijker wanneer wel
schotresten op deze trainingsbroek aanwezig zijn, dan wanneer geen schotresten op de trainingsbroek aanwezig zijn.
Ten slotte is telecomonderzoek verricht naar het [telefoonnummer 1] dat bij [verdachte] in gebruik was. Hieruit blijkt dat [verdachte] op 5 en 14 mei 2021 telefonisch contact heeft gehad met het nummer [telefoonnummer 2] dat bij [medeverdachte 2] in gebruik was en dat zijn telefoonnummer op 15 mei 2021 gebruik heeft gemaakt van het IMEI-nummer van [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: dat de simkaart van [verdachte] in het toestel van [medeverdachte 2] heeft gezeten). Het telefoonnummer van [verdachte] is na 15 mei 2021 niet meer in gebruik geweest.
Onderzoek ten aanzien van [medeverdachte 1].
[medeverdachte 1] is op 19 mei 2021 aangehouden in een zolderberging, behorende bij de [adres 2] te Amsterdam. Na de aanhouding van [medeverdachte 1] heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in die berging. Daarbij werden in een jas een bankpas op naam van [medeverdachte 1] en een bankpas op naam van [medeverdachte 2] aangetroffen.
[medeverdachte 1] had brandwonden op zijn pols en in zijn gezicht. Hiervan zijn door de forensische opsporing foto’s gemaakt. Op de foto’s van de pols waren op de rugzijde van de rechterpols een ontvelling en verkleuring van de huid zichtbaar. In het gezicht waren enkele oppervlakkige verwondingen en verkleuringen van de huid te zien. De verwondingen waren zichtbaar op de rechterzijde van de kin, de neus, op het voorhoofd tussen de wenkbrauwen, op en rond het linkeroog en de wang en het linkeroor.
Er heeft DNA- en schotrestenonderzoek plaatsgevonden aan de nabij de VW Caddy aangetroffen goederen. Op het mondkapje, de aansteker en de pet is DNA aangetroffen waarvan het één miljard keer waarschijnlijker is dat het afkomstig is van [medeverdachte 1] , dan van een willekeurige, niet aan [medeverdachte 1] verwante persoon.
Bovendien heeft het schotrestenonderzoek tot de conclusie van de deskundige geleid dat het zeer veel waarschijnlijker is dat op de (bemonsteringen van de) pet schotresten aanwezig zijn, dan dat daarop geen schotresten aanwezig zijn.
Ten slotte is van belang dat telecomonderzoek heeft uitgewezen dat het [telefoonnummer 3] van [medeverdachte 1] in ieder geval op 5 en 14 mei 2021 meermalen contact heeft gehad met het telefoonnummer van [medeverdachte 2] . Dit contact bestaat uit een uitgaande sms en meerdere uitgaande telefoongesprekken. Het telefoonnummer van [medeverdachte 1] is na 16 mei 2021 te 17:10 uur niet meer in gebruik geweest.
Onderzoek ten aanzien van [medeverdachte 2]
Uit het onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in gebruik was bij de [medeverdachte 2] . Met dit nummer zijn – zoals hierboven beschreven – verschillende contacten geweest met de telefoonnummers die in gebruik waren bij [medeverdachte 1] en [verdachte] . Het telefoonnummer van [medeverdachte 2] is na 16 mei 2021 te 16:40 uur niet meer in gebruik geweest.
Uiteindelijk werd [medeverdachte 2] op 27 mei 2021 aangehouden. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat hij brandwonden had in zijn gezicht en op zijn handen. Op de buitenzijde van beide handen waren oppervlakkige huidbeschadigingen zichtbaar met een roze kleur en korsten. [medeverdachte 2] heeft tijdens dit forensisch onderzoek ongevraagd aan de verbalisanten verklaard dat de brandwonden ‘een paar weken geleden zijn ontstaan door hete olie’.
Ook is een telefoon (een Samsung A510) die [medeverdachte 2] tijdens zijn aanhouding bij zich had onderzocht. Op deze telefoon is een gesprek via Snapchat met ‘ [gebruikersnaam 1] ’ aangetroffen van 17 mei 2021 om 02:50 uur. [medeverdachte 2] , met de naam ‘ [gebruikersnaam 2] ’, vraagt aan ‘ [gebruikersnaam 1] ’: “baby kan je baepanten (het hof begrijpt: bepanthen) kopen”. In een ander gesprek via Snapchat van 26 mei 2021 met ‘ [gebruikersnaam 3] ’ stuurt [medeverdachte 2] : “Ben verbrand”, “Een week geleden”, “Kokend heet water”, “Over me heen”. “Nog last van me handen”. Op de vraag van ‘ [gebruikersnaam 3] ’ of [medeverdachte 2] al naar de dokter is geweest, antwoordt hij: “Kan niet”, “Ik gebruik bepathen ofzo” en “Het werkt heel traag”.
Het hof stelt vast dat [medeverdachte 2] wisselende mededelingen (hete olie versus kokend heet water) heeft gedaan over het ontstaan van zijn brandwonden. Bovendien leidt het hof uit voorgaande berichten af dat de brandwonden zijn ontstaan voor 17 mei 2021.
Met de Samsung telefoon is op 27 mei 2021, de dag van de aanhouding van [medeverdachte 2] , tussen 11:30 uur en 11:41 uur 37 keer een zoekopdracht gedaan, althans – zo begrijpt het hof – zijn berichten bekeken, met de volgende teksten:
- tweede arrestatie dodelijke schietpartij Amsterdam Slotervaart (crimesite)
- verdachten opgepakt Nolensstraat
- explosieven in berging Nolensstraat konden hele complex zeer ernstig beschadigen (AT5)
- schietpartij west
- vrouw 27 overleden na beschieting auto in Amsterdam West (RTL Nieuws)
Ook zijn in de telefoon meerdere afbeeldingen aangetroffen die betrekking hebben op de liquidatie, waaronder een foto van [slachtoffer 1] .
Er heeft zoals reeds beschreven DNA- en schotrestenonderzoek plaatsgevonden aan de nabij de VW Caddy aangetroffen goederen. Op één van de tissues is DNA aangetroffen waarvan één miljard keer waarschijnlijker is dat het afkomstig is van [medeverdachte 2] , dan van een willekeurige, niet aan [medeverdachte 2] verwante persoon.
Het schotrestenonderzoek heeft bovendien tot de conclusie van de deskundige geleid dat het zeer veel waarschijnlijker is dat op (de bemonsteringen van) de (drie) tissues schotresten aanwezig zijn, dan dat daarop geen schotresten aanwezig zijn.
Ten slotte herhaalt het hof dat op de verbrande trainingsbroek die [verdachte] heeft gedragen op 16 mei 2021 DNA is aangetroffen dat van [medeverdachte 2] afkomstig kan zijn met een bewijskracht van meer dan 1 miljard.
Tussenconclusie
Uit het voorgaande blijkt – samengevat en concluderend – het volgende:
  • i) Op 16 mei 2021 is om 17:45 uur een VW Caddy de Maassluisstraat ingereden. De VW Caddy heeft een aantal keren van plek gewisseld en werd uiteindelijk geparkeerd ter hoogte van de uitgang van de parkeergarage behorende bij het appartementencomplex [adres 1] .
  • ii) Om 18:14 uur is de bestuurder uitgestapt, naar de achterzijde van de VW Caddy gelopen en heeft daar een handeling uitgevoerd. Hij was in het zwart gekleed.
  • iii) Om 18:38 uur is de Mercedes met [slachtoffer 1] achter het stuur en [slachtoffer 2] naast haar de parkeergarage uit gereden.
  • iv) Enkele seconden later is de Mercedes van achteren door twee personen met automatische aanvalsgeweren onder vuur genomen.
  • v) [slachtoffer 1] is door een kogel in haar rug geraakt en later aan de gevolgen van haar verwondingen overleden.
  • vi) Direct na het schieten zijn de schutters achter in de VW Caddy gesprongen.
  • vii) De VW Caddy werd vier minuten later geparkeerd in de August Vermeylenstraat en binnen ongeveer dertig seconden in brand gestoken.
  • viii) In de uitgebrande VW Caddy zijn twee automatische vuurwapens aangetroffen waarmee, zo stelt het hof mede vast op basis van het vergelijkend hulsonderzoek, de schutters de Mercedes onder vuur hebben genomen.
  • ix) Vanaf het moment dat de VW Caddy met een explosie vlam heeft gevat zijn, blijkens verklaringen van getuigen en camerabeelden, drie personen weggerend.
  • x) De weggerende VD1 en VD2 vertonen wat betreft postuur, huidskleur en, meer in het bijzonder, kleding zeer grote overeenkomsten met de schutters. In aanmerking genomen de overige hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, gaat het hof er dan ook vanuit dat VD1 en VD2 de schutters waren.
  • xi) Vanaf de in brand gevlogen VW Caddy is ook [medeverdachte 1] weggerend. Hij droeg een zwarte jas en een (deels verbrande) zwarte broek (over een blauwe broek), waarbij het hof constateert de bestuurder van de VW Caddy die te zien is op de camerabeelden van de Maassluisstraat, ook geheel in het zwart gekleed is.
  • xii) Uit getuigenverklaringen en camerabeelden blijkt dat de drie wegrennende mannen in brand stonden.
  • xiii) [medeverdachte 1] is met VD1 en VD2 naar een gereedstaande, gestolen, BMW gerend en ze zijn met z’n drieën naar [plaatsnaam] gereden, naar de woning van [getuige 2] , de ‘nicht’ van [medeverdachte 1] .
  • xiv) Tegen [getuige 2] heeft [medeverdachte 1] gezegd: “We zijn een job gaan doen en het is fout fout gegaan’.
  • xv) In de woning van [getuige 2] is [verdachte] aangehouden met ernstige brandwonden. In de woning is ook de (bovenste, tweede) trainingsbroek aangetroffen die [verdachte] heeft gedragen. Deze broek was door hitte of vuur ernstig aangetast. De trainingsbroek vertoont zeer grote overeenkomsten met de broek die VD2 heeft gedragen (zwart met een gele streep op de zijkant). Bovendien droeg VD2 een onderbroek die ook sterke gelijkenis vertoont met de onderbroek die [verdachte] droeg ten tijde van zijn aanhouding.
  • xvi) In de woning van [getuige 2] heeft [medeverdachte 1] tegen [verdachte] gezegd: “Mondje dicht, we gaan naar je kijken”.
  • xvii) Op genoemde trainingsbroek is behalve DNA van [verdachte] , ook DNA van [medeverdachte 2] aangetroffen. Tenslotte bevatte de trainingsbroek schotresten.
  • xviii) Naast de VW Caddy zijn tissues aangetroffen die behalve DNA van [medeverdachte 2] ook schotresten bevatten.
  • xix) Ook zijn schotresten aangetroffen op de pet van [medeverdachte 1] die naast de VW Caddy is gevonden.
  • xx) Net als [verdachte] hadden ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] brandwonden. Laatstgenoemde heeft die opgelopen voor 17 mei 2021.
  • xxi) Er zijn telefonische contacten vastgesteld, kort voor 16 mei 2021, tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] en tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Na die datum zijn de desbetreffende telefoonnummers niet meer in gebruik geweest.
  • xxii) Met een telefoon van [medeverdachte 2] zijn op 27 mei 2021 in een tijdsbestek van elf minuten 37 berichten bekeken die betrekking hadden op de schietpartij op de Maassluisstraat; ook was een foto van [slachtoffer 1] in de telefoon opgeslagen.
Deze feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor het bewijs dat [verdachte] en [medeverdachte 2] de hiervoor genoemde VD2 en VD1 zijn, en dus dat zij op 16 mei 2021 de schutters waren, en dat [medeverdachte 1] de bestuurder van de VW Caddy was. Het is onder die omstandigheden aan [verdachte] een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring te geven voor deze belastende feiten en omstandigheden. Dat heeft hij, hoewel daartoe uitdrukkelijk door het hof uitgenodigd, niet gedaan. [verdachte] heeft zich gedurende de gehele procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, op zijn zwijgrecht beroepen.
Het hof concludeert dat [verdachte] één van de twee personen was die de Mercedes waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten heeft beschoten en als gevolg waarvan [slachtoffer 1] om het leven is gekomen.
Opzet
Uit het voorgaande blijkt in het bijzonder dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] lange tijd op de Mercedes hebben gewacht. In die Mercedes zaten twee personen. Onmiddellijk nadat deze de parkeergarage verliet, zijn [verdachte] en [medeverdachte 2] de Mercedes van achteren genaderd en hebben zij deze onder vuur hebben genomen met automatische aanvalsgeweren, waarbij ten minste zesendertig kogels zijn afgevuurd. Noch uit verklaringen van [verdachte] , noch uit verklaringen van de medeverdachten, noch anderszins blijkt dat zij zich eerst hebben vergewist wie in de Mercedes zaten. Aannemelijk is weliswaar dat [slachtoffer 2] het beoogde slachtoffer was, maar uit niets blijkt dat de schutters daadwerkelijk hebben kunnen zien dat hij in de Mercedes zat, laat staan dat zij hebben geprobeerd alleen hem neer te schieten. Vermoedelijk verkeerden de verdachten in de veronderstelling dat [slachtoffer 2] in de Mercedes zat, maar uit de wijze waarop de schutters vervolgens te werk zijn gegaan kan worden afgeleid dat de verdachten nietsontziend de beslissing hebben genomen alle inzittenden van de Mercedes neer te schieten in een streven om – ook – [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Dit betekent dat het opzet van de verdachten was gericht op de dood van alle inzittenden (en naar later zou blijken [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) van de Mercedes.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat [verdachte] zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit de inzittenden van de Mercedes om het leven te brengen en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Of voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt niet alleen sterk af van de hier bedoelde gelegenheid maar evenzeer van de overige feitelijke omstandigheden van het geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
[verdachte] is met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in een (gestolen en van valse kentekenplaten voorziene) VW Caddy naar de Maassluisstraat gereden, waar ze om 17:45 arriveerden. [verdachte] en [medeverdachte 2] hadden elk een aanvalsgeweer. Alle drie de verdachten waren in het (bijna volledig) zwart gekleed, droegen gezichtsbedekking (een mondkapje of anderszins) en in elk geval [medeverdachte 1] en [verdachte] droegen twee broeken over elkaar. Alle drie de verdachten hebben hun telefoonnummers vanaf 16 mei 2021 omstreeks 17:00 uur niet meer gebruikt. Tussen 18:07 uur en 18:26 uur is de VW Caddy meerdere keren in de Maassluisstraat van parkeervak gewisseld en uiteindelijk geparkeerd in een parkeervak ter hoogte van de uitgang van de parkeergarage behorende bij het appartementencomplex [adres 1] . Daar kwam om 19:38 uur de Mercedes met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] uit gereden. Enkele seconden daarna namen [verdachte] en [medeverdachte 2] de Mercedes van achteren onder vuur. [medeverdachte 1] heeft als bestuurder van de VW Caddy het parkeervak verlaten en voor de schutters de vlucht mogelijk gemaakt door ze na het schieten weer op te pikken. Met hoge snelheid is het voertuig naar de August Vermeylenstraat gereden, waar ongeveer dertig seconden na aankomst het voertuig in brand is gestoken. Gelet op dit korte tijdsbestek kan het niet anders dan dat alle benodigdheden voor de te stichten brand reeds in de VW Caddy aanwezig waren. Vervolgens zijn de verdachten in de richting van de kennelijk ook gereed staande (gestolen en van valse kentekenplaten voorziene) BMW gerend.
Deze feiten en omstandigheden, in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, leiden zonder meer tot de conclusie dat [verdachte] en zijn medeverdachten bij het doden van [slachtoffer 1] en de poging daartoe van [slachtoffer 2] hebben gehandeld conform een tevoren door hen genomen besluit om de inzittenden van de Mercedes op 16 mei 2021 om het leven te brengen. De aard van het misdrijf en de wijze waarop het is uitgevoerd maken dat sprake moet zijn geweest van een vooropgezet plan. De verdachten hebben daarbij – in ieder geval in de tijdspanne vanaf 17:45 uur toen de VW Caddy in de Maassluisstraat arriveerde tot de beschieting van de Mercedes om 19:38 uur – ruimschoots de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Ten aanzien van beide slachtoffers is dan ook sprake van voorbedachte raad. Van contra-indicaties die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden is niet gebleken.
Medeplegen
Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Ook als een verdachte zelf geen feitelijke uitvoeringshandelingen heeft verricht, kan hij als medepleger worden aangemerkt indien hij nauw en bewust met de uitvoerder(s) heeft samengewerkt. Bij de beoordeling hiervan kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd indien de materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht is.
Ten aanzien [verdachte] geldt dat hij als schutter samen met [medeverdachte 2] een zeer belangrijke, om niet te zeggen onmisbare, bijdrage heeft geleverd aan de schietpartij. Zij worden daarom als medeplegers aangemerkt. Ten aanzien van [medeverdachte 1] komt het hof tot hetzelfde oordeel. Ter toelichting geldt het volgende.
Hiervoor is reeds opgemerkt dat vanwege de aard van het misdrijf en de wijze waarop het is uitgevoerd sprake moet zijn geweest van een vooropgezet plan. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat [medeverdachte 1] hiervan niet op de hoogte was. Zijn rol in de uitvoering was bovendien onmisbaar voor het welslagen van het plan. [medeverdachte 1] heeft de schutters niet alleen ‘afgezet’ bij de plek waar de aanslag moest worden gepleegd, maar hij heeft tijdens de ongeveer twee uur durende observatie kennelijk zijn best gedaan de VW Caddy zo dicht mogelijk bij de uitgang van de parkeergarage geparkeerd. Vervolgens heeft hij de schutters, om de vlucht mogelijk te maken, na het schieten weer op opgepikt. Direct is hij naar de August Vermeylenstraat gereden, waar de VW Caddy zou worden achtergelaten en in de brand gestoken. Dat laatste doet men binnen ongeveer dertig seconden. Na het in brand steken van de VW Caddy zijn de verdachten in de richting van de gereed staande BMW gerend. [medeverdachte 1] heeft ook deze vluchtauto bestuurd. Ongetwijfeld heeft niet tot het plan behoord dat de verdachten (ernstige) brandwonden zouden oplopen. Deze behalve pijnlijke, maar ook onverwachte en – in verband met ontdekking door de politie – ongewenste situatie heeft [medeverdachte 1] het hoofd geboden door met [verdachte] en [medeverdachte 2] naar zijn ‘nicht’ [getuige 2] in [plaatsnaam] te rijden. Daar heeft [medeverdachte 1] gezegd: “We zijn een job gaan doen en het is fout fout gegaan”. Opvallend daaraan is uiteraard dat hij in ‘meervoud’ spreekt. En [medeverdachte 1] heeft tegen [verdachte] gezegd: “Mondje dicht, we gaan naar je kijken”. Ook hieruit blijkt van een zekere sturing en eigen initiatief.
Deze gang van zaken leidt tot de conclusie dat ook [medeverdachte 1] een zeer belangrijke rol heeft gespeeld en niet slechts de chauffeur was met uitsluitend één ondersteunende taak en zonder verdere invloed op de loop van de gebeurtenissen. Ten aanzien van alle drie de verdachten geldt dat de intensiteit van de samenwerking en hun bijdrage aan de ten laste gelegde feiten in de vorm van verscheidene gedragingen voorafgaand, tijdens en na de bewezenverklaarde feiten van voldoende gewicht is en dat daarom sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen alle drie de verdachten.
Conclusie
Het hof komt dus tot het oordeel dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan de moord op [slachtoffer 1] en de poging moord op [slachtoffer 2] . Ten aanzien van die poging merkt het hof op dat uit de tekst van de tenlastelegging ook zonder de zinsnede
‘terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid’volgt dat sprake is van een poging tot moord. Ook acht het hof bewezen dat zij de VW Caddy in de brand hebben gestoken, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen heeft bestaan, en in bezit waren van twee aanvalsgeweren. De verdachte zal worden vrijgesproken van het bezit van het pistool, nu het dossier onvoldoende informatie bevat om het aangetroffen wapen te kunnen categoriseren als bedoeld in de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van de feiten 5 en 6
Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen en de desbetreffende aangiften van de eigenaren van de woningen en auto’s is het hof tevens van oordeel dat [verdachte] , samen met zijn mededaders, schuldig is aan het opzettelijk vernielen (beschadigen) van (delen van) de woningen en auto’s, zoals deze in de tenlastelegging zijn opgenomen. Dat geldt ook voor de Toyota Aygo met kenteken [kenteken 1] , gelet op het feit dat in de aangifte is benoemd dat de auto op 16 mei 2021 op de Maassluisstraat beschadigd is geraakt door een kogel en deze auto, blijkens eigen waarneming van het hof aan de hand van in het dossier opgenomen foto’s (ZD04 04 0149 tot en met 0163), geparkeerd stond tussen twee andere auto’s die eveneens beschadigd zijn geraakt door rondvliegende kogels.

Bewezenverklaring

1.
hij op 16 mei 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met automatische vuurwapens meerdereschoten afgevuurd op [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op 16 mei 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met automatische vuurwapens meerdere schoten heeft afgevuurd op [slachtoffer 2] ;
3.
hij op 16 mei 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een Volkswagen Caddy, voorzien van een kenteken [kenteken 2] met daarin meerdere (automatische) vuurwapens, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk benzine, althans een brandbare vloeistof, in die auto gegoten en vervolgens vuur in aanraking met die brandbare vloeistof gebracht ten gevolge waarvan die auto is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
4.
hij op 16 mei 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging, met anderen, twee vuurwapens van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten twee aanvalsgeweren, van het merk Crvena Zastava M70, geschikt om automatisch mee te vuren, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op 16 mei 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk
- een raam en een binnenmuur van een woning, toebehorend aan [slachtoffer 3] en
- een balustrade en een muur van een woning, toebehorend aan [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en
- een kozijn en glas van een huurwoning, toebehorend aan [slachtoffer 6] of een ander dan verdachte en zijn mededaders, en
- een raam van een woning, toebehorend aan [slachtoffer 7] ,
heeft vernield en/of beschadigd;
6.
hij op 16 mei 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een
- VolvoV60 met kenteken [kenteken 3] , toebehorend aan [slachtoffer 8] en
- Mercedes C Klasse met kenteken [kenteken 4] , toebehorend aan [slachtoffer 9] en
- Toyota Auris met kenteken [kenteken 5] , toebehorend aan [slachtoffer 10] en
- Suzuki Vitara met kenteken [kenteken 6] , toebehorend aan [slachtoffer 11] en
- Toyota Aygo met kenteken [kenteken 7] , toebehorend aan [slachtoffer 12] en
- Renault Master met kenteken [kenteken 8] , toebehorend aan een ander dan de verdachte en zijn mededaders,
heeft beschadigd.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage van dit arrest. De bijlage maakt deel uit van dit arrest. Die bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van moord.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot moord.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert, in eendaadse samenloop met het onder 1 en 2 bewezen verklaarde, op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder bewezen verklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezen verklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaar, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft geëist dat de verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig jaar, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft verzocht om de verdachte onder het jeugdstrafrecht te berechten. Daartoe heeft zij aangevoerd, samengevat, dat binnen het cluster handelingsvaardigheden aanwijzingen bestaan voor de toepassing van het jeugdstrafrecht, zoals ook door de psychiater die de verdachte heeft onderzocht is geconcludeerd. De aard en de ernst van de ten laste gelegde feiten en de proceshouding van de verdachte zijn volgens de raadsvrouw geen contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De verdachte was namelijk beïnvloedbaar voor zijn medeverdachten en door de veiligheidsrisico’s in deze strafzaak is het begrijpelijk dat de verdachte heeft gezwegen. Indien het hof geen toepassing zal geven aan het jeugdstrafrecht, moet worden volstaan met de door de rechtbank bepaalde gevangenisstraf van 22 jaar. Ook bij een gevangenisstraf van deze duur worden de strafdoelen van vergelding en (speciale en generale) preventie gediend, terwijl de verdachte dan bij terugkeer in de samenleving op veertigjarige leeftijd nog perspectief heeft om te resocialiseren.
Ernst van de feiten
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
In de avond van 16 mei 2021 heeft de verdachte zich samen met zijn beide mededaders schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer 1] en de poging tot moord op [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] verliet die avond samen met [slachtoffer 2] in haar auto de parkeergarage bij haar woning. De verdachten stonden de slachtoffers toen al bijna twee uur in een bestelbusje op te wachten. Zodra de auto van de slachtoffers uit de parkeergarage kwam gereden, sprong de verdachte met een van de mededaders uit het bestelbusje, renden zij de straat op en openden zij met automatische aanvalsgeweren het vuur op de auto. Zij hebben minimaal 36 keer geschoten. Eén van de kogels heeft de auto van achter naar voren doorboord en heeft [slachtoffer 1] daarbij dodelijk getroffen. Aannemelijk is dat [slachtoffer 2] , die op een dodenlijst zou staan, het door de verdachte en zijn mededaders beoogde doelwit was. In hun wens om [slachtoffer 2] te liquideren waren de verdachte en zijn mededaders echter bereid om ook andere inzittenden van de auto waarin [slachtoffer 2] zich bevond te doden. [slachtoffer 1] werd hiervan het onschuldige slachtoffer.
De verdachte en zijn mededaders hebben aldus blijk gegeven van een ongekende meedogenloosheid en gewetenloosheid. Zij hebben door hun handelwijze en de daarbij getoonde roekeloosheid laten zien niets te geven om een mensenleven. [slachtoffer 1] was nog maar 27 jaar oud; ze stond vol in het leven en was bezig met de toekomst. Die toekomst hebben de verdachte en zijn mededaders haar op brute wijze ontnomen. Zij hebben ook onbeschrijflijk en onherstelbaar leed toegebracht aan haar nabestaanden, familie en vrienden. Uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting in hoger beroep door [slachtoffer 1] vader is voorgelezen blijkt indringend welk verdriet het plotselinge en gewelddadige verlies heeft veroorzaakt bij de nabestaanden. Dit verlies is, in zijn woorden, als een zeurende pijn permanent op de achtergrond aanwezig en zorgt ervoor dat feestelijke gebeurtenissen, zoals het vieren van verjaardagen en de feestdagen, zwart zijn omrand.
Het hoeft geen betoog dat deze feiten schokkend zijn voor de samenleving, zoals ook blijkt uit de aandacht die deze zaak heeft gekregen van regionale en landelijke media. In het bijzonder gaat dit ook op voor de omwonenden van de plek van de schietpartij. De verdachte en zijn mededader hebben met hun aanvalsgeweren het vuur geopend midden op straat, terwijl het nog licht was en vanwege het mooie weer ook mensen buiten waren. De kogelregen heeft zich uitgestrekt tot een afstand van vele honderden meters en ook tot boven in woningen. Iedereen die zich in het gebied van het spreidingsvuur bevond heeft reëel gevaar gelopen om dodelijk te worden getroffen. Door de kogelregen zijn verschillende woningen en voertuigen die in de straat stonden geparkeerd beschadigd. Bij verschillende woningen zijn in ramen en muren kogels en kogelgaten aangetroffen. In een van de woningen is een kogelinslag aangetroffen in een stoel op het balkon waar normaal gesproken rond de tijd van de schietpartij de bewoonster bij goed weer buiten zat. De kogel is door de balustrade en de stoel uiteindelijk in de muur van de woning beland.
De verdachte heeft zich met zijn mededaders ook schuldig gemaakt aan de brandstichting van de door hen gebruikte bestelbus, waardoor ook een naastgelegen voertuig beschadigd is geraakt.
Persoon van de verdachte / volwassenenstrafrecht
Op grond van artikel 77c Sr kan het hof ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr (het jeugdstrafrecht), indien het hof daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De psychiater M.M. Sprock en de psycholoog S.A. Moonen hebben op respectievelijk 18 en 8 maart 2022 Pro Justitia-rapportages over de verdachte opgemaakt. Volgens de psychiater is bij de verdachte sprake van een psychische stoornis in de vorm van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Ook de psycholoog concludeert dat bij de verdachte sprake is van een bedreigde ontwikkeling met antisociale trekken, met vooral psychosociale problematiek en een beperkte maatschappelijke inbedding, maar de psycholoog kwalificeert deze niet als een psychische stoornis.
Volgens de psychiater zijn er onvoldoende argumenten om het jeugdstrafrecht toe te passen. Voor toepassing van jeugdstrafrecht pleit enigszins dat bij de verdachte sprake is van een achterstand in zijn cognitieve ontwikkeling, dat hij moeite heeft om zijn gedrag te organiseren en dat hij jonger overkomt in contact. Een pedagogische aanpak is echter niet meer aan de orde. De verdachte neemt geen deel meer aan zijn gezin van herkomst en hij heeft geen groepsgericht leefklimaat nodig om zijn ontwikkeling positief te beïnvloeden. De justitiële voorgeschiedenis van de verdachte en de toename in ernst van de feiten zijn volgens de psychiater contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Een verblijf in de penitentiaire inrichting wordt door de psychiater als haalbaar ingeschat. Ook de psycholoog acht toepassing van het jeugdstrafrecht niet aan de orde. De mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding van de verdachte lijken gering en de insteek moet nu vooral praktisch zijn. Er is in het verleden al de nodige hulpverlening voor de verdachte georganiseerd, maar zonder het beoogde resultaat. Gezinsgerichte hulpverlening is een gepasseerd station. De verdachte heeft niet per se een groepsgericht leefklimaat nodig en hij kan goed op zichzelf zijn.
Het hof stelt aansluitend op deze bevindingen van de psychiater en de psycholoog vast dat de verdachte al sinds zijn vijftiende in aanraking komt met politie en justitie. De bewezen verklaarde feiten laten een zeer sterke toename zien in de ernst van de delicten. De verdachte lijkt niet onder de indruk te zijn van justitiële autoriteiten. Uit de in de Pro Justitia-rapportages opgenomen informatie blijkt dat de verdachte in het verleden de nodige hulpverlening heeft gehad, ook in pedagogische zin, maar dat het beoogde resultaat nooit is bereikt. Van de verdachte wordt door de hulpverleners het beeld geschetst van een passieve, zorgmijdende, wantrouwende en gesloten man, die meent dat hij geen hulp nodig heeft.
In het licht van het voorgaande ziet het hof in de persoonlijkheid van de verdachte geen grond voor toepassing van het jeugdstrafrecht. In de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan ziet het hof deze grond evenmin. Integendeel, de verdachte heeft de strafbare feiten met de nodige voorbereiding en berekening begaan. Aangenomen kan worden, zoals ook de psychiater overweegt, dat hij deze feiten weloverwogen heeft uitgevoerd en hiervoor volledig verantwoordelijk kan worden gehouden. Dat de verdachte geen weerstand heeft kunnen bieden aan zijn mededaders en door zijn mededaders bij de uitvoering van de liquidatie ‘erin is getrokken’, zoals de raadsvrouw heeft gesteld, blijkt uit niets.
Conclusie is dat de verdachte met toepassing van volwassenenstrafrecht zal worden berecht.
Het hof betrekt bij de strafoplegging dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep geen openheid van zaken heeft gegeven over de beweegredenen van zijn handelen. Daarmee heeft hij allereerst geen verantwoordelijkheid genomen tegenover de nabestaanden. Uit niets blijkt dat de verdachte de ernst van de feiten inziet of wil inzien en dit doet in het licht van de buitengewoon ernstige strafbare feiten die de verdachte heeft gepleegd het ergste vrezen voor de toekomst. De keuze van de verdachte om op geen enkele zaaksinhoudelijke vraag antwoord te geven heeft verder tot gevolg gehad dat de psychiater en de psycholoog, zoals zij ook opmerken, niet in staat zijn geweest om onderzoek te doen naar verdachtes gevoelens, gedachtes en motivatie om de strafbare feiten te plegen. Hierdoor is het voor hen en ook voor het hof niet mogelijk om enig verband vast te stellen tussen de strafbare feiten en de bij de verdachte geconstateerde bedreigde ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Een dergelijk verband had wellicht aanleiding kunnen geven om een lagere gevangenisstraf op te leggen.
Ook verder zijn geen persoonlijke omstandigheden bekend geworden waarmee het hof in het voordeel van de verdachte rekening kan houden bij de strafoplegging. Het hof realiseert zich dat de verdachte nog jong is en dat hij niet eerder is veroordeeld voor ernstige geweldsdelicten, maar de feiten die de verdachte heeft gepleegd zijn te ernstig om hieraan strafmatigende betekenis te kunnen toekennen.
Conclusie
Al het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat een gevangenisstraf van dertig jaar passend en geboden is. Enkel de maximale duur van een tijdelijke gevangenisstraf doet voldoende recht aan de aard en ernst van de door de verdachte gepleegde misdrijven en de met strafoplegging na te streven doelen van enerzijds vergelding en anderzijds beveiliging van de maatschappij. Met de strafoplegging in deze zaak beoogt het hof bovendien anderen ervan te weerhouden over te gaan tot het plegen van dergelijke misdrijven.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Onder de verdachte zijn verschillende goederen – zoals door de rechtbank in het vonnis onder het kopje ‘Beslissing’ opgesomd – in beslag genomen. Hierover heeft de verdachte ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat hij deze goederen niet (terug) wil hebben. Ook heeft hij, met instemming van zijn raadsvrouw, verklaard dat hij geen beslissing van het hof over deze goederen wil. Het hof beschouwt dit als een afstandsverklaring van deze (formeel) onder de verdachte in beslag genomen goederen, zodat het hof daarover geen beslissing meer hoeft te nemen. Het Openbaar Ministerie zal dit beslag zelfstandig kunnen afhandelen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 23.037,96, met wettelijke rente. Ook heeft de benadeelde partij vergoeding van proceskosten – te weten reiskosten voor gesprekken met politie (2x), officier
van justitie (2x) en advocaat (1x) – tot een bedrag van € 200,00 gevorderd.
De vordering bestond uit de volgende posten:
Bloemstuk kist : € 225,95
Yarden uitvaart : € 1.462,60
Gemeentelijke kosten : € 354,40
Grafzerk : € 2.695,00
Verklaring van erfrecht : € 800,01
Affectieschade : € 17.500,00
--------------------------------------------------------------------------
totaal : € 23.037,96
De vordering is door de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 22.237,95, waarbij de notariskosten als genoemd onder e) zijn afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering volledig dient te worden toegewezen, met toewijzing ook van de proceskosten. De raadsvrouw van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens de door haar bepleite vrijspraak en subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De verdediging heeft de materiële schadevordering – de posten a) tot en met e) – niet bestreden. Het hof komt de vordering op deze punten niet onrechtmatig of ongegrond voor. Dit betekent dat de vordering tot een bedrag van € 5.537,96, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde affectieschade, stelt het hof – conform hetgeen is bepaald in het Besluit vergoeding affectieschade – de hoogte van de schade vast op een bedrag van € 17.500,00.
Nu de verdachte het bewezen verklaarde als medepleger heeft begaan, is hij hoofdelijk met zijn mededaders aansprakelijk voor de vergoeding van de genoemde schadeposten.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten overweegt het hof het volgende. De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). Uit artikel 238 Rv volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten, gemaakt voor het bijwonen van de zitting, als proceskosten vergoed kan krijgen. In deze procedure heeft de benadeelde partij in hoger beroep geprocedeerd met bijstand van een gemachtigde en dus niet in persoon. De gevorderde reiskosten als proceskosten worden daarom afgewezen. Tevens merkt het hof op dat de wet ook geen ruimte biedt om deze kosten als materiële kosten toe te wijzen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,00 aan immateriële schade, te weten affectieschade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd de vordering volledig toe te wijzen. De raadsvrouw van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens de door haar bepleite vrijspraak en subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Met inachtneming van hetgeen is bepaald in het Besluit vergoeding affectieschade, stelt het hof de hoogte van de schade vast op een bedrag van € 17.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Nu de verdachte het bewezen verklaarde als medepleger heeft begaan, is hij hoofdelijk met zijn mededaders aansprakelijk voor de vergoeding van voornoemde schade.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 45, 47, 55, 57, 157, 289 en 350 Sr en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De schadevergoedingsmaatregel is gegrond op artikel 36f Sr.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de partiële vrijspraak van het onder 6 ten laste, ter zake van de vernieling van de Toyota Aygo met kenteken [kenteken 1] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) jaar.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 23.037,96 (drieëntwintigduizend zevenendertig euro en zesennegentig cent)bestaande uit € 5.537,96 (vijfduizend vijfhonderdzevenendertig euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering voor vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 200,00 af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 23.037,96 (drieëntwintigduizend zevenendertig euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 5.537,96 (vijfduizend vijfhonderdzevenendertig euro en zesennegentig cent materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 150 (honderdvijftig). Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 21 mei 2021 over een bedrag van € 225,95;
- 8 juli 2021 over een bedrag van € 1.462,60;
- 17 september 2021 over een bedrag van € 354,40;
- 21 juli 2021 over een bedrag van € 800,01;
- 17 februari 2022 over een bedrag van € 2.695,00;
en van de immateriële schade op 17 mei 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro)ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 122 (honderdtweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 17 mei 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. J. Piena en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 september 2023.
=========================================================================
[...]